ECLI:NL:RBAMS:2022:5845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
13/253519-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet opvolgen van een noodbevel tijdens een demonstratie op het Museumplein in Amsterdam

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 maart 2021 te Amsterdam niet heeft voldaan aan een noodbevel van de burgemeester om zich te verwijderen van het Museumplein. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk niet opvolgen van een vordering krachtens artikel 175 van de Gemeentewet. Tijdens de zitting op 26 september 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. W.H. Jebbink. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte op de demonstratielocatie aanwezig was en dat zij niet heeft gereageerd op de vorderingen van de politie om het plein te verlaten. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeend vormverzuim, maar de politierechter verwierp dit verweer. De rechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich op het Museumplein bevond en dat zij op de hoogte was van het noodbevel. De politierechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid het noodbevel had kunnen afgeven, gezien de eerdere wanordelijkheden bij demonstraties en de dreiging van ernstige verstoringen van de openbare orde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200, met een vervangende hechtenis van 4 dagen bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/253519-21
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Bennis, en hetgeen de verdachte en de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft zij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat zij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Volgens de raadsman is sprake van een schending van de verbaliseringsplicht, nu het dossier geen proces-verbaal van aanhouding bevat en het er daarom voor gehouden moet worden dat dit proces-verbaal niet is opgemaakt. Dat is in strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en levert een schending van artikel 6 EVRM en 14 IVBPR op. Niet kan worden vastgesteld waar verdachte is aangehouden en of zij zich op het Museumplein bevond. Evenmin kan worden vastgesteld op grond waarvan de aanhouding rechtmatig is bevonden. Dit levert een vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv op.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging.
De politierechter verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt.
Vaststaat dat verdachte op 20 maart 2021 is aangehouden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [naam1] volgt dat de politie demonstranten op het Museumplein die geen gevolg gaven aan het gegeven verwijderingsbevel op 20 maart 2021 tussen 13:08 uur en 13:12 uur heeft aangehouden. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij bij een demonstratiedoek stond en zij heeft niet ontkend dat zij als demonstrant op het Museumplein was.
Uit het dossier blijkt ook dat na het afgeven van het noodbevel geen gehoor werd gegeven aan vorderingen van de politie het Museumplein te verlaten. De menigte verwijderde zich zelfs na het inzetten van waterwerpers en de mobiele eenheid niet van het Museumplein. Op enig moment is de politie overgegaan tot aanhouding van de op het Museumplein bevindende mensen. Daarbij heeft de politie zich (kennelijk) genoodzaakt gevoeld om het niet te laten bij het leeg maken van het Museumplein maar de aangehouden personen naar stadsbussen te geleiden om hen te vervoeren naar het politiebureau. Dat er niet voor iedere individuele verdachte een apart proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt, is gelet op de gang van zaken op 20 maart 2021 en het gegeven dat er die dag een grote hoeveelheid personen is aangehouden, niet onbegrijpelijk.
Ondanks het ontbreken van een proces-verbaal van aanhouding, bestaat er naar het oordeel van de politierechter op basis van het dossier geen twijfel dat verdachte zich op het Museumplein bevond en dat zij daar is aangehouden. Het ontbreken van het proces-verbaal van aanhouding levert dan ook geen schending van artikel 6 EVRM en 14 IVBPR op.
Daar komt bij dat voor de vaststelling van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv dat tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging zou moeten leiden, sprake moet zijn van een niet-herstelbaar vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 m.nt. Schalken).
In dit geval is geen sprake van een niet-onherstelbaar vormverzuim noch van enige benadeling van verdachte, laat staan van een grove veronachtzaming zoals hiervoor bedoeld.
Het voorgaande maakt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Ook is de dagvaarding geldig en is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken om verschillende redenen.
1.
Aanwezigheid verdachte op het Museumplein
Allereerst is er geen bewijs dat verdachte zich op het Museumplein heeft bevonden. Een proces-verbaal van aanhouding ontbreekt. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat en waar verdachte precies is aangehouden. Dat dient te leiden tot vrijspraak.
2.
Het voldoen aan het gecommuniceerde bevel
De raadsman heeft daarnaast bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Niet kan worden bewezen dat verdachte niet heeft voldaan aan het noodbevel zoals dat haar bekend is gemaakt.
