ECLI:NL:RBAMS:2022:5710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
13/729038-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van ambtenaar wegens passieve ambtelijke omkoping en schending van ambtsgeheim

Op 10 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 58-jarige man, die als ambtenaar bij de gemeente Amsterdam werkzaam was. De man is veroordeeld tot 8 weken gevangenisstraf, waarvan 2 weken voorwaardelijk, wegens passieve ambtelijke omkoping en schending van zijn ambtsgeheim. Gedurende een periode van vijf jaar heeft hij zich verrijkt met ongeveer 37.000 euro door giften en voordelen te aanvaarden van aannemers in ruil voor voorkeursbehandeling bij gemeentelijke projecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure met 2 jaar en 4 maanden is overschreden, wat heeft geleid tot een verlaging van de straf. De man heeft zijn positie misbruikt door vertrouwelijke informatie over aanbestedingen te delen en heeft zich laten fêteren op kostbare visreizen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omvang en aard van de giften duiden op omkoping, en dat er geen rechtvaardiging was voor de ontvangen voordelen. De rechtbank heeft de man schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met een voorwaardelijk deel van 2 weken en een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/729038-17
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 en 11 augustus 2022 en 10 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.M. Ruijs en L.S. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.J. van Essen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij
1.
zich in de periode van 26 september 2008 tot en met 31 december 2014 , al dan niet samen met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan ambtelijke corruptie, waarbij hij als ambtenaar giften, beloften en/of diensten heeft aangenomen of gevraagd van:
- [naam 1] [naam 2] , dan wel het aan hen gelieerde bedrijf [naam bedrijf 1] ;
- [naam 3] [naam 4] dan wel de aan hen gelieerde bedrijven [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]
2.
zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 19 juli 2017, al dan niet samen met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan ambtelijke corruptie, waarbij hij als ambtenaar giften, beloften en/of diensten heeft aangenomen of gevraagd van:
- [naam 3] [naam 4] dan wel de aan hen gelieerde bedrijven [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]
3.
zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 juli 2017, al dan samen met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan het meermalen schenden van zijn geheimhoudingsplicht van ambtsgeheimen, door vertrouwelijke informatie met betrekking tot aanbestedingen te verstrekken aan aannemingsbedrijven.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Aanleiding en verloop onderzoek Portofino

Op 7 januari 2015 ontving de Rijksrecherche informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Daarin stond dat [naam 5] en [naam 6] , die beiden als opzichter werkten bij de gemeente Amsterdam, Stadsdeel West, corrupt waren. Zij lieten zich door aannemersbedrijven betalen. In ruil hiervoor kregen die bedrijven straat- en grondwerk toegekend. In de TCI-informatie werd een aantal bedrijven genoemd dat bij deze praktijk betrokken zou zijn.
Op 7 april 2015 is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Pos. Zij heeft onder meer van mogelijk betrokken ambtenaren en aannemershistorische telefoongegevens opgevraagd, telefoons afgeluisterd, observaties verricht en hun woningen en werkplekken doorzocht. Daarbij is een groot aantal documenten en goederen inbeslaggenomen. Tijdens het onderzoek kwamen de gemeenteambtenaren [naam 5] [naam 7] en [naam 8] als verdachten in beeld.
Gedurende het onderzoek Pos is eveneens de verdenking gerezen dat [naam 9] werkzaam bij het [naam bedrijf 18] , zich schuldig zou hebben gemaakt aan ambtelijke corruptie.
Op 25 juli 2016 ontving de Rijksrecherche een anonieme brief van een persoon die zich ‘ [naam 10] noemde. [naam 10] schreef daarin het volgende:
Ik ben eigenaar van een waterbouwkundig bedrijf en deed een gooi naar een aanbesteding van een walmuur in het Centrum van Amsterdam. In de genoemde brief vertelde ik dat ik toevallig de projectmanager verdachte op SAIL 2015 had gezien en dat deze veel plezier had met con-collega [naam bedrijf 1] een paar weken vóórdat de aanbesteding aan [naam 11] was gegund. Ik kreeg daar een raar gevoel bij.
Op 31 augustus 2016 ontving de Rijksrecherche een tweede brief van [naam 10] . In deze brief schreef hij:
Voor het winnen van de aanbesteding van een [naam project 4] in het Centrum van Amsterdam (aan de [adres 2] is grof belastinggeld betaald. Het bedrijf [naam bedrijf 4] uit [woonplaats 1] heeft deze “gekregen”. Deze inschrijving is ca. 200.000," hoger dan dat het werk eigenlijk zou mogen kosten. Deze 2 ton zou worden gedeeld door 2 ambtenaren van de Gemeente werkzaam bij het [naam bedrijf 18] . 100.000 voor de onlangs aangehouden ambtenaar [naam 9] en 100.000 voor projectmanager [naam 12] Onvrede over een misgelopen promotie zou toentertijd reden voor deze laatste zijn om dit te doen. [naam 9] doet dit al jaren.
