ECLI:NL:RBAMS:2022:5823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
13-078781-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige dochters

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn drie minderjarige dochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1984, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochters, waarbij de jongste dochter nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 januari 2022. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochters als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende steunbewijs was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een vormverzuim, maar dat dit niet leidde tot uitsluiting van de verklaringen van de dochters. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, een van de dochters, toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.078781.22
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de [benadeelde partij] , en van wat haar advocaat mr. L. Korfker naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter [naam dochter 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam;
Subsidiair:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter [naam dochter 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam;
Feit 2:
Primair:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter [naam dochter 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam;
Subsidiair:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter [naam dochter 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam;
Feit 3:
het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter [naam dochter 3] in de periode van 6 april 2016 tot en met 6 april 2021 te Amsterdam;
Feit 4:
Het met ontuchtig oogmerk zijn dochter [naam dochter 3] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen in de periode van 6 april 2016 tot en met 6 april 2018 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)?
3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam dochter 3] (hierna: [naam dochter 3] ) en [naam dochter 1] (hierna: [naam dochter 1] ) door de politie niet op hun verschoningsrecht zijn gewezen. [naam dochter 2] (hierna: [naam dochter 2] ) is wel op het verschoningsrecht gewezen, maar bij haar is onduidelijk gebleven of ze heeft begrepen wat dit betekent. De kinderen hebben aangegeven dat zij geen verklaring wilden afleggen omdat zij geen strafzaak wilden. De verklaringen van de drie kinderen moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden vastgesteld dat [naam dochter 3] en [naam dochter 1] niet op hun verschoningsrecht zijn gewezen, maar dat desondanks kan worden volstaan met het constateren van een vormverzuim. Er is geen aanleiding om de verklaringen van de dochters uit te sluiten van het bewijs.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het verschoningsrecht geeft getuigen de mogelijkheid om onder omstandigheden bepaalde vragen niet te beantwoorden, bijvoorbeeld omdat de getuige zichzelf of een familielid daarmee (strafrechtelijk) zou kunnen belasten. Het wijzen op het verschoningsrecht bij een verhoor kan ervoor zorgen dat de gehoorde zich bewust wordt of blijft van het recht dat hij of zij heeft. Zo kan worden tegengegaan dat de gehoorde zich door de druk van de omstandigheden laat verleiden tot een verklaring waarvoor de wetgever de gehoorde of een derde heeft willen beschermen.
De rechtbank constateert dat verbalisanten inderdaad hebben nagelaten de twee dochters van de verdachte, [naam dochter 3] en [naam dochter 1] , te wijzen op hun verschoningsrecht.
Opsporingsambtenaren zijn echter niet wettelijk verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op het verschoningsrecht. Er is dus geen sprake van een wettelijk geregeld verhoorvoorschrift. [1] Wanneer een getuige niet op het verschoningsrecht is gewezen betekent dat reeds daarom niet dat de verklaring van de getuige niet meer voor het bewijs gebruikt kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv geen sprake is. Ten overvloede merkt de rechtbank ten aanzien van de door [naam dochter 3] afgelegde verklaring nog op dat zowel uit haar vordering benadeelde partij als uit haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij geenszins het voornemen heeft gehad zich te beroepen op haar verschoningsrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten zoals ten laste gelegd kunnen worden bewezen. De verklaringen van de dochters van verdachte zijn betrouwbaar en consistent. Het spraakbericht waarin [naam dochter 2] verklaart dat haar eerste verklaring was gelogen wordt niet ondersteund door de overige bewijsmiddelen en is daarom onbetrouwbaar.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 tot en met feit 3.Verdachte heeft de feiten ontkend en er is onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van de dochters. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4, omdat verdachte dit feit heeft bekend.
