ECLI:NL:RBAMS:2022:5881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
13/312759-21 (A), 13/082152-22 (B), 13/089281-20 (C) en 13/237818-21 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens diefstal, mishandeling, bedreiging en gebruik van een niet op naam gesteld identiteitsbewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 27 september 2022 veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met braak, mishandeling, bedreiging en het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. De zaak betreft vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan inbraken en geweldsdelicten in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 november 2021 in de woning van twee aangevers is binnengekomen door de deuren te vernielen en hen heeft bedreigd met geweld. Daarnaast heeft hij waardevolle goederen, waaronder Macbooks en een PlayStation 4, gestolen. In een andere zaak, op 2 april 2022, heeft de verdachte een derde aangever mishandeld en bedreigd met een mes. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/312759-21
(A), 13/082152-22
(B), 13/089281-20
(C)en 13/237818-21
(D)(Promis)
Datum uitspraak: 27 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juni 2022 en 13 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de deskundige B. Konstantinov, werkzaam bij [instelling] , naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 november 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

1.

diefstal met verbreking/braak van meerdere Macbooks een Playstation 4 en meerdere paspoorten, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of een derde;

2.

mishandeling van [aangever 2] ;

3.

bedreiging van [aangever 1] en/of [aangever 2] ;

4.

vernieling van één of meerdere deuren, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of een derde.

Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 april 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

1.

mishandeling van [aangever 3] ;

2.

bedreiging van [aangever 3] .

Aan verdachte is in zaak C – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 november 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
diefstal in vereniging met verbreking/braak/een valse sleutel van diverse goederen, toebehorende aan [aangever 4] en/of [aangever 5] ;

2.

medeplegen van vernieling van een camera/alarmsysteem, toebehorende aan [aangever 4] en/of [aangever 5] .