Op basis van informatie uit onderzoek Pos en de twee anonieme brieven, is op 21 februari 2017 een nieuw strafrechtelijk onderzoek geopend onder de naam Portofino. Dit onderzoek zag op de verdenking van ambtelijke corruptie gepleegd door verdachte, [naam 9] en [naam 12] .
De inhoudelijke behandeling van de strafzaken tegen de verdachten in de onderzoeken Pos en Portofino stond aanvankelijk gepland begin april 2020. In verband met de coronapandemie is deze behandeling afgelast, nog voordat de dagvaardingen waren uitgegaan.
In overleg met de raadslieden zijn nieuwe data gezocht waarop de inhoudelijke behandeling van de strafzaken kon plaatsvinden. In verband met de omvang van de strafzaken heeft de rechtbank er voor gekozen om de strafzaken tegen de verdachten in het onderzoek Portofino afzonderlijk te behandelen van de strafzaken tegen de verdachten in het onderzoek Pos. De verdachten in onderzoek Portofino (verdachte, [naam 9] en [naam 12] ) zijn gedagvaard voor 3 augustus 2022, waarbij meerdere zittingsdagen zijn gereserveerd.
De zaak tegen verdachte is behandeld op 4 en 11 augustus 2022. Het onderzoek is formeel gesloten op de terechtzitting van 10 oktober 2022.
Naast verdachte, [naam 9] en [naam 12] is ook een aantal aannemers en hun bedrijven als verdachten aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft meegedeeld dat met één van hen een schikking is getroffen en dat met de overige betrokkenen onderhandelingen gaande zijn.

5.Juridisch kader passieve ambtelijke omkoping

5.1.
Wetswijziging per 1 januari 2015
Ambtelijke omkoping is strafbaar voor de omkoper (actieve omkoping) en de ambtenaar (passieve omkoping). Voor 1 januari 2015 was passieve ambtelijke omkoping geregeld in de artikelen 362 en 363 Sr, waarbij artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het oog had op doen of nalaten van de ambtenaar zonder daarbij in strijd met zijn plicht te handelen en artikel 363 Sr op doen of nalaten in strijd met zijn plicht. Omdat dit onderscheid in de rechtspraak nog maar weinig betekenis had, is het per 1 januari 2015 uit de wet gehaald. Daarnaast zijn per 1 januari 2015 de strafmaxima voor ambtelijke omkoping verhoogd.
De ten laste gelegde feiten 1 en 2 bestrijken de periode 26 september 2008 tot en met 19 juli 2017. Voor feit 1, dat ziet op feiten gepleegd voor 1 januari 2015, is artikel 363 oud Sr van toepassing. Voor feit 2, dat ziet op feiten gepleegd vanaf 1 januari 2015, is het nu geldende artikel 363 Sr van toepassing. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten 1 en 2 gezamenlijk behandelen.
5.2.
Vereisten voor passieve ambtelijke omkoping
5.2.1.
Ambtenaar in zijn bediening
Allereerst is voor een bewezenverklaring vereist dat een ambtenaar in zijn bediening wordt omgekocht. De woorden ‘
in zijn bediening’ eisen niet dat de ambtenaar bevoegd is tot het doen van de tegenprestatie die van hem verlangd worden, maar alleen dat zijn ambt hem daartoe in staat stelt of hem daartoe de gelegenheid biedt.
5.2.2.
Giften, beloften of diensten
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) van een ander door de ambtenaar. Van het aannemen van een gift is sprake als het betreffende voordeel feitelijk in de macht van de ambtenaar is geraakt. Van het aannemen van een belofte is sprake als het aanbod wordt geaccepteerd.
5.2.3.
Tegenprestatie
Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, is de volgende vraag of die ambtenaar
wistof
redelijkerwijs vermoeddedat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten. Art. 363 Sr vereist niet dat het met de giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd.
Onder ‘
wetende’is ook voorwaardelijk opzet begrepen (HR 30 mei 2008, NJ2008/318). Door toevoeging van ‘
redelijkerwijs vermoedende’aan de wettekst heeft de wetgever volgens de Memorie van Toelichting ook voorzien in een schuldvariant, waarmee ‘in gevallen van verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit van de ambtenaar strafrechtelijk kan worden opgetreden’.
