6.1.2.Was verdachte in staat een tegenprestatie (voorkeursbehandeling) te geven aan aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven?
Aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven
De verdenking ziet er op dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping, door giften aan te nemen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , dan wel de aan hen gelieerde bedrijven. De rechtbank zet hierna op een rij hoe deze verschillende ondernemingen aan deze personen zijn gelieerd.
[naam 1] en [naam 2] ( [naam bedrijf 1] )
Aannemingsmaatschappij [naam bedrijf 1] is op 1 mei 2003 opgericht. [naam 2] en [naam 1] zijn (indirect, via hun holding) aandeelhouder en bestuurder.
[naam 3] en [naam 4] ( [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] )
[naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn op 9 mei 2000 opgericht.
De handelsnaam van [naam bedrijf 3] is [naam bedrijf 3] . [naam 3] en [naam 4] zijn (indirect, elk via een eigen holding) aandeelhouder en bestuurder van beide bedrijven.
Relatie tussen verdachte en de aannemers en hun bedrijven; in staat een voorkeursbehandeling te geven?
De rechtbank vindt dat er voldoende bewijs is dat verdachte in de ten laste gelegde periode een zodanige positie binnen de gemeente had dat hij in staat was om de genoemde aannemers en hun bedrijven een voorkeursbehandeling te geven.
Verdachte is sinds begin jaren negentig bij de gemeente Amsterdam werkzaam en had in de ten laste gelegde periode als projectmanager contact met verschillende aannemers.
Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn functie opdracht gaf voor het aanbesteden van projecten en, na toekenning van de opdracht, de winnende aannemer begeleidde in het project. Hij bepaalde vanuit zijn functie mede, en in sommige gevallen alleen, welke aannemers zouden worden uitgenodigd voor het offreren in een aanbesteding. Over het contact met aannemers heeft hij verklaard dat dat doorlopend plaatsvond: “
Ze hebben niet één klus maar meerdere klussen tegelijkertijd lopen. Of ze komen bij ons langs voor overleg, dan heb je ook contact met elkaar.(…)
Ik heb altijd contact met de aannemers, ook soms tien jaar na dato. Ik doe al 27 jaar (walmuur)projecten. Dus we komen elkaar steeds tegen.” Bij de walmuurprojecten ging hij naar eigen zeggen in privé niet om met de aannemers. Bij andere projecten wel, waaronder met [naam 3] “
daar ben ik heel intensief mee omgegaan.”
[naam 13] , [funcite] bij het [naam bedrijf 18] , heeft verklaard dat het [naam bedrijf 18] (IBA) en de ingenieursbureaus van de verschillende stadsdelen zijn samengevoegd in 2015. Verdachte, [naam 9] en [naam 12] werkten voor die tijd bij het [naam bedrijf 19] . Verdachte was projectleider. Hij was zelfstandig bevoegd om het project samen met de aannemer te begeleiden en op te leveren binnen de kaders die door de opdrachtgever werden gesteld. Hij was ook betrokken bij het aanbesteden van kademuurherstelwerkzaamheden. Hij adviseerde de opdrachtgever bij het beoordelen van de marktpartijen in het kader van de inschrijving. Dit werk delegeerde hij vaak, bijvoorbeeld aan [naam 9] . Het bestek werd geschreven door de werkvoorbereider, bijvoorbeeld [naam 9] . Vanuit zijn functie beoordeelde verdachte het bestek.
[naam 1] heeft verklaard dat de helft van de werkzaamheden van [naam bedrijf 1] werd verricht in opdracht van de gemeente Amsterdam. [naam 1] kent verdachte voornamelijk via werk. Verdachte was specifiek voor waterbouw en die kwamen ze veel tegen in het werk. Hij kende ook [naam 9] , die zat op het bedrijfsbureau en was ondersteunend bij meerdere diensten, zoals waterbouw, wegenbouw en bruggen.
[naam 3] heeft verklaard dat gemiddeld ongeveer 10 procent van de werkzaamheden van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] in opdracht van de gemeente Amsterdam werd verricht. De twee bedrijven voeren vanaf 1995 opdrachten voor de gemeente uit. Vanuit zijn functie bij de twee bedrijven heeft hij met een groot aantal ambtenaren van de gemeente Amsterdam contact gehad, waaronder verdachte, [naam 12] en [naam 9] . Verdachte heeft hij in 1995 leren kennen en sinds 23 jaar hebben zij een hechte vriendschap.
Gebleken is dat verdachte in zijn functie als projectmanager kennis had van aankomende en lopende projecten/aanbestedingen en dat hij toegang had tot bestekken, inschrijvingen en directieramingen. De rechtbank is van oordeel dat uit de functie en taakomschrijving die verdachte bij de gemeente had kan worden aangenomen dat hij in staat was om de genoemde aannemers en hun bedrijven een voorkeursbehandeling te geven. De in de tenlastelegging genoemde aannemers hadden ook daadwerkelijk vanuit hun functie contact met hem.
