ECLI:NL:RBAMS:2022:5804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22 / 2173
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor hogere energiekosten in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand vanwege hogere maandelijkse energiekosten, die hij niet had kunnen voorzien door de recente stijging van energieprijzen. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat energiekosten tot de algemene noodzakelijke kosten behoren die uit de bijstandsuitkering moeten worden betaald. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van de eiser, waaronder zijn handicap en de onvoorzienbare stijging van de energiekosten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk was gemotiveerd en dat de gemeente nader onderzoek had moeten doen naar de mogelijkheid van bijzondere bijstand. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de ontvangen categoriale energietoeslag van de eiser. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/2173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H. Beekelaar)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. C.J. Telting en mr. H. van Golberdinge)

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser voor bijzondere bijstand voor hogere maandelijkse energiekosten op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat aan hem bijzondere bijstand wordt verstrekt.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dit verzoek op 4 februari 2022 afgewezen. [1]
Bij besluit van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, die met behulp van een videoverbinding ter zitting is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De achtergrond van deze zaak
1. Eiser heeft een handicap. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en een vergoeding op grond van de Regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm). In deze vergoeding is een bedrag van € 20,- per maand voor extra energiekosten toegekend. Eiser heeft een nieuw (tijdelijk) contract afgesloten voor de levering van gas en elektra, omdat het contract bij zijn vorige energieleverancier afliep. Op 17 november 2021 heeft hij een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand vanwege de toename van de maandelijkse energiekosten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij de termijnfacturen voor energie voor december 2021, januari 2022 en februari 2022 overgelegd. Deze bedragen € 154,79 en € 193,12. Bij zijn vorige energieleverancier bedroeg het maandbedrag over het gehele jaar genomen afgerond € 81,-. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, afgewezen.
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van energieverbruik worden gerekend tot de algemene noodzakelijke kosten die uit de uitkeringsnorm moeten worden betaald en waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Het feit dat eisers energieleverancier failliet is gegaan, waardoor hij nu hogere energiekosten heeft, is geen bijzondere omstandigheid.
2.2
Eiser heeft aangevoerd dat energiekosten normaal gesproken algemeen, noodzakelijk en voorzienbaar zijn, maar dat in dit geval geen sprake is van voorzienbaarheid. Hij had nooit kunnen voorzien dat een exorbitante stijging van energieprijzen zou plaatsvinden. Ook heeft hij gewezen op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarmee eenmalig en categoriaal een energietoeslag wordt verstrekt aan huishoudens met een laag inkomen van 14 maart 2022 (hierna: de MvT). [2] Daarnaast had verweerder de vergoeding op grond van de Rtm moeten indexeren.
Had verweerder de Rtm-tegemoetkoming moeten indexeren?
3.1
De tegemoetkoming op grond van de Rtm betreft bijzondere bijstand. De vergoeding is voor alle optredende extra energiekosten die verband houden met een chronische ziekte of beperking. Het bedrag van € 20,- per maand is gebaseerd op gemiddelde algemeen gebruikelijke uitgaven voor energie die door het Nibud [3] zijn vastgesteld.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eisers energiekosten in december 2021 zijn verdubbeld en daarna zijn verdrievoudigd ten opzichte van de periode ervoor. Het is algemeen bekend dat niet alleen eiser te maken heeft met hogere energiekosten. Het standpunt van verweerder dat deze verhoging van de energiekosten losstaat van de tegemoetkoming volgt de rechtbank niet. Als de kosten stijgen, stijgen niet alleen de algemene kosten, maar ook de meerkosten die verband houden met een chronische ziekte of beperking. In de tegemoetkoming van € 20,- per maand is met de kostenstijging geen rekening gehouden. Daarom is het bestreden besluit in zoverre niet goed gemotiveerd. De rechtbank begrijpt dat verweerder niet meteen kon vaststellen wat wel een adequate vergoeding zou zijn. Verweerder moet daar wel onderzoek naar doen. Dat heeft hij niet gedaan. Daarom is het besluit op dit punt ook onzorgvuldig.
Had verweerder eiser bijzondere bijstand moeten verlenen?
4.1
De rechtbank is van oordeel dat energiekosten normaal gesproken tot de algemene noodzakelijke kosten behoren die uit de uitkeringsnorm moeten worden betaald. Daar zijn echter uitzonderingen op mogelijk. De rechtbank verwijst daarvoor naar de door eiser genoemde MvT. Daarin staat – onder meer – het volgende onder punt 2.1:
‘De regering is van oordeel dat bij de huidige onverwachte en ongekend sterke stijging van de energieprijzen, zoals aangegeven in de inleiding, sprake is van extra kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zonder de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten te gaan wordt bijzondere bijstandsverlening in verband met de huidige onverwachte en ongekend sterk gestegen energieprijzen dan ook toelaatbaar geacht. Dit geldt zowel voor de individuele bijzondere bijstand als voor de categoriale bijzondere bijstand.’
4.2
Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd. Die is immers alleen gebaseerd op het standpunt dat de energiekosten uit de algemene bijstand moeten worden betaalt. Verweerder had nader moeten onderzoeken of verlening van bijzondere bijstand in het geval van eiser aan de orde is. Verweerder heeft nog wel in zijn algemeenheid gewezen naar mogelijkheden om energie te besparen en de mogelijkheid om daarover advies te verkrijgen. In het geval van eiser is dat onvoldoende. Eisers maandlasten in de afgelopen jaren waren vrij laag. Daarom is het aannemelijk dat bij hem op het gebied van energiebesparing geen grote kostenbesparing valt te behalen. Verweerder had dan ook de situatie van eiser moeten beoordelen. Als daarvoor nog gegevens ontbreken, moet eiser in de gelegenheid worden gesteld zijn financiële situatie nader te onderbouwen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de kosten voor energie maandelijkse kosten betreffen. Sinds de aanvraag zijn de kosten hoog en het valt niet te verwachten dat kosten op korte termijn aanmerkelijk zullen dalen. Om in zijn geval de te beoordelen periode te nemen van de aanvraag tot het primaire besluit is in zo’n geval te beperkt. Dat zou betekenen dat eiser telkens weer een aanvraag moet indienen. Daar zijn noch eiser noch verweerder mee gediend. Het bestreden besluit is ook in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen. De rechtbank geeft verweerder daarbij mee dat in de aanloop naar de zitting is gebleken dat eiser reeds een bedrag van € 800,- aan categoriale energietoeslag heeft ontvangen. Daar kan verweerder bij een nieuw te nemen besluit rekening mee houden. Met de omstandigheid dat de categoriale energietoeslag nog zal worden opgehoogd met een bedrag van € 500,-, zoals de gemachtigden van verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, kan bij de huidige stand van zaken nog geen rekening mee worden gehouden. Het is immers nog niet duidelijk wanneer dit zal worden uitbetaald en op welke periode dit zal zien.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder daarnaast veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser dient te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiser van deze procedure tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zaaknummer: AMS 21/6065.
2.MvT bij de ‘Wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen’, 36 057, nr. 3.
3.Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.