4.3.Het oordeel van de politierechter
1.
Aanwezigheid verdachte op het Museumplein
De politierechter heeft onder rubriek 3 al vastgesteld dat verdachte op 20 maart 2021 is aangehouden, dat zij zelf heeft verklaard dat zij bij een demonstratiedoek stond en dat zij niet heeft ontkend dat zij op het Museumplein was. De politierechter is van oordeel dat het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van [naam1] waaruit volgt dat de politie de mensen op het Museumplein op 20 maart 2021 tussen 13:08 uur en 13:12 uur heeft aangehouden en de verklaring van verdachte zelf dat zij bij een demonstratiedoek stond, voldoende bewijs bevat dat verdachte zich op 20 maart 2021 op het Museumplein bevond en dat zij aldaar is aangehouden. Dat er geen proces-verbaal van aanhouding in het dossier zit, maakt het voorgaande niet anders.
2.
Het voldoen aan het gecommuniceerde bevel
De politierechter stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam1] volgt dat hij de menigte, nadat de demonstratie ontbonden was en de burgemeester een noodbevel had afgegeven, maar liefst tien keer en op verschillende plekken op het Museumplein, luid en duidelijk middels de dakmegafoon van een bus van de mobiele eenheid gevorderd heeft om de demonstratie te doen stoppen en zich te verwijderen in de richting van het Concertgebouw. De menigte begon te schreeuwen en joelen na elke keer dat de vordering werd gedaan, hetgeen de verbalisant de indruk gaf dat de vordering gehoord moest zijn door de mensen op het Museumplein. Ondanks de vorderingen, verwijderde de menigte zich niet. Wegens het niet voldoen aan de opgeroepen vordering, zijn waterwerpers ingezet die (selectief gericht) waterstoten gaven. De mobiele eenheid heeft opdracht gekregen op te lopen richting de menigte om deze van het plein af te drijven.
Daarbij blijkt uit het proces-verbaal van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] dat er omstreeks 12:15 uur ook een drone in de lucht hing, waardoor werd omgeroepen het Museumplein te verlaten. Tussen de eerste vordering (rond 12:12 uur) en de aanhouding (rond 13:08 uur) zat bijna een uur tijd.
Dat de verdachte niet zou hebben meegekregen dat sprake was van een noodbevel op grond waarvan zij zich diende te verwijderen, acht de politierechter onaannemelijk, gelet op de hiervoor vermelde wijze van (aanhoudend) kenbaar maken van het noodbevel en de daarop volgende inzet van waterwerpers en het oplopen van de mobiele eenheid. Zelfs als verdachte de vorderingen niet precies heeft verstaan, kan het niet anders dan dat duidelijk was wat de kern van het noodbevel was, te weten: het zich verwijderen van het Museumplein in de richting van het Concertgebouw (Vgl. Hof Amsterdam 28 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4284). Door zich op te blijven houden op het Museumplein, heeft verdachte niet voldaan aan dit bevel. Hiermee is de opzet om het bevel te negeren gegeven. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek tot het horen van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] als getuigen wordt verworpen. Dit verzoek is erop gericht hen te horen over de precieze tekst van het gegeven bevel, terwijl uit het geheel van omstandigheden voor de verdachte overduidelijk moet zijn geweest wat de strekking daarvan was, namelijk dat zij zich van het Museumplein moest verwijderen. Dit wordt niet anders indien, zoals door de verdediging is bepleit, ervan moet worden uitgegaan dat het verwijderingsbevel de door de [naam1] vermelde tekstuele inhoud had. Dat bij het verspreiden van het verwijderingsbevel gebruik is gemaakt van een drone is door de verdediging niet ter discussie gesteld.
3.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens onjuiste feiten
De politierechter stelt voorop dat hij marginaal dient te toetsen of het noodbevel op 20 maart 2021 rechtmatig is afgegeven. Het gaat hierbij dus om een terughoudende toets waarbij slechts beoordeeld kan worden of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen beslissen het noodbevel af te geven. Dit heeft te maken met de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een noodbevel. Bij de toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking had.
Dat er een onjuiste feitelijke basis aan het noodbevel ten grondslag zou liggen, ziet de politierechter niet. Voor zover de feiten en omstandigheden waarop het noodbevel is gebaseerd zich hebben afgepeeld voorafgaand aan de gebeurtenissen op het Museumplein op 20 maart 2021, heeft de politierechter geen reden om te twijfelen aan wat daarover in het noodbevel is vermeld. Concrete aanknopingspunten om dat wel te doen zijn niet naar voren gebracht. Over de gang van zaken op het Museumplein op 20 maart 2021 komen de processen-verbaal van politie en de overwegingen in het noodbevel met elkaar overeen. Ook de door de raadsman aangehaalde Facebookvideo weerlegt de inhoud van de processen-verbaal en de overwegingen in het noodbevel niet. Er is dan ook geen reden om aan de inhoud en juistheid van de processen-verbaal en de overwegingen in het noodbevel te twijfelen.
Dat maakt dat de politierechter het verweer verwerpt.
4.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en/of het beginsel van evenredigheid
De politierechter is, met de raadsman, van oordeel dat de demonstratie op 20 maart 2021 als een vreedzame demonstratie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, EVRM moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de demonstratie onder de bescherming van artikel 11 EVRM valt.
De vraag die beantwoord moet worden is of er in dit geval goede redenen waren om de demonstratie op 20 maart 2021 te doen beëindigen en of daartoe kon worden volstaan met de maatregelen op grond van de WOM. Het volgende is daarvoor van belang.