Ten aanzien van feit 1:
De verklaringen van moeder [naam moeder] , zus [naam dochter 3] en tante [naam tante] berusten op aannames afkomstig uit de verklaring van [naam dochter 2] . Deze verklaringen kunnen daarom niet als steunbewijs gebruikt worden. Er is geen sprake van eigen waarnemingen van getuigen. De verklaring van [naam dochter 2] dient daarnaast te worden beoordeeld in het licht van haar overige leugenachtige verklaringen en kan daarom niet als steunbewijs dienen. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 2:
[naam dochter 2] blijft bij het omschrijven van de handelingen bij algemeenheden. Daarnaast heeft zij een gesproken bericht gestuurd aan de raadsvrouw waarin zij verklaart dat haar verklaringen zijn gelogen. Ze heeft gelogen om meer aandacht te krijgen van haar familie. [naam dochter 2] heeft bovendien eerder leugenachtige verklaringen afgelegd. De beschuldiging in haar eerste verklaring roept daarom twijfel op. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2.
Ten aanzien van feit 3:
Alle informatie in het procesdossier die betrekking heeft op feit 3 is afkomstig uit één bron, namelijk de verklaring van [naam dochter 3] . Er is onvoldoende steunbewijs. De emoties die [naam dochter 3] aan [naam tante] toonde kunnen ook betrekking hebben op feit 4 en zeggen niets over welke ontuchtige handelingen gepleegd zouden zijn. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 3.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet vaststellen of de te laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden. Daarom moet worden beoordeeld of de verklaringen van de dochters betrouwbaar zijn en of die verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Vaak staat de verklaring van één getuige (het vermeend slachtoffer), die zegt dat de verdachte het heeft gedaan, tegenover die van de verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan. De betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige (het vermeend slachtoffer) moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). Getuigen van de gebeurtenis zijn er echter over het algemeen niet. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen (enkel) verklaren over wat het (vermeend) slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
Steunbewijs
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om (in combinatie met andere omstandigheden) als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
Schakelbewijs
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Schakelbewijs gebruiken kan alleen als de manier waarop de verschillende feiten (in dit geval de ontucht waarover [naam dochter 1] , [naam dochter 2] en [naam dochter 3] hebben verklaard) zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in de zaken dat (bijvoorbeeld) de verklaring van het (vermeend) slachtoffer van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
Feit 1: ( [naam dochter 1] )
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [naam dochter 1] tijdens een studioverhoor een verklaring heeft afgelegd. Tijdens het studioverhoor zegt zij uit zichzelf dat ze een heel groot geheim hebben waarover zij niets mag zeggen. Sommige dingen zijn ook heel vies, zegt ze. Vervolgens vertelt ze dat ze door haar vader gekieteld wordt, en welke (ontuchtige) handelingen onder het mom van het kietelen hebben plaatsgevonden. Deze verklaring komt op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. Daarnaast heeft [naam dochter 2] verklaard dat verdachte ook [naam dochter 1] gevingerd had en dat [naam dochter 1] dat kietelen noemt. [naam dochter 2] heeft verklaard hierover met haar ouders en [naam dochter 1] te hebben gesproken en dat haar vader aan hen heeft toegegeven dat het is gebeurd. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [naam dochter 3] en [naam dochter 2] waarin zij verklaren wat hen is overkomen kunnen dienen als schakelbewijs. In hun verklaringen komt immers dezelfde modus operandi terug als in de verklaring van [naam dochter 1] . Zowel [naam dochter 3] als [naam dochter 2] verklaren dat zij op het bed van verdachte een film zaten te kijken waarna hij hun vagina heeft gestreeld en betast, en in het geval van [naam dochter 2] zijn vinger in haar vagina gebracht. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 zoals dat primair ten laste is gelegd.