Dat verdachte niet alleen in staat was om de bedrijven een voorkeursbehandeling te geven, maar dit ook werkelijk heeft gedaan, volgt onder meer uit een e-mail van 21 januari 2014 van verdachte aan [naam 3] .In de bijlage zit een document genaamd ‘
Het einde 2docx’. Het document is een brief gericht aan [naam 3 en naam 4] . Verdachte merkte hierin op dat de plotselinge bemoeizucht van zijn leidinggevende hem een slecht onderbuik gevoel gaf en dat hij daarom een besluit had genomen en hen de volgende voorstellen deed:
[naam project 1]
De opdracht voor het werk [naam project 1] e.o. is ca. € 109.000,= excl. BTW.
In verband met het vervallen van de [adres 3] zijn er geen 463 stuks rechte banden H2.0100.RB nodig maar 315 stuks. Facturering conform de definitieve opgave van [naam 9] maar inclusief de 463 stuks banden. De bestelde hoeveelheden
moeten bij aanvang de werkzaamheden op 7 april 2014 volledig in [naam plaats] aanwezig zijn !
Dit betekent het volgende voor het de 148 stuks banden H2.0100RB We gaan er 115 stuks gebruiken op het werk [adres 4] dat start op 9 september 2014. De overgebleven 33 stuks banden vertegenwoordigen een waarde van € 4.630,= incl. bijkomende kosten.
Ik stel voor dat jullie deze houden en inzetten op een volgend project. De opbrengst; € 2.000,= t.b.v. [naam 9] en € 2.000,= aan [naam 14] toe laten komen.
[adres 4]
In de opdracht ter hoogte van € 62.995,18 vervallen de dekstenen H8.1490DS (€ 18.830,=excl.4 % bijkomende kosten) want hier is al een opdracht voor. Ook vervallen de rechte banden H2.0100RB(€ 15.525,= excl.4 % bijkomende kosten) want deze gebruiken wij uit project [naam project 1] .
Auto voor [naam 15] en [naam 16]
Stand van zaken € 13.000,-
Inruil Peugeot minimaal € 9.000,-
Bijleggen door de bank van [naam 16] € 15.000.-
Totaal € 37.000,-
Volvo V70 conform opgegeven specificaties € 40.000, -
Tekort € 3.000,-
Aanstaande maandag heeft [naam 15] een afspraak met de bank ik verwacht 1 maart 2014 te kunnen beschikken over € 15.000,= Ik hoop dan ook dat wij samen met [naam 17] tot zaken kunnen komen.
Verdachte merkt tot slot, onderaan de brief, op:
Ik zorg nog voor het volgende;
- een fictieve aanvullende opdracht voor minimaal € 3.000,= en
- een fictieve aanvullende opdracht voor minimaal € 3.000,= als aanvulling op het tegoed van [naam 14] . Hiermee komt hij op een tegoed van € 5.000,= Dit moet genoeg zijn voor zijn visreis met [naam 18] naar Noorwegen dit jaar. Mijn deel voor deze visreis zal ik zelf aan [naam 18] over maken.
- Ook komen er bij de uitvoering van bovenstaande projecten nog extra bestellingen bij, ik wil daar dan ook nog kijken of ik iets voor [naam 9] kan betekenen. Echter hij weet dit niet en het is dan ook geen afspraak.
Hiermee komt op mijn projecten een einde aan verrekeningen bij bestellingen van natuursteen en gaan wij in ieders belang verder zoals het hoort.
6.1.3.Heeft verdachte giften aangenomen?
De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is geweest van door de aannemers verleende giften die door verdachte zijn aangenomen. Dit zal zij doen per aannemer en vervolgens per vermeende gift. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is geweest van giften, zal zij vervolgens – onder 6.1.6. – bezien of de omvang, aard en frequentie van deze giften, beloften of diensten zodanig zijn dat deze niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als bedoeld om voor deze aannemers of één van hun bedrijven, een voorkeursbehandeling te verkrijgen. Daarbij zal de rechtbank ook bezien of er mogelijk contra-indicaties aanwezig zijn om dit aan te nemen.
Eerst zal de rechtbank het door de raadsvrouw gevoerde algemene verweer bespreken, nu dit alle in de tenlastelegging genoemde giften betreft.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdenking is gestoeld op de aanname dat verdachte zijn contante uitgaven alleen kan hebben gefinancierd door geld op te nemen bij de bank. Deze aanname is echter niet juist. Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vrouw grote sommen contant geld verdienden met allerhande werkzaamheden, waaronder schoonmaken, schilderen en het uitlaten van honden, hetgeen door meerdere getuigen is bevestigd. Zij hebben daarmee (sinds 1997) minimaal
€ 100.000,- verdiend. Dit geld hebben zij steeds in verschillende potjes bewaard, waarbij elk potje was bestemd voor één specifieke toekomstige uitgave, zoals een reis, nieuwe auto of verbouwing. Verdachte beschikte dus over forse contante geldbedragen en was in staat om de in de tenlastelegging genoemde uitgaven contant te voldoen, zonder geldopnames.
De officieren van justitie betwijfelen of de verklaring van verdachte dat hij en zijn vrouw over dergelijke grote sommen contant beschikten op waarheid berust. Verdachte is pas in 2020 met deze verklaring gekomen en het is opvallend dat de verklaringen van de getuigen niet worden bevestigd door enig document, bonnetje of administratie van de contante inkomsten. In de periode 2008 tot en met 2017 is bovendien in totaal ongeveer € 25.000,- opgenomen, wat onlogisch is als er zoveel contant geld in huis zou liggen.