Aan verdachte is in zaak D – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 september 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de tweede regel van het onder C ten laste gelegde vermelde “ [adres 2] ” als “ [juiste adres 2] ”, omdat van een kennelijke verschrijving sprake is. De verbetering van deze verschrijving schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd.
Dat verdachte de in zaak A onder 1 ten laste gelegde spullen zou hebben meegekregen als onderpand voor de vergoeding van zijn jas, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde is er aangifte van mishandeling gedaan door [aangever 2] . Deze aangifte wordt ondersteund door verklaringen van getuige [getuige] en aangever [aangever 1] , die beiden verklaren dat zij kort na de eerste confrontatie met verdachte een rode vlek op de wang van [aangever 2] zagen. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] een dag na het incident opgemerkt dat hij een lichte blauwe plek onder het linker oog van aangever [aangever 2] zag.
Met betrekking tot het in zaak A onder 3 ten laste gelegde hebben beide aangevers verklaard dat verdachte de aanwezigen in de woning heeft bedreigd. Een anonieme getuige heeft verklaard dat verdachte zei: “Ik ga je moeder neuken en je vader neuken. Ik sla jullie allemaal kapot, ik ga zo 20 jaar pakken!”
Ook het in zaak A onder feit 4 ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie worden bewezenverklaard. Zowel beide aangevers als twee getuigen hebben verklaard dat verdachte tegen de toegangsdeur van het huis trapte. Daarnaast zijn er foto’s van de deuren in het dossier waarop de schade is vastgelegd.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van de aangifte van [aangever 3] , de foto’s van de hand en bovenarm van aangeefster en de verklaring van de moeder van aangeefster en verdachte beide feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft met betrekking tot de bedreiging ter terechtzitting verklaard dat het zo zou kunnen zijn dat hij de tenlastegelegde uitingen heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak C ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de aangifte, de verklaringen van de ter plaatse gekomen verbalisanten en de herkenning van verdachte op de screenshots van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] .
Volgens de officier van justitie kan ook het feit onder zaak D worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend. Daarnaast kan het niet zo zijn dat verdachte zich heeft vergist toen hij het rijbewijs toonde, aangezien hij zelf geen rijbewijs heeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak A onder 3, het in zaak B en het in zaak D ten laste gelegde geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte van het in zaak A onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde vrij te spreken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit de woning aan [adres 3] van bovenaf is bespuugd. Deze verklaring wordt bevestigd door aangever [aangever 1] . De jas van verdachte is hierdoor besmeurd en verdachte is daarop naar de woning gegaan om verhaal te halen. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de gebeurtenissen zich middenin de coronaperiode hebben afgespeeld en dat bespuugd worden wegens het risico op een coronabesmetting in die periode als een ernstig misdrijf werd gekwalificeerd. Verdachte heeft ontkend tegen de deuren te hebben getrapt en verklaard dat de toegangsdeur naar het trappenhuis open stond. Ook aangever [aangever 2] heeft dit verklaard. De goederen die bij verdachte zijn aangetroffen en die opgenomen zijn in de tenlastelegging heeft verdachte als borg meegekregen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat deze gebeurtenissen zich ’s nachts hebben afgespeeld en dat aangevers en de overige aanwezigen in de woning onder invloed van alcohol waren. Het dossier bevat op de aangifte van [aangever 2] na, geen bewijs dat verdachte aangever [aangever 2] zou hebben mishandeld. Niemand heeft gezien dat verdachte aangever [aangever 2] heeft geslagen en bovendien zijn er geen foto’s van zijn letsel of een letselverklaring in het dossier gevoegd.
Ook ten aanzien van zaak C heeft de raadsvrouw voor beide feiten vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ontkend bij de feiten betrokken te zijn geweest en de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er op basis van het dossier te veel twijfel is om verdachte te veroordelen. Slechts één verbalisant zegt verdachte op de screenshots van de camerabeelden in de woning te herkennen.
