ECLI:NL:GHAMS:2021:4284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
23-000825-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een demonstratie tegen coronamaatregelen en openlijk geweld tegen de politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een demonstratie op het Museumplein op 17 januari 2021, waar hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen de politie en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte verklaarde dat hij naar de demonstratie was gekomen om vreedzaam te protesteren tegen het coronabeleid, maar het hof oordeelde dat hij door zijn aanwezigheid en acties bijdroeg aan het geweld dat door anderen werd gepleegd. Het hof heeft camerabeelden bekeken die de verdachte toonden terwijl hij geweldshandelingen verrichtte tegen politieagenten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet voldeed aan een noodbevel van de burgemeester van Amsterdam, dat hem en anderen opdroeg het Museumplein te verlaten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 140 uren, met een voorwaardelijk gedeelte, en bepaalde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd niet opnieuw schuldig mocht maken aan strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000825-21
datum uitspraak: 28 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-069233-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 17 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep)
maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of,
(met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of,
(telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met (een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of, (een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of, (zwaar) vuurwerk en/of, (een) sneeuwbal(len) en/of ijsbal(len) en/of, (een) voorwerp(en) en/of,
waarbij hij, verdachte, (onder andere) op een politieagent (die in de linie stond) is afgelopen en/of heeft geschopt en/of geslagen richting/tegen het lichaam van een politieagent;
2.
hij, op of omstreeks 17 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de desbetreffende dag naar het Museumplein was gekomen om vreedzaam te demonstreren tegen het coronabeleid. De verdachte verafschuwt geweld en kan zich niet herinneren dat hij geweld tegen politieagenten heeft gebruikt. Daarnaast heeft hij niet goed gehoord wat door de politie werd omgeroepen, omdat er veel gejoel te horen was en hij een gehoorbeschadiging heeft. Het was de verdachte niet duidelijk dat hij het Museumplein moest verlaten.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
De verdachte is op 17 januari 2021 naar het Museumplein in Amsterdam gegaan om deel te nemen aan een demonstratie tegen coronamaatregelen. Op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden van de betreffende demonstratie heeft het hof waargenomen dat politiemensen te voet met schilden voor de borst in linie stonden opgesteld met hun gezicht richting de demonstranten, dat politiemensen te paard richting de demonstranten trokken en een charge uitvoerden en dat vervolgens vanuit een groep demonstranten voorwerpen richting die politiemensen en -paarden werden gegooid. Het hof heeft waargenomen dat vanuit die menigte vervolgens een groep demonstranten, waaronder de verdachte, zich richting de linie van politiemensen te voet bewoog. De verdachte maakte vervolgens wilde armbewegingen en raakte tweemaal met een neerwaarts slaande beweging het in afweer geheven schild van een politiemedewerker. Een zich naast de verdachte bevindende persoon gaf min of meer gelijktijdig een trap tegen een schild van een andere politiemedewerker.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte door zijn voortdurende aanwezigheid heeft bijgedragen aan een getalsmatige versterking van een groep mensen van waaruit – kort gezegd – geweld werd uitgeoefend. Bovendien heeft hij ook zelf geweldshandelingen verricht, te weten het maken van slaande bewegingen in de richting van (het schild van) een politieambtenaar. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde openlijk geweld, zodat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen. Gelet op de waarnemingen die het hof heeft gedaan op de camerabeelden was er geen sprake van een situatie waarin het voor de verdachte niet mogelijk was zich aan de groep te onttrekken, nu er nog wel enige ruimte was op het Museumplein.
Ten aanzien van feit 2
Het hof stelt voorop dat de burgemeester van Amsterdam op 17 januari 2021 omstreeks 13:39 uur een noodbevel heeft afgegeven. Het bevel hield onder meer in dat personen die zich alleen of in groepsverband manifesteerden op het Museumplein en de omgeving zich op eerste aanzegging van de politie dienden te verwijderen van het Museumplein en omgeving en zich dienden te begeven in een door de politie aangegeven richting. De vordering tot verwijdering is vanaf 14:10 uur luid en aanhoudend omgeroepen door ongeveer twintig op het Museumplein aanwezige politievoertuigen. De menigte bleef zichtbaar staan en verwijderde zich niet, en bekogelde de politie met diverse voorwerpen. Om 14:57 uur is opdracht gegeven waterwerpers in te zetten, waarbij water eerst over het publiek werd gesproeid en vervolgens gericht werd gespoten op de menigte. Gelijktijdig werden door politiemensen te paard charges uitgevoerd om het plein vrij te maken van de demonstranten.