De rechtbank constateert dat diverse getuigen, met name kennissen, vrienden en buurtgenoten van verdachte, hebben verklaard dat verdachte en zijn vrouw werkzaamheden voor hen hebben verricht, waarvoor zij hen contant en zwart hebben betaald. Geen van deze getuigen, maar ook verdachte noch zijn vrouw, heeft documenten overgelegd ter onderbouwing. Hoewel de verklaringen vragen oproepen, met name waar het betreft de omvang van de betalingen die zouden zijn verricht, kan de rechtbank op grond van de haar ter beschikking staande stukken niet beoordelen in hoeverre deze verklaringen op waarheid berusten. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat verdachte inderdaad over een aanzienlijke hoeveelheid contant zwart geld beschikte. Dat daarvan geen bonnetjes zijn is op zich niet zo vreemd.
Bij de beoordeling van de hierna te bespreken onderdelen zal de rechtbank hier rekening mee houden, in die zin dat zij de afwezigheid van met de giften corresponderende contante opnames niet redengevend zal vinden voor het bewijs. Daarbij merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat verdachte mogelijk over contant geld zou hebben beschikt nog niet wil zeggen dat hij geen giften van aannemers zou hebben kunnen ontvangen.
[naam 1] en/of [naam 2] ( [naam bedrijf 1] )
Aanbouw woning door [naam bedrijf 5]
Op 12 februari 2009 heeft [naam 20] vanaf het e-mailadres van [naam bedrijf 5] een e-mail gezonden aan [naam 1] met de tekst: “
Bij dezen de prijs voor de verbouwing in [woonplaats 1] bij de [adres]”. Deze e-mail bevatte twee bijlagen, te weten een berekening van de kosten van de aanbouw en een begeleidende brief van 11 februari 2009 met de tekst:
Bij dezen heb ik het genoegen u een prijs te geven voor het maken van een aanbouw aan de [adres] in [woonplaats 1] , zoals ik dat besproken heb met de [adres] en volgens de tekeningen en foto’s die ik van hem heb ontvangen.
Wij kunnen deze werkzaamheden uitvoeren voor de prijs van € 15.927,= incl. BTW volgens bijgeleverde offerte.
De prijs voor de aanbouw op [adres 5] bedraagt € 15.118,= incl. BTW.
Op 20 februari 2009 stuurde [naam 1] de e-mail met bijlagen door naar [naam 21] , werkvoorbereider bij [naam bedrijf 1]
Verdachte stuurde op 5 april 2009 een e-mail naar [naam 1] waarin hij onder meer vroeg wanneer gestart kon worden met de werkzaamheden voor de geplande uitbouw bij hem en de buren.
Op 9 april 2009 liet verdachte per e-mail aan [naam 1] weten dat hij contact met [naam 20] had gehad. [naam 20] had laten weten dat er net vóór of net na de bouwvakantie kon worden begonnen.
Op 14 oktober 2009 stuurde [naam 19] een factuur met nummer 2009-28 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 16.000,- inclusief btw (€ 13.445,38 exclusief btw) en had als omschrijving:
Werk: [naam project 2] .
Voor u verrichtte werkzaamheden een en ander in mondeling overleg met de [naam 1] .
Op 30 november 2009 is door [naam bedrijf 1] € 16.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [naam 19] onder vermelding van factuurnummer 2009-28.
Op 30 november 2009 stuurde [naam 19] een factuur ter hoogte van met nummer 2009-30 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 15.045,- inclusief btw en had als omschrijving:
Werk: [naam project 3]
Voor u verrichtte werkzaamheden in regie.
Op 19 december 2009 liet verdachte aan [naam 1] weten dat de werkzaamheden waren afgrond. Op verzoek van verdachte was er voor € 5.600,- aan meerwerk verricht. Verdachte vroeg aan [naam 1] of dit binnen 14 dagen kon worden afgerekend..
Op 22 december 2009 stuurde [naam 19] een factuur met nummer 2009-36 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 6.664,- inclusief btw en had als omschrijving:
Werk: [naam project 3]
Voor u verrichtte werkzaamheden in regie.
Op 26 januari 2010 werd door [naam bedrijf 1] € 21.709,- overgeboekt naar de bankrekening van [naam 19] onder vermelding van factuurnummers 2009-30 en 2009-36.
Uit de financiële administratie van [naam bedrijf 1] bleek dat [naam 22] , [adres 5] in [woonplaats 1] , op 18 januari 2010 € 11.900,- had betaald in relatie tot de aanbouw aan zijn woning.