Hoewel dit in beginsel en in zijn algemeenheid voldoende bewijs zou kunnen opleveren voor een bewezenverklaring, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er in dit geval ruimte is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning. Zij heeft naar voren gebracht dat enkele gezichtskenmerken zoals door de verbalisant in de herkenning beschreven, niet overeenkomen met de gezichtskenmerken van verdachte. Zo is er in de baard van verdachte een gat te zien terwijl dat gat niet zichtbaar is in de baard van de man op de beelden.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er onvoldoende overig onderzoek is gedaan, terwijl dit wel in de rede had gelegen. Op de beelden is te zien dat de man die door verbalisant herkend is als verdachte, geen gezichtsbedekking draagt. Het is derhalve aannemelijk dat er sporen zouden zijn achtergelaten, zoals vingerafdrukken en haren. Het DNA van verdachte is al eerder in verband met andere feiten afgenomen. Indien er sporen waren onderzocht, had DNA-onderzoek mogelijk ontlastend of belastend bewijs kunnen opleveren. Er is onvoldoende overig bewijs in het dossier om de herkenning van verdachte te staven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel over het in zaak A tenlastegelegde
De rechtbank acht de in zaak A onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Dat verdachte op 18 november 2021 in de woning van [aangever 1] en [aangever 2] is geweest, staat op basis van het dossier vast. Zowel beide aangevers als verdachte verklaren hierover. De verklaringen lopen uiteen als het gaat om wat zich precies in het pand heeft afgespeeld.
Beide aangevers, die huisgenoten van elkaar zijn, verklaren dat verdachte in de avond van 18 november 2021 op twee verschillende momenten in hun woning is geweest.
Het eerste moment dat verdachte de woning binnenviel, was aangever [aangever 1] met vrienden in de woonkamer. Aangever [aangever 2] was op dat moment iets te eten gaan halen aan de overkant van de woning en bevond zich op straat. Aangever [aangever 2] verklaart dat hij zag dat verdachte het trapportaal van zijn woning binnenging en de trap op rende. Aangever [aangever 2] besloot achter verdachte aan te gaan en werd vervolgens, toen zij elkaar troffen, door verdachte in zijn gezicht geslagen. Aangever [aangever 2] hoorde verdachte tegen de toegangsdeur van de woning trappen voordat verdachte de woning binnen ging. Beide aangevers hoorden verdachte vervolgens verschillende bedreigende teksten jegens hen uiten.
Na even buiten te zijn geweest, is verdachte korte tijd later wederom naar de woning gegaan. Aangever [aangever 1] hoorde verdachte op straat al schreeuwen en was uit angst voor een escalatie naar zijn dakterras gevlucht. Hij had telefonisch contact opgenomen met aangever [aangever 2] , die op dat moment op straat stond. Zowel aangever [aangever 1] als aangever [aangever 2] , die op dat moment op de luidspreker stond, hoorden dat tegen de deur werd gebonsd. Ook hoorden zij iemand de trap op lopen en de woning overhoop halen. Bij terugkomst bleken diverse spullen van aangevers te zijn weggenomen. Aan de toegangsdeur van het trapportaal en de bovendeur naar de woning zagen zij schade.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanuit de woning gelegen aan [adres 3] werd bespuugd en dat hij bij de woning naar binnen ging om verhaal te halen. De deuren zouden al open hebben gestaan, dan wel door een ander zijn ingetrapt, en de spullen zou hij in de woning hebben meegekregen als onderpand voor zijn jas die was bespuugd. Verdachte ontkent de deuren te hebben vernield en aangever [aangever 2] te hebben geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat het scenario zoals dat door verdachte is geschetst, niet door het dossier wordt ondersteund. De verklaringen van beide aangevers vinden daarentegen wel steun in het dossier. Zo zijn er meerdere getuigen die hebben verklaard dat verdachte de woning agressief binnenrende en bedreigende teksten uitte. Dat verdachte de twee deuren heeft vernield, blijkt uit de aangiftes die worden ondersteund door de verklaring van de ter plaatse gekomen verbalisant die schade aan de deurpost waarneemt. De deurpost was uit zijn voegen en er lagen houtsplinters van de deurpost op de grond. Gelet op het geweld dat verdachte heeft toegepast om zich toegang tot de woning te verschaffen en het feit dat verbalisanten aangever [aangever 1] verscholen op het dakterras hebben aangetroffen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte met toestemming de woning zou zijn binnengekomen en dat hij de goederen zou hebben meegekregen. De rechtbank acht het onaannemelijk dat goederen van een dergelijke waarde zouden worden meegegeven als onderpand voor een jas waarop is gespuugd. Dat brengt mee dat de rechtbank uitgaat van het scenario zoals dat door de aangevers is geschetst.