Volgens het proces-verbaal zijn meerdere vorderingen, alle mondeling, gecommuniceerd op 20 maart 2021. De teksten hielden volgens degene die ze uitsprak, verbalisant [naam1] , niet een opdracht in het Museumplein te verlaten. Slechts werd gecommuniceerd dat men zich moest verwijderen in de richting van het Concertgebouw. De verklaringen van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] , die in één proces-verbaal verklaren dat wel zou zijn gevorderd het Museumplein te verlaten, kunnen niet als betrouwbaar worden aangemerkt, nu verbalisant [naam1] op ambtseed iets anders heeft verklaard. De raadsman heeft voor het geval de politierechter de bevindingen van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] wel voor het bewijs gebruikt, verzocht hen als getuigen te horen.
3.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens onjuiste feiten
De raadsman heeft als inleiding op zijn betoog dat het noodbevel om drie redenen onrechtmatig is, uiteen gezet dat de demonstratie op 20 maart 2021 volgens hem een vreedzame demonstratie betrof, waardoor deze onder de bescherming van artikel 11 EVRM valt.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het noodbevel gebaseerd is op onjuiste feiten en/of de feitenweergave in het besluit evident onjuist is en het noodbevel om die reden onrechtmatig is.
Dat mogelijk dezelfde organisatoren of deelnemers aan de protesten op het Museumplein sinds 17 januari 2021 en/of de niet toegestane demonstratie op het Malieveld in Den Haag op 14 maart 2021, ook deelnamen aan de demonstratie van 20 maart 2021, zoals in de overwegingen voor het noodbevel vermeld, is niet naar de eis der wet deugdelijk gemotiveerd. Dat geldt ook voor de vermelding in het bevel dat de om 11:45 uur aanwezige demonstranten een voorschrift op grond van de Wet openbare manifestaties (WOM) negeerden, zich onvoldoende hielden aan de 1,5 meter afstand, agressief en scheldend reageerden op aanspreken door de politie en zich provocerend opstelden tegenover de politie, alsook voor de vermelding van het bevel dat de na 12:10 uur aanwezigen herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen van de politie om uiteen te gaan negeerden.
Uit een video die op Facebook is geplaatst blijkt hoe rustig het er in de door het noodbevel genoemde tijdspanne aan toe ging.
4.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en/of het beginsel van evenredigheid
Het noodbevel is volgens de raadsman tevens onrechtmatig omdat het niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en/of het beginsel van evenredigheid. Dat dient te leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
De gewone bevoegdheden moeten tekortschieten voordat de bijzondere bevoegdheden gebruikt kunnen worden. Gebruikmaking van noodbevoegdheden is uitgesloten wanneer de Wet openbare manifestaties (WOM) voldoende soelaas biedt.
Uit de rechtspraak volgt dat het enkele bestaan voor vrees voor ernstige wanordelijkheden niet voldoende is. Ook moet een situatie bestaan van bestuurlijke overmacht.
Uit het dossier blijkt niet waarom de bevoegdheden op grond van de reguliere wetgeving niet volstonden, zoals dat in het noodbevel is opgenomen. Dat toepassing van de WOM als beschikbaar juridisch instrument onvoldoende toereikend was, wordt in het bevel op geen enkele wijze gemotiveerd. Verdachte had ook op grond van de WOM aangehouden kunnen worden, hetgeen in tegenstelling tot overtreding van artikel 184 Sr geen misdrijf, maar een overtreding had opgeleverd. Het doel dat het noodbevel beoogde had ook bereikt kunnen worden door verdachte op grond van overtreding van de WOM aan te houden.
Daarbij blijkt uit het dossier niet dat sprake was van bestuurlijke overmacht.
5.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met het EVRM en het IVBPR
Ten slotte is het noodbevel onrechtmatig omdat het in strijd is met het EVRM en het IVBPR, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.
Op grond van de artikelen 10 lid 2 EVRM en 11 lid 2 EVRM worden strikte eisen gesteld aan het maken van een inbreuk op de vrijheid van demonstratie. Zo is een inbreuk alleen toelaatbaar, onder meer als deze ‘prescribed by law’ is. De artikelen 19 en 21 IVBPR bevatten soortgelijke eisen. Het EHRM stelt in dit verband eisen aan de kwaliteit van de ‘law’ in kwestie. Deze moet toegankelijk, voorzienbaar en voldoende precies zijn.
In deze zaak is de demonstratievrijheid van verdachte beperkt met een noodbevel, gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet. Deze wet voldoet niet aan de eisen van voorzienbaarheid, nu deze wet niet bepaalt dat beperkingen mogen worden gesteld aan de grondwettelijke en verdragsrechtelijke vrijheid van manifestatie.