[naam 20] heeft verklaard dat verdachte de facturen voor de aanbouw en het meerwerk aan zijn woning niet zelf had betaald, maar dat die betaald waren door [naam bedrijf 1] Verdachte had hem gezegd dat hij met [naam 1] moest bellen voordat hij de facturen ging opstellen. [naam 1] dicteerde vervolgens de omschrijving die op de facturen gezet moest worden. [naam 20] deelde verder mede dat hij ook een aanbouw had gemaakt bij de buren van verdachte, de familie [naam 22] op [adres 5] . In de offerte staat abusievelijk [adres 5] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het volledige bedrag van de aanbouw en het meerwerk, inclusief btw, contant aan [naam 1] heeft betaald.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte de aanbouw aan zijn woning ter waarde van € 16.000,-, het meerwerk van deze aanbouw ter waarde van € 6.664,- en een korting op de kosten van een aanbouw aan de woning van zijn buren, ter waarde van € 3.145,-, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de kosten van de verbouwing terugbetaald. Verdachte en zijn vrouw beschikten over een dergelijk contant geldbedrag. Verdachte kende [naam 1] al jaren. Dat was de reden dat er niet om een kwitantie is gevraagd. Dat er wellicht is gerommeld met de facturering door [naam 1] en [naam 20] kan verdachte niet worden tegengeworpen. Dit is buiten medeweten van verdachte gebeurd. De buren hebben de rekeningen van de aanbouw aan hun huis zelf betaald. Dat zij daarbij een korting hebben ontvangen wordt betwist.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de facturen van [naam 19] naar [naam bedrijf 1] zijn gezonden. Deze facturen zijn vervolgens ook door [naam bedrijf 1] betaald. Op de facturen stonden werkzaamheden vermeld, die niet overeenkwamen met de werkelijk verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden die op de facturen stonden, zagen op projecten van [naam bedrijf 1] bij de gemeente Amsterdam. [naam 20] heeft verklaard dat deze werkzaamheden door [naam 1] aan hem werden gedicteerd. Kennelijk wilde [naam 1] deze facturen in de boekhouding wegschrijven. Opvallend is bovendien dat [naam 20] de te realiseren aanbouw eerst aan de hand van tekeningen en foto’s heeft besproken met verdachte en vervolgens met [naam 1] communiceerde over de prijs daarvan en ook aan hem een offerte deed toekomen. Dit duidt erop dat het steeds de bedoeling is geweest dat [naam bedrijf 1] de kosten voor de aanbouw aan de woning van verdachte voor zijn rekening zou nemen. Een andere aannemelijke verklaring voor deze gang van zaken is niet gebleken. De rechtbank vindt de bewering van verdachte dat hij de kosten voor de aanbouw aan [naam bedrijf 1] heeft terugbetaald ook niet geloofwaardig. Wanneer het inderdaad de bedoeling van verdachte was om zelf de aanbouw te financieren is het niet logisch dat [naam bedrijf 1] als ‘tussenaannemer’ bij de verbouwing betrokken was. Verdachte heeft daar zelf geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Bovendien is uit de boekhouding van [naam bedrijf 1] niet van enige terugbetaling door verdachte gebleken. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de aanbouw van zijn woning inclusief meerwerk, ter waarde van € 22.664,- (€ 16.000,- + € 6.664,-), als gift heeft aangenomen. De buren van verdachte hebben de kosten voor de aanbouw aan hun woning aan [naam bedrijf 1] terugbetaald, maar niet het volledige bedrag. Het resterende deel van € 3.145,- (€ 15.045,- - € 11.900,-) is eveneens aan te merken als een gift aan verdachte, welke ten goede is gekomen aan zijn buren.
[naam 3] en/of [naam 4] ( [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] )
In de woning van verdachte werd een aan hem gerichte factuur aangetroffen van [naam bedrijf 6] van 7 maart 2009. Deze factuur zag op de verkoop van een Peugeot 308Sw voor € 13.210,-. Op deze factuur stond handgeschreven: “
€ 4.400,- overgemaakt 4/3/’09en
€ 7.189,- voldaan 07-03-09”.
Verdachte heeft op 4 maart 2009 € 4.400,- overgemaakt naar de rekening van [naam bedrijf 6] Uit zijn bankgegevens blijkt echter niet van een betaling van het restant van € 7.189,-.
[naam 3] heeft verklaard dat hij denkt dat hij verdachte bij [naam bedrijf 6] heeft geïntroduceerd. Ook [naam 17] van [naam bedrijf 6] heeft verklaard dat verdachte via de ‘
firma [naam 3]’ bij hen is binnengekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de € 7.189,- contant heeft voldaan bij het in ontvangst nemen van de auto.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een bijbetaling voor de aanschaf van de Peugeot 308 SW ter hoogte van € 7.189,- als gift heeft aangenomen. De gang van zaken rond de aankoop duidt er op dat de € 7.189,- door [naam 3] is voldaan. Ook het regelen van de aanschaf van de auto kan volgens hen als gift worden aangemerkt. [naam 3] heeft verdachte bij [naam bedrijf 6] geïntroduceerd en verdachte heeft [naam 3] gebruikt om een korting te bedingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij het contante deel heeft voldaan toen hij de auto op 9 maart 2009 bij de garage in ontvangst nam. Dit blijkt ook uit de verklaringen van [naam 3 en naam 4] en de geparafeerde nota van de garage.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is dat de € 7.189,- door [naam 3] [naam 4] of één van hun bedrijven is betaald. Dat de contante opnames vanaf de rekening van verdachte in die periode onvoldoende waren voor de contante betaling van € 7.189,- maakt op zichzelf niet dat verdachte deze contante betaling niet kan hebben verricht. Het is immers mogelijk dat verdachte thuis over € 7.189,- in contanten beschikte. Bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de € 7.189,- niet door verdachte, maar door [naam 3 en naam 4] is betaald, ontbreken. Verdachte wordt subsidiair verweten dat hij het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk wat met ‘regelen’ wordt bedoeld, dat wil zeggen welke handelingen daarmee worden bedoeld. Voor zover wordt bedoeld dat [naam 3] verdachte in contact heeft gebracht met [naam bedrijf 6] en dat de communicatie over de aanschaf van de auto (deels) via [naam 3] verliep, is dit onvoldoende om te spreken van een dienst in de zin van artikel 363 (oud) Sr. Dit geldt te meer nu verdachte en [naam 3] met elkaar bevriend waren. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Werkzaamheden woning door [naam bedrijf 7]
Op 22 december 2011 schreef verdachte een e-mail aan [naam 23] van [naam bedrijf 7] . [naam 3] stond in de bcc. Verdachte liet weten dat er in de geplaatste kasten geen legplanken aanwezig zijn en vroeg of [naam 23] deze ontbrekende legplanken wilde bestellen.[naam 23] antwoordde dezelfde dag dat hij de planken ging bestellen. Hij vroeg of alles naar wens was verlopen, ook het bekleden van de trap.