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde hebben verschillende getuigen verklaard dat zij vlak na het incident een rode vlek op de wang van aangever [aangever 2] zagen. Ook heeft een verbalisant een dag na het incident geconstateerd dat een lichte blauwe plek onder het oog van aangever [aangever 2] zichtbaar was. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van aangever [aangever 2] . Ook dat feit acht de rechtbank dus bewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde bedreiging dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat de misdrijven daadwerkelijk gepleegd zouden worden. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden door de uiting “Ik ga je moeder neuken en je vader neuken. Ik sla jullie allemaal kapot, ik ga zo 20 jaar pakken!” niet de redelijke vrees voor verkrachting kon ontstaan. De uiting kon, gezien de aard ervan en de omstandigheden waaronder deze is gedaan, wel bijdragen aan het ontstaan van de redelijke vrees ten aanzien van enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Het oordeel over het in zaak C tenlastegelegde
Aangever heeft verklaard dat hij op 22 november 2019 via het beveiligingssysteem van zijn woning een bericht binnen kreeg op zijn mobiele telefoon dat er beweging werd gedetecteerd. Hij bleef live via zijn app meekijken en zag dat drie voor hem onbekende personen zijn woning binnenstapten. Toen aangever enige tijd later bij de woning aankwam, bleken er verschillende goederen van hem en zijn moeder te zijn weggenomen. Enkele waren, na daarover te zijn aangesproken door een getuige, inmiddels al door de politie teruggevonden. Ook bleek de camera van het plafond te zijn getrokken.
Uit het proces-verbaal van herkenning van 10 januari 2020 volgt dat de screenshots van de beelden in de woning ten tijde van de inbraak aan verbalisant [verbalisant 2] zijn getoond. De verbalisant herkent één van de personen als verdachte, nu de verbalisant hem tijdens het dagelijkse politiewerk vaak heeft staande gehouden.
Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 2] betrouwbaar. Het volgende is daarvoor van belang.
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een herkenning dienen de beelden of foto’s van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren en of de persoon op de beelden voldoende zichtbaar is. Daarnaast is van belang of de herkenning is gebaseerd op specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. Als laatste kan de hoedanigheid en frequentie waarin de waarnemer en de verdachte elkaar eerder hebben getroffen van belang zijn.
Verbalisant heeft verdachte herkend vanaf camerastills die in het dossier zijn gevoegd. Deze stills zijn van goede kwaliteit. De persoon op de stills draagt geen gezichtsbedekking en het gezicht is op de stills goed zichtbaar. De verbalisant heeft verklaard verdachte te herkennen aan diens licht scheefstaande neus, langwerpige gezicht, donkere amandelvormige ogen, dunne tot normale postuur, halflange donkere haar en donkere baard. Verbalisant heeft verder verklaard verdachte in het dagelijks werk als politieagent in Amsterdam meermalen staande te hebben gehouden en daarom bekend te zijn met het uiterlijk en de kleding van verdachte.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte één van de drie personen is die op 22 november 2019 bij aangever hebben ingebroken en zijn camera van het plafond hebben getrokken. De rechtbank acht daarmee ook het in zaak C tenlastegelegde bewezen.
Het oordeel over het in zaak B en D tenlastegelegde
De rechtbank acht de in zaak B en D tenlastegelegde feiten bewezen. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 18 november 2021 te Amsterdam meerdere Macbooks en een PlayStation 4 en paspoorten die aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of een derde, toebehoorden heeft weggenomen uit een woning (gelegen aan [adres 3] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak;
2.
op 18 november 2021 te Amsterdam [aangever 2] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 2] met gebalde vuist in het gezicht te stompen;
3.
op 18 november 2021 te Amsterdam [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangever 1] en [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen 'Er gaat hier straks iemand dood. Er gaan hier dooien vallen' en 'Ik ga ze wat aandoen' en 'Ik ga je moeder neuken en je vader neuken. Ik sla jullie allemaal kapot, ik ga zo 20 jaar pakken', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 18 november 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere deuren die aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of een derde, toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd.