4.3.
Het oordeel van de politierechter
1.
Aanwezigheid verdachte op het Museumplein
De politierechter heeft onder rubriek 3 al vastgesteld dat verdachte op 20 maart 2021 is aangehouden, dat zij zelf heeft verklaard dat zij bij een demonstratiedoek stond en dat zij niet heeft ontkend dat zij op het Museumplein was. De politierechter is van oordeel dat het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van [naam1] waaruit volgt dat de politie de mensen op het Museumplein op 20 maart 2021 tussen 13:08 uur en 13:12 uur heeft aangehouden en de verklaring van verdachte zelf dat zij bij een demonstratiedoek stond, voldoende bewijs bevat dat verdachte zich op 20 maart 2021 op het Museumplein bevond en dat zij aldaar is aangehouden. Dat er geen proces-verbaal van aanhouding in het dossier zit, maakt het voorgaande niet anders.
2.
Het voldoen aan het gecommuniceerde bevel
De politierechter stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam1] volgt dat hij de menigte, nadat de demonstratie ontbonden was en de burgemeester een noodbevel had afgegeven, maar liefst tien keer en op verschillende plekken op het Museumplein, luid en duidelijk middels de dakmegafoon van een bus van de mobiele eenheid gevorderd heeft om de demonstratie te doen stoppen en zich te verwijderen in de richting van het Concertgebouw. De menigte begon te schreeuwen en joelen na elke keer dat de vordering werd gedaan, hetgeen de verbalisant de indruk gaf dat de vordering gehoord moest zijn door de mensen op het Museumplein. Ondanks de vorderingen, verwijderde de menigte zich niet. Wegens het niet voldoen aan de opgeroepen vordering, zijn waterwerpers ingezet die (selectief gericht) waterstoten gaven. De mobiele eenheid heeft opdracht gekregen op te lopen richting de menigte om deze van het plein af te drijven.
Daarbij blijkt uit het proces-verbaal van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] dat er omstreeks 12:15 uur ook een drone in de lucht hing, waardoor werd omgeroepen het Museumplein te verlaten. Tussen de eerste vordering (rond 12:12 uur) en de aanhouding (rond 13:08 uur) zat bijna een uur tijd.
Dat de verdachte niet zou hebben meegekregen dat sprake was van een noodbevel op grond waarvan zij zich diende te verwijderen, acht de politierechter onaannemelijk, gelet op de hiervoor vermelde wijze van (aanhoudend) kenbaar maken van het noodbevel en de daarop volgende inzet van waterwerpers en het oplopen van de mobiele eenheid. Zelfs als verdachte de vorderingen niet precies heeft verstaan, kan het niet anders dan dat duidelijk was wat de kern van het noodbevel was, te weten: het zich verwijderen van het Museumplein in de richting van het Concertgebouw (Vgl. Hof Amsterdam 28 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4284).
Door zich op te blijven houden op het Museumplein, heeft verdachte niet voldaan aan dit bevel. Hiermee is de opzet om het bevel te negeren gegeven. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek tot het horen van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] als getuigen wordt verworpen. Dit verzoek is erop gericht hen te horen over de precieze tekst van het gegeven bevel, terwijl uit het geheel van omstandigheden voor de verdachte overduidelijk moet zijn geweest wat de strekking daarvan was, namelijk dat zij zich van het Museumplein moest verwijderen. Dit wordt niet anders indien, zoals door de verdediging is bepleit, ervan moet worden uitgegaan dat het verwijderingsbevel de door de [naam1] vermelde tekstuele inhoud had. Dat bij het verspreiden van het verwijderingsbevel gebruik is gemaakt van een drone is door de verdediging niet ter discussie gesteld.
3.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens onjuiste feiten
De politierechter stelt voorop dat hij marginaal dient te toetsen of het noodbevel op 20 maart 2021 rechtmatig is afgegeven. Het gaat hierbij dus om een terughoudende toets waarbij slechts beoordeeld kan worden of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen beslissen het noodbevel af te geven. Dit heeft te maken met de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een noodbevel. Bij de toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking had.