[naam bedrijf 7] heeft op 23 december 2011 een factuur opgesteld gericht aan [naam bedrijf 2] voor € 5.188,40 inclusief btw. Op de factuur stond de omschrijving:
Werkzaamheden voor u verricht.
[naam 24]
Het demonteren van kozijnen, deuren en voorzet beglazing.
Deze factuur is in de administratie van [naam bedrijf 2] aangetroffen. Op de daarop aangebrachte blokstempel is vermeld dat de factuur op 9 januari 2012 is ontvangen. Ook is een stempel geplaatst dat de factuur op 12 maart 2012 is betaald.
[naam 23] heeft, nadat hij eerst andersluidende verklaringen had afgelegd, in zijn verhoor op 10 januari 2018 het volgende verklaard. Eind 2011 heeft [naam 3] contact met hem opgenomen met de vraag of hij werkzaamheden kon verrichten voor een vriend van hem in [woonplaats 1] . [naam 23] stemde daarmee in. De kosten van het werk moest hij aan [naam 3] factureren. Hij moest de kosten factureren op een werk waarop de kosten konden worden weggeschreven. Korte tijd daarna heeft verdachte contact met hem opgenomen. Het bleek dat enkele kasten in elkaar gezet moesten worden en dat hij laminaat gelegd wilde hebben op een zolderkamer. [naam 23] heeft toen weer contact gehad met [naam 3] over wat dat zou kosten. [naam 3] heeft hem toen laten weten dat het goed was en dat hij de werkzaamheden kon gaan uitvoeren. [naam 23] is bij verdachte begin december 2011 aan de slag geweest. Toen hij daar aan het werk was kwam ter sprake dat verdachte ook een trap bekleed wilde hebben. [naam 23] heeft daarop contact opgenomen met [naam 25] van [naam bedrijf 8] , waarna deze een raming heeft gemaakt van de kosten. Ze hebben dat met [naam 3] besproken en hij zei: “
Doe maar, laat maar doen, dat kan gewoon bij die factuur op”. [naam bedrijf 8] heeft het bekleden van de trap aan [naam 23] gefactureerd. In overleg met [naam 3] heeft hij een factuur gemaakt op een werk in [woonplaats 2] . Deze factuur zag echter in werkelijkheid op de kosten van het bekleden van de trap door [naam bedrijf 8] de kosten van [naam 23] voor de kasten, het laminaat en reiskosten. De factuur is aan hem betaald. De tekst van de omschrijving op de factuur is door [naam 3] aan hem gedicteerd.
[naam 25] van [naam bedrijf 8] heeft verklaard dat hij op 19 en 20 december 2011 in opdracht van [naam 23] van [naam bedrijf 9] een trap heeft bekleed bij de familie [verdachte] , op het adres [adres] in [woonplaats 1] . De factuur, ter hoogte van € 2.479,40, heeft hij verzonden aan [naam bedrijf 9] Hij heeft het bedrag via de bank ontvangen vanaf de rekening van [naam bedrijf 7] (gelieerd aan [naam bedrijf 9] ).
[naam 3] heeft verklaard dat hij in de woning van verdachte werkzaamheden heeft laten verrichten bestaande uit het bekleden van een trap, het leggen van een laminaatvloer en het maken van kasten. Deze werkzaamheden werden door [naam 23] uitgevoerd. [naam 23] moest de kosten aan hem factureren, omdat verdachte dit zelf niet kon betalen. [naam 23] moest zijn werk factureren op een werk, zodat die kosten daarop konden worden weggeschreven. Dit kwam [naam 3] toen het beste uit.
Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem had verteld dat [naam 23] in financiële problemen zat en had hem gevraagd of [naam 23] niet een klus voor hem kon doen. Verdachte had daarvoor echter geen spaarpotje. [naam 3] heeft daarom de kosten voorgeschoten. Een paar jaar later is op aandringen van de accountant van [naam 3] een leenovereenkomst opgesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte werkzaamheden aan zijn woning, ter waarde van € 5.188,40, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het alleszins aannemelijk is dat [naam 3] de kosten voor de werkzaamheden heeft voorgeschoten. Er is geen reden om aan te nemen dat de leenovereenkomst vals is. Het bedrag is inmiddels ook terugbetaald. Dat [naam 3] de werkzaamheden in de woning foutief heeft geboekt op een project in [plaatsnaam 1] kan verdachte niet worden tegengeworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam bedrijf 7] voor de werkzaamheden in de woning van verdachte is gericht aan [naam bedrijf 2] Deze factuur is ook door [naam bedrijf 2] betaald. Op de factuur is een omschrijving van de werkzaamheden vermeld die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. De omschrijving ziet volgens de verklaring van [naam 3] op een project van [naam bedrijf 2] in [plaatsnaam 1] . Op dit project konden de kosten worden weggeschreven. Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem de kosten van de werkzaamheden heeft voorgeschoten. In het dossier zit ook een leenovereenkomst van 19 september 2015 welke volgens [naam 3] betrekking zou hebben op het door hem voorgeschoten bedrag in verband met de werkzaamheden in de woning van verdachte. Dat het echter daadwerkelijk om een leenovereenkomst gaat, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in december 2011, terwijl [naam bedrijf 2] medio maart 2012 de factuur voor deze werkzaamheden heeft voldaan. Het is op zijn minst ongebruikelijk te noemen dat vervolgens drieënhalf jaar later een leenovereenkomst op papier wordt gezet. Deze leenovereenkomst is bovendien tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 19 juli 2017 niet aangetroffen en evenmin in de digitale inbeslagneming bij [naam bedrijf 2] De leenovereenkomst is pas boven tafel gekomen op 27 februari 2018. De leenovereenkomst is toen door [naam 3] op eigen initiatief overhandigd aan de Rijksrecherche. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de leenovereenkomst valselijk is opgemaakt. De rechtbank is daarmee ook van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat [naam 3] hem het geld voor de werkzaamheden heeft voorgeschoten geen steun vindt in dossier. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het van meet af de bedoeling is geweest dat de werkzaamheden in de woning ten laste zouden komen van [naam bedrijf 2] Dat betekent dat verdachte de werkzaamheden aan zijn woning als gift, ter waarde van € 5.188,40, heeft aangenomen.
Visreis Natal in Brazilië
Op 24 augustus 2010 heeft [naam bedrijf 10] een factuur gezonden aan [naam 3] met factuurnummer [nummer 1] en klantnummer [nummer 2] . De factuur betrof het ‘
Arrangement Brazilië’, een visreis van 18 tot en met 25 januari 2011, inclusief vluchten, transfers, overnachtingen en annuleringsverzekering voor € 12.740,-. Als deelnemers stonden vermeld [naam 3] [naam 4] [naam 26] en verdachte.
Op 3 september 2010 is vanaf de rekening van [naam bedrijf 2] € 4.500,- aanbetaald, op 6 december 2010 is het restant van € 8.240,- bijgeschreven op de rekening van [naam bedrijf 10] .
Op 3 januari 2011 heeft [naam 27] van [naam bedrijf 10] een e-mail gezonden aan verdachte, met [naam 3] in de cc, waarin hij schreef:
Bijgaand de facktuur aan [naam 16] , heb deze inmiddels ook weer gecrediteerd.
Hoop dat hiermee het probleempje is opgelost
De bijgevoegde factuur van [naam bedrijf 10] had factuurnummer [nummer 3] en klantnummer [nummer 4] . De factuur betrof een reservering voor een het ‘
Arrangement Brazilië’ voor € 3.374,25.
Op 4 januari 2011 werd vanaf de rekening van verdachte € 3.374,25 afgeschreven ten gunste van [naam bedrijf 10] onder factuurnummer [nummer 3] en klantnummer [nummer 4] .
[naam bedrijf 10] heeft op 12 januari 2011 € 3.374,71 teruggeboekt op de rekening van verdachte.
Op een onder verdachte inbeslaggenomen gegevensdrager werden foto’s aangetroffen in een map genaamd: (…)
Foto’s/Brazilie, Natal 2011. Op enkele van deze foto’s is verdachte te zien.
[naam 27] heeft verklaard dat [naam bedrijf 10] een reservering had gemaakt voor een groepsreis naar Natal Brazilië, in opdracht van [naam 3] . Nadat de factuur was opgemaakt en naar [naam 3] was verzonden, ontving hij een telefoontje van verdachte. Verdachte vroeg om een aparte factuur die aan hem was gericht. Verdachte zou deze factuur betalen en [naam 27] moest vervolgens hetzelfde bedrag weer aan hem terugbetalen. [naam 27] heeft gehoor gegeven aan dit verzoek.
Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem had gevraagd of [naam bedrijf 2] de gehele factuur mocht betalen. Verdachte kon dan zijn deel contant aan [naam 3] geven. Verdachte ging daarmee akkoord. Hij had zijn deel echter aan [naam bedrijf 10] overgemaakt een heeft hen daarom gevraagd om dit terug te betalen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een visreis naar Brazilië ter waarde van € 3.374,25 als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zowel verdachte als [naam 3] hebben verklaard dat verdachte zijn aandeel in de visreis contant aan [naam 3] heeft betaald. Verdachte heeft een begrijpelijke en aannemelijke verklaring gegeven voor zijn betaling aan [naam bedrijf 10] en de terugboeking daarvan enkele dagen later.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam bedrijf 10] voor de reis naar Brazilië in twee delen is betaald door [naam bedrijf 2] , namelijk op 3 september en 6 december 2010. Op 3 januari 2011 heeft [naam bedrijf 10] een factuur gezonden aan verdachte, met [naam 3] in de cc. Verdachte heeft deze factuur op 4 januari 2011 betaald. Op 12 januari 2011 is het bedrag weer teruggeboekt. Uit de verklaring van [naam 27] blijkt dat verdachte zelf om deze factuur heeft gevraagd. Hij zou deze factuur betalen en [naam 27] moest vervolgens het bedrag weer terugstorten. Dit strookt niet met de verklaring van verdachte die stelt dat hij zijn aandeel in de reis al had betaald en pas daarna om retournering van het bedrag verzocht. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte met zijn handelen beoogde in bezit te komen van een op zijn naam gestelde factuur en een betalingsbewijs ten laste van zijn bankrekening voor zijn aandeel in de visreis, terwijl dit aandeel in werkelijkheid door [naam bedrijf 2] was betaald. De rechtbank kan dit handelen niet anders uitleggen dan dat verdachte daarmee zou kunnen verhullen dat hij de visreis als gift had aangenomen. De rechtbank vindt dus bewezen dat verdachte een visreis naar Brazilië, ter waarde van € 3.374,25, als gift heeft aangenomen.
Visreis Artic-Lyngen Seacamp in Noorwegen
Op 14 december 2013 heeft [naam 18] een factuur opgemaakt gericht aan [naam bedrijf 2] , t.a.v. [naam 3] met factuurnummer [nummer 5] . De factuur betrof een visreis van 20 tot en met 27 augustus 2014 naar Artic-Lyngen (Noorwegen), inclusief vluchten, huurauto, verblijf en verzekeringen à € 2.635,- per persoon. Als deelnemers aan deze reis staan vermeld [naam 28] [naam 14] en verdachte. Het totaalbedrag vermeld op de factuur, inclusief € 30,- boekingskosten, betrof € 5.300,-.
Op 14 december 2013 verstuurde [naam 14] een e-mail aan [naam 3] met verdachte in de cc. Hij schreef:
Beste [naam 3] ,
Hierbij mail ik je de org. factuur (124 [naam 3] .doc) en de “aangepaste” ( [naam 18] Factuurnr. [nummer 5] .doc). Mocht jij op de aangepaste factuur nog wat willen wijzigen hoor ik het. Om de factuur aanpasbaar te maken is deze als word document verstrekt. Het verzoek van [naam 18] om voor de Kerst aanbetaling te doen, omdat ie voor de vliegtickets het gehele bedrag gelijk moet betalen.
In de aangepaste versie is een deel van de reisinformatie (periode, vluchten, huurauto, verblijf en boot) weggehaald. Als omschrijving staat vermeld: ‘
Visweekend voor stafleden 6 personen’. De reissom bedroeg € 878,35 per persoon. Het totaalbedrag was ongewijzigd gebleven.
Het factuurbedrag is in twee termijnen betaald, te weten € 2.635,- op 24 januari 2014 vanaf een bankrekening van [naam bedrijf 2] en een bedrag van € 2.665,- op 26 juni 2014 vanaf een bankrekening op naam van [naam 3] .
[naam 3] heeft verklaard dat [naam bedrijf 2] en hijzelf de reis volledig hebben betaald, ook voor verdachte en [naam 14] . Hij heeft gevraagd of er “zes personen” op de factuur gezet kon worden, omdat hij niet wilde dat de naam van verdachte en van [naam 14] op de factuur stonden. Hij wilde niet dat er een link was naar deze personen. Hij heeft de reis van [naam 14] en verdachte betaald als vriendendienst, relatiebeheer.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [naam 14] naar Noorwegen is geweest. [naam 3] had de reis voorgeschoten. Verdachte heeft later zijn deel van de reis contant terugbetaald.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een visreis naar Noorwegen, ter waarde van € 2.635,-, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Gezien de contante inkomsten van het gezin van verdachte is niet onaannemelijk dat verdachte zijn aandeel in de reis contant aan [naam 3] heeft betaald. Verdachte heeft een verifieerbare en aannemelijke ontkennende verklaring afgelegd die niet nader is onderzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam 18] voor de reis naar Noorwegen aan [naam bedrijf 2] , t.a.v. [naam 3] is gericht en door [naam bedrijf 2] en [naam 3] privé is betaald. De originele factuur is door [naam 14] aangepast, zodat hij en verdachte niet langer met naam werden genoemd. Hij deed dit op verzoek van [naam 3] . [naam 3] wilde namelijk voorkomen dat er vragen zouden worden gesteld. Verdachte stelt dat hij zijn aandeel in de reis contant aan [naam 3] heeft terugbetaald, maar dit wordt weersproken door [naam 3] . Ook de overige bevindingen uit het dossier trekken de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte in twijfel. Immers, als verdachte de reis zelf wilde betalen, waarom moest de betaling dan via [naam 3] lopen en mochten de namen van verdachte en [naam 14] niet zichtbaar zijn op de factuur? De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarom als ongeloofwaardig terzijde en komt tot het oordeel dat verdachte niets voor zijn reis naar Noorwegen heeft betaald. Dat betekent dat hij deze reis, ter waarde van € 2.635,-, als gift van [naam 3] en [naam bedrijf 2] heeft aangenomen.