Feit 2: ( [naam dochter 2] )
Betrouwbaarheid eerste verklaring
[naam dochter 2] heeft tijdens haar eerste verhoor bij de politie verklaard dat zij door haar vader is gevingerd. Later heeft zij een spraakbericht verstuurd naar de raadsvrouw van verdachte waarin zij verklaart dat deze verklaring gelogen is. Ze zou alles hebben gelogen om meer aandacht te krijgen van haar familie. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de eerste verklaring van [naam dochter 2] onbetrouwbaar moet worden geacht. Hierbij is van belang dat [naam dochter 2] tegen haar tante [naam tante] , nadat ze haar tante had ingelicht over het misbruik, heeft gezegd dat het beter is als ze vanaf nu gaat liegen, zodat ze naar huis kan. De rechtbank overweegt hierbij dat [naam dochter 2] door de strafzaak in een loyaliteitsconflict terecht is gekomen. Zij woont bij haar moeder terwijl haar vader in de gevangenis zit. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk dat zij het spraakbericht heeft gestuurd vanuit dit loyaliteitsconflict en om te zorgen dat haar vader niet langer vast hoeft te zitten. Dat de eerste verklaring is gelogen acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank zal de eerste verklaring daarom niet uitsluiten van het bewijs.
Bewijsoverweging
Bij de politie heeft [naam dochter 2] verklaard dat zij door haar vader op zijn bed gevingerd werd terwijl ze naar een film aan het kijken was. Deze verklaring, waarin zij de handelingen en de context waarbinnen deze plaatsvonden tamelijk gedetailleerd beschrijft en tevens beschrijft hoe ze er met haar ouders over heeft gesproken en dat ze niet bij haar ouders weg wil, komt op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. Als steunbewijs geldt dat zij tijdens het gesprek op de zolder bij haar tante, aan haar tante en aan haar zus [naam dochter 3] heeft verteld dat zij door verdachte is gevingerd en dat [naam dochter 3] toen zag dat ze huilde. Daarnaast is er schakelbewijs in de vorm van de verklaringen van [naam dochter 1] en [naam dochter 3] . Er is steeds dezelfde modus operandi waar de slachtoffers op het bed van verdachte zitten en hij hen vervolgens vingert dan wel hun vagina aanraakt of streelt. Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 zoals primair ten laste is gelegd.
Feit 3: ( [naam dochter 3] )
[naam dochter 3] heeft verklaard dat haar vader twee keer ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. De eerste keer toen zij televisie aan het kijken was. De tweede keer gebeurde het toen zij onder invloed was van drugs en bij verdachte in bed moest gaan liggen. Als steunbewijs voor deze verklaringen geldt dat zij tijdens het gesprek op de zolder bij haar tante hetzelfde heeft verklaard en dat haar tante heeft waargenomen dat [naam dochter 3] erg geëmotioneerd was. Verdachte heeft bekend dat hij grensoverschrijdend is geweest met [naam dochter 3] (met betrekking tot feit 4). Ook heeft verdachte bekend dat [naam dochter 3] bij hem in bed moest komen liggen toen zij onder invloed van drugs was. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het schakelbewijs in de zin van de verklaringen van [naam dochter 2] en [naam dochter 1] , waarbij er steeds sprake was van dezelfde modus operandi.