Ten aanzien van zaak B:

1.
op 2 april 2022 te Amsterdam [aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3]
- meermalen tegen het gezicht te slaan en
- meermalen in de hand te bijten en
- met een mes in de bovenarm van voornoemde [aangever 3] te prikken;
2.
op 2 april 2022 te Amsterdam [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 3]
- een mes te tonen en
- dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga je steken".
Ten aanzien van zaak C:
1.
op 22 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen:
- diverse sieraden en
- contant muntgeld en
- een laptop en
- een beautycase en
- een paspoort op naam van [aangever 5] en
- een huwelijksboekje en
- persoonlijke papieren en
- een set Apple airpods,
toebehorende aan [aangever 4] en/of [aangever 5] terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, te weten een nagemaakte sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren;
2.
op 22 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk het camera/alarmsysteem in een woning (gelegen aan de [adres 2] ) toebehorende aan [aangever 4] en/of [aangever 5] hebben vernield.
Ten aanzien van zaak D:
op 4 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands rijbewijs met nummer [nummer] op naam van [naam] door zich op vordering van een verbalisant van de politie Eenheid Amsterdam te legitimeren met voornoemd rijbewijs.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, zaak B, zaak C en zaak D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Deze bijzondere voorwaarden houden in: een meldplicht, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan begeleiding door [instelling] .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zake van zaak A feit 1, 2 en 4 en zaak C feit 1 en 2 vrijspraak bepleit en dus verzocht aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Zij heeft een beroep gedaan op het anticipatiegebod van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering. Dit gezien de duur van het voorarrest en het feit dat de reclassering in maart 2022 heeft geadviseerd om geen gevangenisstraf op te leggen gezien het risico van detentieschade. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis in verband hiermee dient te worden geschorst tot de dag van de uitspraak, waarna hij kan worden opgeheven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. In zaak A heeft verdachte zich toegang tot de woning verschaft door de toegangsdeuren te vernielen. Eenmaal in de woning heeft verdachte de aangevers bedreigd en heeft hij waardevolle goederen weggenomen. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van aangevers, hen angst aangejaagd en hen bovendien schade berokkend. Verdachte heeft zich daarbij ook schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [aangever 2] . Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en pijn aan hem toegebracht. Ook als wordt aangenomen dat verdachte vanuit de woning van aangevers is bespuugd, dan rechtvaardigt dit op geen enkele manier het handelen van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn zus. Verdachte heeft haar meermalen geslagen en gebeten en ook nog met een mes naar haar bewogen, waarbij hij met het mes in haar arm heeft geprikt. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel toegebracht aan aangeefster en inbreuk gemaakt op haar veiligheidsgevoel, te meer nu aangeefster zich in haar huis en te midden van haar familie bevond. Dit is een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van inbraak in een woning en vernieling. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op de veiligheidsgevoelens en de privacy van aangever en hebben zij aangever financiële schade berokkend.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het op vordering tonen van een rijbewijs van een ander. Verdachte heeft hiermee het openbaar vertrouwen geschaad. Politieagenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij van een burger diens eigen identiteitsbewijs ontvangen indien zij dit vorderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 juni 2022. Hieruit volgt dat er sprake is van recidive ten aanzien van de bedreiging en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage (psycholoog en psychiater) van 18 augustus 2022, waaruit volgt dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en een stoornis heeft in cannabisgebruik. De psychiater heeft daarnaast antisociale persoonlijkheidstrekken vastgesteld bij verdachte. Uit de rapportage volgt dat de psychische stoornissen van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte in zaak A en B. De rapporteurs hebben geadviseerd deze feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van zaak C is er geen uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid mogelijk, gelet op de ontkenning door verdachte. Zaak D is niet in de rapportages meegenomen. De rapporteurs adviseren dat verdachte wordt behandeld voor zijn middelengebruik, nu het gebruik van cannabis een aanzienlijk risico op herhaling van soortgelijke feiten met zich meebrengt. Daarnaast dient in de behandeling aandacht te worden besteed aan het vergroten van de sociale vaardigheden van verdachte, met een focus op agressieregulatie en impulscontrole.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over. De verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van de in zaak A en B bewezen geachte feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 9 september 2022. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met een mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole om abstinentie ten aanzien van het cannabisgebruik te handhaven en meewerken aan begeleiding door [instelling] . De reclassering heeft bij het opstellen van het rapport contact opgenomen met de begeleider van verdachte bij [instelling] , de heer B. Konstantinov. Deze heeft toen aangegeven dat het vinden van een woonplek voor verdachte via [instelling] , gezien het psychologisch profiel van verdachte, niet realistisch is.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 13 september 2022 de heer B. Konstantinov als deskundige gehoord. De deskundige heeft aangegeven dat het vinden van een geschikte woonplek voor verdachte via [instelling] in Amsterdam niet eenvoudig is, gezien diens psychologisch profiel en zijn justitiële verleden. Met een indicatiestelling via de reclassering zou een tijdelijke woning gevonden kunnen worden, van waaruit kan worden gezocht naar een woonplek voor onbepaalde tijd. Tot het moment dat er een tijdelijke woning gevonden is, kan verdachte bij zijn familie verblijven. Verder heeft de deskundige aangegeven dat [instelling] een behandeling gericht op impulscontrole aanbiedt en een dagbesteding via [instelling] zou kunnen worden geregeld.