Op 1 oktober 2014 vond een WhatsApp-gesprek plaats tussen verdachte en [naam 3] waarin verdachte vertelt dat hij die dag samen met zijn vrouw [naam 15] in [plaatsnaam 2] een proefrit had gemaakt in de nieuwe 508 SW. Hij liet weten dat het een mogelijke koop kon worden en vroeg aan [naam 3] hoe hij dat moest insteken.
Op 20 maart 2015 stuurde verdachte een WhatsApp-bericht naar zijn vrouw waarin hij schreeft dat ze voor ‘
onze auto’ gingen en dat [naam 4] erachteraan zat.
In de maanden daarna vonden WhatsApp-gesprekken plaats tussen verdachte en [naam 4] over de bestelling van de auto en de vertraagde levering.
[naam bedrijf 6] heeft een verkoopfactuur overgelegd van 26 juni 2015 gericht aan verdachte. De factuur ziet op de verkoop van een Peugeot 508SW voor € 29.250,-.
[naam bedrijf 6] heeft ook een debiteurenkaart overgelegd met betrekking tot de betalingen die hebben plaatsgevonden. Het gaat om de volgende betalingen:
25-06-2015 € 20.000,- via bank
26-06-2015 € 2.250,- contant
06-07-2015 € 1.000,- contant
13-10-2015 € 1.200,- contant
01-02-2016 € 500,- contant
01-06-2016 € 500,- contant
19-08-2016 € 500,- contant
13-10-2016 € 500,- contant
08-12-2016 € 500,- contant
10-02-2017 € 500,- contant
03-04-2017 € 500,- contant
29-05-2017 € 500,- contant
31-08-2017 € 800,- contant
De betaling van € 20.000,- op 25 juni 2015 is gedaan vanaf de bankrekening van verdachte. De contante betalingen zijn niet terug te zien als corresponderende contante opnames vanaf de rekening van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij € 20.000,- via de bank heeft betaald en € 2.250,- contant. Hij was met [naam 17] overeengekomen dat hij het restant van € 7.000,- in termijnen kon aflossen. Verdachte heeft deze termijnen steeds zelf contant bij het bedrijf in [naam plaats] afgegeven.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte de (contante) bijbetaling voor de aanschaf van de Peugeot 508 SW, ter hoogte van € 9,250,-, als gift heeft aangenomen. De contante geldopnames vanaf de rekening van verdachte in de betreffende periode waren ontoereikend om de contante betalingen te verrichten. Dat sprake is geweest van een gift is ook af te leiden uit een document met de naam ‘
Het einde 2docx’ dat verdachte op 21 januari 2014 aan [naam 3] heeft gezonden, met daarin onder andere een berekening voor ‘
Auto voor [naam 15] en [naam 16]’. Hierin werd een koppeling gemaakt met ‘
fictieve aanvullende opdrachten’ bij werken van de gemeente. Uit dit document kan worden afgeleid dat de auto deel uitmaakte van een pakketafspraak tussen verdachte en [naam 3] . Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft zelf de contante betalingen gedaan. Hij beschikte over de benodigde contanten. Het is bovendien ook niet raar dat verdachte om de twee maanden naar [naam plaats] reed om deze betalingen te doen. Verdachte vond het leuk om dat ritje met zijn vrouw te maken en om dan ook zijn vriend [naam 3] even te kunnen zien.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in het op 6 juni 2013 door [naam 3] aan verdachte gezonden document genaamd ‘
[naam 16] .doc’ en het op 21 januari 2014 door verdachte aan [naam 3] gezonden document ‘
Het einde 2docx’ bedragen en goederen worden genoemd die verdachte en zijn collega’s zouden hebben ontvangen of nog te goed zouden hebben in relatie tot door de bedrijven van [naam 3 en naam 4] uit te voeren projecten. In het document ‘
[naam 16] .doc.’ schrijft [naam 3] : “
Volgens bovenstaande verrekening kun jij € 15.000,00 verrekenen op de aankoop van je nieuwe auto”. In het document ‘
Het einde 2docx’ is door verdachte uiteengezet hoe de ‘
Auto van [naam 15] en [naam 16]’ gefinancierd moet worden. In deze opsomming wordt gesproken over een Volvo V70. Verdachte laat even verderop weten dat hij zorg zal dragen voor fictieve aanvullende opdrachten. Hoewel uit deze documenten blijkt van een onaanvaardbare vermenging van privé en ambtelijke belangen, kan de rechtbank niet een direct verband vaststellen met de contante betalingen die zijn verricht voor de Peugeot 508 SW. Deze auto wordt niet genoemd, terwijl ook de bedragen niet overeenkomen met de verrichte contante betalingen. De rechtbank heeft ook niet de overtuiging dat de contante betalingen door [naam 3] zijn gedaan. Er kan immers van worden uitgegaan dat [naam 3] dan wel de aan hem gelieerde bedrijven over voldoende middelen beschikte om het restant van
€ 9,250,- in één keer te betalen en daarvoor geen twaalf deelbetalingen nodig zou hebben. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk op welke gedragingen dit ziet. Voor zover bedoeld wordt dat de communicatie over de aanschaf van de auto (deels) via [naam 3] en [naam 4] is verlopen is dit onvoldoende om te spreken van een dienst in de zin van artikel 363 (oud) Sr., te meer omdat verdachte en [naam 3] ook met elkaar bevriend waren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.