Dat er een onjuiste feitelijke basis aan het noodbevel ten grondslag zou liggen, ziet de politierechter niet. Voor zover de feiten en omstandigheden waarop het noodbevel is gebaseerd zich hebben afgepeeld voorafgaand aan de gebeurtenissen op het Museumplein op 20 maart 2021, heeft de politierechter geen reden om te twijfelen aan wat daarover in het noodbevel is vermeld. Concrete aanknopingspunten om dat wel te doen zijn niet naar voren gebracht. Over de gang van zaken op het Museumplein op 20 maart 2021 komen de processen-verbaal van politie en de overwegingen in het noodbevel met elkaar overeen. Ook de door de raadsman aangehaalde Facebookvideo weerlegt de inhoud van de processen-verbaal en de overwegingen in het noodbevel niet. Er is dan ook geen reden om aan de inhoud en juistheid van de processen-verbaal en de overwegingen in het noodbevel te twijfelen.
Dat maakt dat de politierechter het verweer verwerpt.
4.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en/of het beginsel van evenredigheid
De politierechter is, met de raadsman, van oordeel dat de demonstratie op 20 maart 2021 als een vreedzame demonstratie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, EVRM moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de demonstratie onder de bescherming van artikel 11 EVRM valt.
De vraag die beantwoord moet worden is of er in dit geval goede redenen waren om de demonstratie op 20 maart 2021 te doen beëindigen en of daartoe kon worden volstaan met de maatregelen op grond van de WOM. Het volgende is daarvoor van belang.
Sinds 17 januari 2021 is op wekelijkse basis op het Museumplein in Amsterdam gedemonstreerd, zo ook op 20 maart 2021. De demonstraties werden veelal niet aangemeld en zijn, onder meer omdat de regels van de Tijdelijke Wet Covid-19 werden geschonden, al verschillende malen ontbonden. Daarbij moest het Museumplein meerdere keren met de inzet van een noodbevel worden ontruimd. Bij eerdere demonstraties op het Museumplein is fors geweld gebruikt tegen de politie en was er sprake van grote wanordelijkheden.
De WOM biedt een wettelijke grondslag voor een gemeentelijk kennisgevingsstelsel en geeft bevoegdheden aan de burgemeester om voorschriften en beperkingen aan een betoging te verbinden en aanwijzingen te geven. De gemeente kan dat doen op grond van de bescherming van de gezondheid of ter voorkoming van wanordelijkheden. De gemeente kan dat niet doen op grond van de openbare orde. De WOM schept een kader om belangen van bestuurlijke aard te behartigen.
In zijn algemeenheid geldt dat de burgemeester enkel van de noodbevoegdheid gebruik mag maken als de haar toekomende WOM-bevoegdheden geen uitkomst bieden. Een noodbevel mag dus alleen worden uitgevaardigd als er sprake is van bestuurlijke overmacht en de burgemeester, gelet op de ernst van de te vrezen wanordelijkheden, de situatie met de haar ter beschikking staande middelen niet kan beheersen. De burgemeester mag zwaarwegend gewicht toekennen aan de adviezen van de politie en moet goed doorvragen naar de feitelijke situatie.
Een noodbevel ziet anders dan de maatregelen op grond van de WOM op de bescherming van de openbare orde en komt dus in principe aan bod nadat er tevergeefs maatregelen op grond van de WOM zijn genomen.
De politierechter is van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. De politierechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Uit het noodbevel blijkt dat ‘United we stand Europe’ voorafgaand aan 20 maart 2021 kennisgeving had gedaan van een demonstratie op 20 maart 2021, waar ongeveer 5000 personen naartoe zouden komen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester op 19 maart 2021 een besluit verstuurd waarin op basis van artikel 5 WOM beperkingen zijn opgelegd, waaronder dat de demonstratie niet op het Museumplein kon plaatsvinden. Dit, in verband met het voorkomen van wanordelijkheden en bescherming van de gezondheid. Ook is men eraan herinnerend dat 1,5 meter afstand moest worden gehouden.
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft de burgemeester het Museumplein verder aangewezen als veiligheidsrisicogebied, omdat - kort gezegd - politie over informatie beschikte dat er op zaterdagmiddag 20 maart 2021 een verhoogde kans was op confrontaties met personen in het bezit van wapens en er dus gevreesd moet worden voor ernstige openbare orde verstoringen.
Ook was er informatie dat bij de demonstratie op 20 maart 2021 mogelijk dezelfde initiatiefnemers/organisatoren/deelnemers aan de protesten op het Museumplein als die in januari 2021 en de niet toegestane demonstratie op het Malieveld op 14 maart 2021.