Op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden van de betreffende demonstratie heeft het hof waargenomen dat politiemensen te paard een charge uitvoerden kennelijk om de demonstranten op die wijze te dwingen het Museumplein te verlaten. Een groep personen, waarvan de verdachte deel uitmaakte, bewoog zich echter in de tegenovergestelde richting en zocht kennelijk de confrontatie met de politiemensen. De verdachte bevond zich zodoende nog op het plein nadat de vorderingen waren gedaan.
Alhoewel de verdachte heeft verklaard de vorderingen niet te hebben gehoord en enkele verbalisanten hebben verklaard dat de vorderingen niet op alle plaatsen van het Museumplein even goed verstaanbaar waren door het gejoel van de menigte, is het hof van oordeel dat uit het inzetten van waterwerpers en het naderen van de politiemensen te paard en de door hen uitgevoerde charge het de verdachte volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat de demonstranten zich moesten verwijderen van het Museumplein.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in ieder geval op het moment van het uitvoeren van de voornoemde charge door de politiemensen te paard, op de hoogte was van de opdracht het Museumplein te verlaten. Door zich niettemin op te (blijven) houden op het Museumplein en zich zelfs in tegengestelde richting te bewegen, heeft de verdachte opzettelijk geen gehoor gegeven aan die opdracht. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte, aldus handelend, zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, het Museumplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het vanuit een groep maken van armgebaren in de richting van politieagenten en aanvallen van politieagenten die in linie stonden en slaan en trappen in de richting van het lichaam en schild van politieambtenaren en in de richting van politieagenten en politievoertuigen en politiepaarden gooien met voorwerpen, waarbij hij op een politieagent die in de linie stond is afgelopen en heeft geslagen richting een politieagent.
2.
hij op 17 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast, immers heeft hij toen en aldaar zich niet verwijderd van het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 17 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid van de overheid ter bestrijding van het Covid-19-virus. In beginsel is voor het tot uitdrukking brengen van onvrede over overheidsbeleid ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de demonstratie waaraan de verdachte deelnam uit de hand is gelopen. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft de verdachte niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep waar vanuit geweld werd gepleegd, maar heeft hij ook zelf geweldshandelingen verricht: hij heeft twee slaande bewegingen richting een politieambtenaar in de linie gemaakt. Hierdoor heeft hij een significante bijdrage geleverd aan het geweld en het intimiderend handelen van een groep mensen op het Museumplein jegens politieagenten en politievoertuigen en aan de dreiging die daarvan uitging, ook voor derden die hiervan op welke wijze dan ook getuige zijn geweest. Door zijn handelen heeft hij bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de politie en haar materieel en de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde, en er blijk van gegeven (bevelen van) het bevoegd gezag te negeren.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die recent in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daaruit blijkt dat – gelet op de ernst van deze feiten – een gevangenisstraf van meerdere weken tot uitgangspunt wordt genomen. Het hof houdt er echter rekening mee dat de bijdrage van de verdachte aan het gepleegde openlijk geweld relatief gering is geweest, hetgeen ook volgt uit de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, in het bijzonder zijn moeilijke thuissituatie en de gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte met zich zouden brengen. Tevens heeft de verdachte zich tegenover het hof rekenschap gegeven van de ernst van het geweld dat hij op de camerabeelden waarnam.
Het hof ziet enerzijds in het voorgaande aanleiding ten gunste van de verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken, maar is anderzijds van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit. Het hof acht een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het voorwaardelijke gedeelte van de straf strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 december 2021.
mr. N. van der Wijngaart, mr. D. Abels en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.