Feit 4:
Op basis van de verklaring van [naam dochter 3] en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 4.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam, met zijn dochter [naam dochter 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam dochter 1] , immers heeft verdachte de vagina van die [naam dochter 1] gestreeld en aangeraakt en zijn vinger in de vagina van die [naam dochter 1] gebracht en gehouden;
Feit 2:
op tijdstippen in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 18 januari 2022 te Amsterdam, met zijn dochter [naam dochter 2] (geboren op [geboortedatum 2] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam dochter 2] , immers heeft verdachte de vagina van die [naam dochter 2] gestreeld en aangeraakt en zijn vinger in de vagina van die [naam dochter 2] gebracht en gehouden;
Feit 3:
op tijdstippen in de periode van 6 april 2016 tot en met 6 april 2021 te Amsterdam, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [naam dochter 3] (geboren op [geboortedatum 3] ), immers heeft verdachte
- de vagina van die [naam dochter 3] gelikt en
- de vagina van die [naam dochter 3] gestreeld en aangeraakt;
Feit 4:
op een tijdstip in de periode van 6 april 2016 tot en met 6 april 2018 te Amsterdam, zijn dochter [naam dochter 3] , van wie hij wist dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft verdachte in het zicht en het bijzijn van die [naam dochter 3] , geboren op [geboortedatum 3] , een pornofilm gekeken en zichzelf afgetrokken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 12 augustus 2022.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ingezien dat hij hulp nodig heeft en wil meewerken aan de bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daarom verzocht om een zo groot mogelijk gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Ten aanzien van de proeftijd heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten:
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als vader op de slachtoffers had, terwijl hij de slachtoffers, zijn drie jonge dochters, verzorgde en opvoedde. Hij heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, terwijl zij vanwege hun leeftijd en hun relatie tot verdachte in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerden. Door zijn eigen seksuele behoeften op hen los te laten, heeft verdachte niet de beschermende houding laten zien die van hem als vader mocht worden verwacht. Juist bij hun vader, in hun eigen woning, mogen kinderen veiligheid en geborgenheid verwachten. Daaraan heeft het hen ernstig ontbroken. Verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van de slachtoffers, waar ieder kind recht op heeft, in gevaar gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Uit de vordering tot schadevergoeding van [naam dochter 3] blijkt ook dat zij lijdt onder hetgeen haar is overkomen en dat zij is aangemeld voor een traumatherapie. Ook uit haar slachtofferverklaring spreekt veel verdriet. Op deze feiten kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van verdachte
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 mei 2022 is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 augustus 2022, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. De reclassering acht reclasseringsinterventies van belang en adviseert een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren passend, waarbij de door de Reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Deze straf is aanmerkelijk korter dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank houdt in haar strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, zoals hiervoor overwogen, maar ziet in de (beperkte) frequentie van de gebleken gepleegde ontuchtige handelingen over de jaren heen en mede gelet op uitspraken in min of meer vergelijkbare zaken aanleiding een kortere vrijheidsstraf dan gevorderd op te leggen.
Gelet op het feit dat de rechtbank vier zedenmisdrijven bewezen acht, gepleegd jegens drie minderjarige dochters van de verdachte, waarbij de onaantastbaarheid van het lichaam is geschonden, stelt de rechtbank de proeftijd vast op een periode van 5 jaren. Gedurende die periode kan de Reclassering toezicht houden op het gedrag van verdachte en de ontwikkelingen rondom het gezin.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1.
De vordering
[naam dochter 3] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 5.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen me de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de vordering niet betwist. Hij wil de vordering graag voldoen zodra hij de financiële middelen daarvoor heeft.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of indien zij op andere wijze in de persoon zijn aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [2]
Door de advocaat van de benadeelde partij zijn ter terechtzitting stukken overlegd waaruit blijkt dat [naam dochter 3] ten gevolge van het misbruik last heeft van psychische klachten. Ze is aangemeld voor therapie om deze klachten te verminderen. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106 eerste lid onder b, BW.
Verdachte heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij bereid is om de schadevergoeding te voldoen. Hij heeft het gestelde bedrag niet betwist. De rechtbank begroot de immateriële schade op € 5.000,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 april 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245, 249, 248, 248d van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
Feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
Feit 3:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
Feit 4:
een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Straf:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 5 (vijf) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft:
Betrokkene meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Betrokkene laat zich behandelen door [naam zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [naam dochter 1] , [naam dochter 2] en [naam dochter 3] in onderhavige strafzaak, zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, gevestigd aan de [adres 2] tot het houden van toezicht op de naleving van voornoemde voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam dochter 3]toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), bestaande uit € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 april 2016) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam dochter 3] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam dochter 3]aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 april 2016) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en mr. J.J.C.M. Wirken rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S.J.H. Spronk griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2022.
[...]
[...]

Voetnoten

1.HR 30 augustus 2005, LJN AT7091
2.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.