Sinds 17 januari 2021 is op wekelijkse basis op het Museumplein in Amsterdam gedemonstreerd, zo ook op 20 maart 2021. De demonstraties werden veelal niet aangemeld en zijn, onder meer omdat de regels van de Tijdelijke Wet Covid-19 werden geschonden, al verschillende malen ontbonden. Daarbij moest het Museumplein meerdere keren met de inzet van een noodbevel worden ontruimd. Bij eerdere demonstraties op het Museumplein is fors geweld gebruikt tegen de politie en was er sprake van grote wanordelijkheden.
De WOM biedt een wettelijke grondslag voor een gemeentelijk kennisgevingsstelsel en geeft bevoegdheden aan de burgemeester om voorschriften en beperkingen aan een betoging te verbinden en aanwijzingen te geven. De gemeente kan dat doen op grond van de bescherming van de gezondheid of ter voorkoming van wanordelijkheden. De gemeente kan dat niet doen op grond van de openbare orde. De WOM schept een kader om belangen van bestuurlijke aard te behartigen.
In zijn algemeenheid geldt dat de burgemeester enkel van de noodbevoegdheid gebruik mag maken als de haar toekomende WOM-bevoegdheden geen uitkomst bieden. Een noodbevel mag dus alleen worden uitgevaardigd als er sprake is van bestuurlijke overmacht en de burgemeester, gelet op de ernst van de te vrezen wanordelijkheden, de situatie met de haar ter beschikking staande middelen niet kan beheersen. De burgemeester mag zwaarwegend gewicht toekennen aan de adviezen van de politie en moet goed doorvragen naar de feitelijke situatie.
Een noodbevel ziet anders dan de maatregelen op grond van de WOM op de bescherming van de openbare orde en komt dus in principe aan bod nadat er tevergeefs maatregelen op grond van de WOM zijn genomen.
De politierechter is van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. De politierechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Uit het noodbevel blijkt dat ‘United we stand Europe’ voorafgaand aan 20 maart 2021 kennisgeving had gedaan van een demonstratie op 20 maart 2021, waar ongeveer 5000 personen naartoe zouden komen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester op 19 maart 2021 een besluit verstuurd waarin op basis van artikel 5 WOM beperkingen zijn opgelegd, waaronder dat de demonstratie niet op het Museumplein kon plaatsvinden. Dit, in verband met het voorkomen van wanordelijkheden en bescherming van de gezondheid. Ook is men eraan herinnerend dat 1,5 meter afstand moest worden gehouden.
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft de burgemeester het Museumplein verder aangewezen als veiligheidsrisicogebied, omdat - kort gezegd - politie over informatie beschikte dat er op zaterdagmiddag 20 maart 2021 een verhoogde kans was op confrontaties met personen in het bezit van wapens en er dus gevreesd moet worden voor ernstige openbare orde verstoringen.
Ook was er informatie dat bij de demonstratie op 20 maart 2021 mogelijk dezelfde initiatiefnemers/organisatoren/deelnemers aan de protesten op het Museumplein als die in januari 2021 en de niet toegestane demonstratie op het Malieveld op 14 maart 2021.
Tijdens de demonstratie op 20 maart 2021 stelde deel van de demonstranten zich provocerend op, werd de verplichte 1,5 meter onvoldoende in acht genomen en werd er agressief en scheldend gereageerd op aanspreken door de politie. Als gevolg daarvan is de demonstratie op grond van artikel 7 WOM ontbonden. Door de politie is vervolgens aan de demonstranten opdracht gegeven uiteen te gaan. Dit had echter geen effect. Er waren op dat moment ongeveer 400 tot 450 mensen op het plein en dat aantal nam snel toe vanuit verschillende richtingen. Aan de vorderingen van de politie te vertrekken werd herhaaldelijk geen gehoor gegeven, men bleef zich niet houden aan de 1,5 meter afstand en men stelde zich provocerend op.
Als gevolg hiervan heeft de burgemeester rond 12:25 uur wegens ernstige vrees dat de situatie zou leiden tot ernstige wanordelijkheden, waarbij de beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend zijn om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde en ernstige wanordelijkheden te voorkomen, het noodbevel afgegeven.
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester, alvorens zij overging tot het afgeven van een noodbevel, de bevoegdheden op basis van de WOM heeft ingezet, hetgeen evident geen effect had. De politierechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester op dat moment in redelijkheid kon oordelen dat sprake was van ernstige vrees voor ernstige wanordelijkheden en dat zij in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. Aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en evenredigheid is voldaan. Van een specialis – generalis verhouding tussen art. 11 WOM en art. 184 Sr is (in dit geval) geen sprake, omdat de demonstranten geen gehoor hadden gegeven aan de op grond van art. 7 WOM gegeven opdracht om uiteen te gaan en de situatie vervolgens verder escaleerde, wat heeft geleid tot de afgifte van het noodbevel. Het station van de WOM was ten tijde van het verwijderingsbevel dus gepasseerd. De verweren worden dan ook verworpen.
5.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met het EVRM en het IVBPR
Anders dan de raadsman, is de politierechter van oordeel dat het noodbevel wel degelijk voldoet aan het vereiste van voorzienbaarheid en de vereisten van het EVRM en IVBPR. De wetgever heeft immers expliciet voorzien dat de burgemeester het recht op demonstratie zoals neergelegd in artikel 11 EVRM kan inperken op grond van artikel 175 Gemeentewet.Ook dit verweer zal derhalve worden verworpen.
De politierechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.