Tijdens de demonstratie op 20 maart 2021 stelde deel van de demonstranten zich provocerend op, werd de verplichte 1,5 meter onvoldoende in acht genomen en werd er agressief en scheldend gereageerd op aanspreken door de politie. Als gevolg daarvan is de demonstratie op grond van artikel 7 WOM ontbonden. Door de politie is vervolgens aan de demonstranten opdracht gegeven uiteen te gaan. Dit had echter geen effect. Er waren op dat moment ongeveer 400 tot 450 mensen op het plein en dat aantal nam snel toe vanuit verschillende richtingen. Aan de vorderingen van de politie te vertrekken werd herhaaldelijk geen gehoor gegeven, men bleef zich niet houden aan de 1,5 meter afstand en men stelde zich provocerend op.
Als gevolg hiervan heeft de burgemeester rond 12:25 uur wegens ernstige vrees dat de situatie zou leiden tot ernstige wanordelijkheden, waarbij de beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend zijn om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde en ernstige wanordelijkheden te voorkomen, het noodbevel afgegeven.
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester, alvorens zij overging tot het afgeven van een noodbevel, de bevoegdheden op basis van de WOM heeft ingezet, hetgeen evident geen effect had. De politierechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester op dat moment in redelijkheid kon oordelen dat sprake was van ernstige vrees voor ernstige wanordelijkheden en dat zij in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. Aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en evenredigheid is voldaan. Van een specialis – generalis verhouding tussen art. 11 WOM en art. 184 Sr is (in dit geval) geen sprake, omdat de demonstranten geen gehoor hadden gegeven aan de op grond van art. 7 WOM gegeven opdracht om uiteen te gaan en de situatie vervolgens verder escaleerde, wat heeft geleid tot de afgifte van het noodbevel. Het station van de WOM was ten tijde van het verwijderingsbevel dus gepasseerd. De verweren worden dan ook verworpen.
5.
Onrechtmatigheid noodbevel wegens strijd met het EVRM en het IVBPR
Anders dan de raadsman, is de politierechter van oordeel dat het noodbevel wel degelijk voldoet aan het vereiste van voorzienbaarheid en de vereisten van het EVRM en IVBPR. De wetgever heeft immers expliciet voorzien dat de burgemeester het recht op demonstratie zoals neergelegd in artikel 11 EVRM kan inperken op grond van artikel 175 Gemeentewet. [1] Ook dit verweer zal derhalve worden verworpen.
De politierechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

5.De bewezenverklaring

De politierechter acht op grond van de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die zijn vermeld in de bijlage, bewezen dat verdachte:
op 20 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een noodbevel van de burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft zij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

7.De op te leggen straf

De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de politierechter het volgende laten meewegen.
Het recht op betoging is een groot recht en één van de fundamenten van een democratische samenleving en dat recht dient niet lichtvaardig te worden beperkt.
Maar wanneer op grond van een noodbevel een vordering wordt afgegeven zich van de demonstratielocatie te verwijderen, dient daar ook gevolg aan gegeven te worden.
Hoewel de politierechter begrijpt dat de coronatijd een ongelukkig periode was voor veel mensen en de politierechter aanneemt dat de bedoeling van verdachte niet kwaad is geweest en zij vanuit haar overtuiging handelde, is verdachte te ver gegaan met het negeren van een bevel van het bevoegd gezag. Door niet aan het bevel te voldoen, door te blijven staan of te gaan zitten, terwijl duidelijk was dat men moest vertrekken, heeft verdachte er blijk van gegeven dit bevel actief te negeren. Dit gedrag van haar en de overige demonstranten die zich op vergelijkbare wijze gedroegen, heeft in de toen toch al roerige tijden meer onrust veroorzaakt en de lastige taak van de politie verder bemoeilijkt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 juli 2022. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De politierechter houdt rekening met de straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles afwegend acht de politierechter een geldboete van € 200,00 passend en geboden.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 47 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De politierechter wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisanten [nummer1] en [nummer2] als getuigen af.
De politierechter verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
De politierechter verklaart het bewezene strafbaar.
De politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
De politierechter
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Legt op de volgende straf.
Veroordeelt verdachte tot
een geldboeteter hoogte van
€ 200, (zegge tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. V.R. Hofstee, griffier, en is uitgesproken op 10 oktober 2022.
[Bijlage]

Voetnoten

1.