De straf
Bij het bepalen van de strafmaat, heeft de rechtbank rekening gehouden met de eendaadse samenloop van de in zaak A onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals bepaald in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor woninginbraak, bedreiging en eenvoudige mishandeling.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ten slotte rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van zaak A en B en met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan begeleiding door [instelling] , passend en geboden.
De Hoge Raad heeft op 12 juli 2022 arrest gewezen omtrent het opleggen van de klinische opname als bijzondere voorwaarde. Uit dat arrest volgt dat op grond van artikel 14c lid 2, aanhef en onder 10º, Sr als bijzondere voorwaarde bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf de opneming van de veroordeelde in een zorginstelling kan worden gesteld. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. De beslissing kan niet in handen worden gelegd van de reclassering, de voor indicatie verantwoordelijke instantie en/of de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. [1]
De rechtbank overweegt dat de noodzaak tot klinische opname op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Indien gedurende de proeftijd de noodzaak tot een klinische opname ontstaat, kan de reclassering een indicatiestelling daartoe aanvragen en kan de rechtbank worden verzocht om middels artikel 14c lid 2 sub 7 Wetboek van Strafrecht de klinische opname als bijzondere voorwaarde toe te voegen.
Voor zover de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden zien op de verplichte inname van medicijnen, geldt dat de noodzaak daartoe ook onvoldoende is onderbouwd, zodat de rechtbank een dergelijke verplichting niet in de bijzondere voorwaarden zal opnemen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 4] vordert € 200,00 aan vergoeding van materiële schade en € 300,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade d.d. 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dus volledig toegewezen dient te worden.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering voor zover deze materiële schade betreft niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Er zijn geen stukken aan de vordering toegevoegd die onderbouwen hoe de schade is begroot. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot de helft toe te wijzen. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing de inbraak in de kelderbox en de inbraak in de woning genoemd. De inbraak in de kelderbox is echter niet aan verdachte tenlastegelegd en de hiervoor gevorderde immateriële schade kan niet worden toegewezen.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De benadeelde partij zal echter niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, nu de vordering niet is onderbouwd. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Verdachte heeft zich, tezamen met anderen, met een valse sleutel de toegang tot de woning van benadeelde verschaft. De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde oplevert, nu hierdoor zowel zijn privacy als zijn veiligheidsgevoel is geschonden. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat halvering van de gevorderde immateriële schade, zoals door de raadsvrouw is verzocht, gelet op de hoogte van de vordering en de ernst van de feiten geen recht doet aan de ernst van de inbreuk die door verdachte en zijn mededaders is gemaakt. De rechtbank wijst de vordering tot immateriële schade geheel toe, met vermeerdering van de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangever 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 6 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 57, 63, 231, 285, 300, 304, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 4 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
diefstal door middel van braak
en
vernieling
ten aanzien van het in zaak A onder 2 en B onder 1 bewezen verklaarde:
telkens: mishandeling
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal in een woning door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van vernieling
ten aanzien van het in zaak D bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een bij het bevoegd gezag als vermist opgegeven of een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzijlater anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • veroordeelde meldt zich bij op Reclassering Inforsa op het adres [adres 4] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • veroordeelde laat zich behandelen door de forensische poli Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • veroordeelde werkt mee aan begeleiding door [instelling] , of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering benadeelde partij [aangever 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 300,00 (zegge driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [aangever 4] aan de Staat € 300,00 (zegge driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.R. Hofstee en E. Willeboer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2022.

Voetnoten