5.2.4.
Tegenprestatie in de vorm van een voorkeursbehandeling
In het verleden werd aangenomen dat de gift verband moest houden met een min of meer concrete tegenprestatie. In meer recente rechtspraak heeft de Hoge Raad echter voor art. 177 Sr (actieve ambtelijke omkoping) geoordeeld dat dit artikel niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift of belofte enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds, maar ook op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar om daardoor een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (o.a. ECLI:NL:HR:2005:AT8318 en ECLI:NL:HR:2017:641). Of kan worden vastgesteld dat de giften zijn gedaan om een voorkeursbehandeling te krijgen, zal mede afhangen van de omvang, de aard en de frequentie van de giften, de positie van de ambtenaar binnen de overheidsorganisatie en het tijdstip waarop de giften zijn gedaan.
5.2.5.
Contra-indicaties
Contra-indicaties kunnen zijn dat de betreffende aannemer ook privé veelvuldig contact had met de ambtenaar, dat de ambtenaar binnen de gemeente maar zeer beperkt zeggenschap had over de aanbesteding van projecten en dat de aard en omvang van de giften ruimte laten voor een alternatieve verklaring (o.a. ECLI:NL:GHARL:2020:8751). Een hechte vriendschap tussen de betreffende ambtenaar en de gever waardoor de privérelatie niet goed is te scheiden van de zakelijke relatie, kan evenwel geen rechtvaardiging vormen voor het aannemen van giften. Het enkele feit dat het om een gift in de privésfeer gaat, sluit niet uit dat de omkoper met zijn gift het oogmerk kan hebben om de ambtenaar om te kopen en dat de ambtenaar zich laat omkopen (o.a. ECLI:NL:GHDHA:2017:3702).

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Passieve ambtelijke omkoping
De rechtbank zal in het hiernavolgende – op grond van de wettige bewijsmiddelen – beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping aan de hand van de hiervoor besproken vereisten. [1]
6.1.1.
Was verdachte ambtenaar?
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte in de periode van 26 september 2008 tot en met 19 juli 2017, in dienst was van de gemeente Amsterdam, en dus ambtenaar was in de zin van artikel 363 Sr.
Na enkele tijdelijke arbeidsovereenkomsten trad verdachte op 1 oktober 1991 in vaste dienst als hoofdopzichter 1e klas bij Stedelijk Beheer Amsterdam. [2] Op 4 juni 1996 is hij aangesteld als hoofdopzichter bij de sector Openbare Ruimte van de gemeente Amsterdam. [3] Verdachte is met ingang van 1 mei 2003 te werk gesteld als projectleider bij de sector Openbare Ruimte. [4] Per 1 juli 2009 is zijn functie gewijzigd naar Projectmanager op de afdeling Projecten. [5] In een brief van 28 augustus 2012 is verdachte meegedeeld dat hij geplaatst werd als project / programmamanager D in de directie Omgevingsmanagement op de afdeling Projecten. [6] Op 1 januari 2015 is verdachte geplaatst binnen het cluster Ruimte en Economie bij de [naam bedrijf 16] op de afdeling Projectmanagement. [7] Met ingang van 1 november 2015 is hij werkzaam in de functie van Project / Programmamanager F, bij [naam bedrijf 17] . [8] Met ingang van 1 april 2017 is verdachte gedetacheerd geweest bij de afdeling Schoon en Heel, team Heel Beheer van het stadsdeel Centrum. Verdachte is op 19 juli 2017 geschorst in verband met deze strafzaak [9]
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte gedurende de in de tenlastelegging genoemde periode ambtenaar was in de zin van artikel 363 Sr.
6.1.2.
Was verdachte in staat een tegenprestatie (voorkeursbehandeling) te geven aan aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven?
Aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven
De verdenking ziet er op dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping, door giften aan te nemen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , dan wel de aan hen gelieerde bedrijven. De rechtbank zet hierna op een rij hoe deze verschillende ondernemingen aan deze personen zijn gelieerd.
[naam 1] en [naam 2] ( [naam bedrijf 1] )
Aannemingsmaatschappij [naam bedrijf 1] is op 1 mei 2003 opgericht. [naam 2] en [naam 1] zijn (indirect, via hun holding) aandeelhouder en bestuurder. [10]
[naam 3] en [naam 4] ( [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] )
[naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn op 9 mei 2000 opgericht.
De handelsnaam van [naam bedrijf 3] is [naam bedrijf 3] . [naam 3] en [naam 4] zijn (indirect, elk via een eigen holding) aandeelhouder en bestuurder van beide bedrijven. [11]
Relatie tussen verdachte en de aannemers en hun bedrijven; in staat een voorkeursbehandeling te geven?
De rechtbank vindt dat er voldoende bewijs is dat verdachte in de ten laste gelegde periode een zodanige positie binnen de gemeente had dat hij in staat was om de genoemde aannemers en hun bedrijven een voorkeursbehandeling te geven.
Verdachte is sinds begin jaren negentig bij de gemeente Amsterdam werkzaam en had in de ten laste gelegde periode als projectmanager contact met verschillende aannemers.
Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn functie opdracht gaf voor het aanbesteden van projecten en, na toekenning van de opdracht, de winnende aannemer begeleidde in het project. Hij bepaalde vanuit zijn functie mede, en in sommige gevallen alleen, welke aannemers zouden worden uitgenodigd voor het offreren in een aanbesteding. Over het contact met aannemers heeft hij verklaard dat dat doorlopend plaatsvond: “
Ze hebben niet één klus maar meerdere klussen tegelijkertijd lopen. Of ze komen bij ons langs voor overleg, dan heb je ook contact met elkaar.(…)
Ik heb altijd contact met de aannemers, ook soms tien jaar na dato. Ik doe al 27 jaar (walmuur)projecten. Dus we komen elkaar steeds tegen.” Bij de walmuurprojecten ging hij naar eigen zeggen in privé niet om met de aannemers. Bij andere projecten wel, waaronder met [naam 3] “
daar ben ik heel intensief mee omgegaan.” [12]
[naam 13] , [funcite] bij het [naam bedrijf 18] , heeft verklaard dat het [naam bedrijf 18] (IBA) en de ingenieursbureaus van de verschillende stadsdelen zijn samengevoegd in 2015. Verdachte, [naam 9] en [naam 12] werkten voor die tijd bij het [naam bedrijf 19] . Verdachte was projectleider. Hij was zelfstandig bevoegd om het project samen met de aannemer te begeleiden en op te leveren binnen de kaders die door de opdrachtgever werden gesteld. Hij was ook betrokken bij het aanbesteden van kademuurherstelwerkzaamheden. Hij adviseerde de opdrachtgever bij het beoordelen van de marktpartijen in het kader van de inschrijving. Dit werk delegeerde hij vaak, bijvoorbeeld aan [naam 9] . Het bestek werd geschreven door de werkvoorbereider, bijvoorbeeld [naam 9] . Vanuit zijn functie beoordeelde verdachte het bestek. [13]
[naam 1] heeft verklaard dat de helft van de werkzaamheden van [naam bedrijf 1] werd verricht in opdracht van de gemeente Amsterdam. [naam 1] kent verdachte voornamelijk via werk. Verdachte was specifiek voor waterbouw en die kwamen ze veel tegen in het werk. Hij kende ook [naam 9] , die zat op het bedrijfsbureau en was ondersteunend bij meerdere diensten, zoals waterbouw, wegenbouw en bruggen. [14]
[naam 3] heeft verklaard dat gemiddeld ongeveer 10 procent van de werkzaamheden van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] in opdracht van de gemeente Amsterdam werd verricht. De twee bedrijven voeren vanaf 1995 opdrachten voor de gemeente uit. Vanuit zijn functie bij de twee bedrijven heeft hij met een groot aantal ambtenaren van de gemeente Amsterdam contact gehad, waaronder verdachte, [naam 12] en [naam 9] . Verdachte heeft hij in 1995 leren kennen en sinds 23 jaar hebben zij een hechte vriendschap. [15]
Gebleken is dat verdachte in zijn functie als projectmanager kennis had van aankomende en lopende projecten/aanbestedingen en dat hij toegang had tot bestekken, inschrijvingen en directieramingen. De rechtbank is van oordeel dat uit de functie en taakomschrijving die verdachte bij de gemeente had kan worden aangenomen dat hij in staat was om de genoemde aannemers en hun bedrijven een voorkeursbehandeling te geven. De in de tenlastelegging genoemde aannemers hadden ook daadwerkelijk vanuit hun functie contact met hem.
Dat verdachte niet alleen in staat was om de bedrijven een voorkeursbehandeling te geven, maar dit ook werkelijk heeft gedaan, volgt onder meer uit een e-mail van 21 januari 2014 van verdachte aan [naam 3] . [16] In de bijlage zit een document genaamd ‘
Het einde 2docx’. Het document is een brief gericht aan [naam 3 en naam 4] . Verdachte merkte hierin op dat de plotselinge bemoeizucht van zijn leidinggevende hem een slecht onderbuik gevoel gaf en dat hij daarom een besluit had genomen en hen de volgende voorstellen deed:
[naam project 1]
De opdracht voor het werk [naam project 1] e.o. is ca. € 109.000,= excl. BTW.
In verband met het vervallen van de [adres 3] zijn er geen 463 stuks rechte banden H2.0100.RB nodig maar 315 stuks. Facturering conform de definitieve opgave van [naam 9] maar inclusief de 463 stuks banden. De bestelde hoeveelheden
moeten bij aanvang de werkzaamheden op 7 april 2014 volledig in [naam plaats] aanwezig zijn !
Dit betekent het volgende voor het de 148 stuks banden H2.0100RB We gaan er 115 stuks gebruiken op het werk [adres 4] dat start op 9 september 2014. De overgebleven 33 stuks banden vertegenwoordigen een waarde van € 4.630,= incl. bijkomende kosten.
Ik stel voor dat jullie deze houden en inzetten op een volgend project. De opbrengst; € 2.000,= t.b.v. [naam 9] en € 2.000,= aan [naam 14] toe laten komen.
[adres 4]
In de opdracht ter hoogte van € 62.995,18 vervallen de dekstenen H8.1490DS (€ 18.830,=excl.4 % bijkomende kosten) want hier is al een opdracht voor. Ook vervallen de rechte banden H2.0100RB(€ 15.525,= excl.4 % bijkomende kosten) want deze gebruiken wij uit project [naam project 1] .
Auto voor [naam 15] en [naam 16]
Stand van zaken € 13.000,-
Inruil Peugeot minimaal € 9.000,-
Bijleggen door de bank van [naam 16] € 15.000.-
Totaal € 37.000,-
Volvo V70 conform opgegeven specificaties € 40.000, -
Tekort € 3.000,-
Aanstaande maandag heeft [naam 15] een afspraak met de bank ik verwacht 1 maart 2014 te kunnen beschikken over € 15.000,= Ik hoop dan ook dat wij samen met [naam 17] tot zaken kunnen komen.
Verdachte merkt tot slot, onderaan de brief, op:
Ik zorg nog voor het volgende;
- een fictieve aanvullende opdracht voor minimaal € 3.000,= en
- een fictieve aanvullende opdracht voor minimaal € 3.000,= als aanvulling op het tegoed van [naam 14] . Hiermee komt hij op een tegoed van € 5.000,= Dit moet genoeg zijn voor zijn visreis met [naam 18] naar Noorwegen dit jaar. Mijn deel voor deze visreis zal ik zelf aan [naam 18] over maken.
- Ook komen er bij de uitvoering van bovenstaande projecten nog extra bestellingen bij, ik wil daar dan ook nog kijken of ik iets voor [naam 9] kan betekenen. Echter hij weet dit niet en het is dan ook geen afspraak.
Hiermee komt op mijn projecten een einde aan verrekeningen bij bestellingen van natuursteen en gaan wij in ieders belang verder zoals het hoort.
6.1.3.
Heeft verdachte giften aangenomen?
De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is geweest van door de aannemers verleende giften die door verdachte zijn aangenomen. Dit zal zij doen per aannemer en vervolgens per vermeende gift. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is geweest van giften, zal zij vervolgens – onder 6.1.6. – bezien of de omvang, aard en frequentie van deze giften, beloften of diensten zodanig zijn dat deze niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als bedoeld om voor deze aannemers of één van hun bedrijven, een voorkeursbehandeling te verkrijgen. Daarbij zal de rechtbank ook bezien of er mogelijk contra-indicaties aanwezig zijn om dit aan te nemen.
Eerst zal de rechtbank het door de raadsvrouw gevoerde algemene verweer bespreken, nu dit alle in de tenlastelegging genoemde giften betreft.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdenking is gestoeld op de aanname dat verdachte zijn contante uitgaven alleen kan hebben gefinancierd door geld op te nemen bij de bank. Deze aanname is echter niet juist. Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vrouw grote sommen contant geld verdienden met allerhande werkzaamheden, waaronder schoonmaken, schilderen en het uitlaten van honden, hetgeen door meerdere getuigen is bevestigd. Zij hebben daarmee (sinds 1997) minimaal
€ 100.000,- verdiend. Dit geld hebben zij steeds in verschillende potjes bewaard, waarbij elk potje was bestemd voor één specifieke toekomstige uitgave, zoals een reis, nieuwe auto of verbouwing. Verdachte beschikte dus over forse contante geldbedragen en was in staat om de in de tenlastelegging genoemde uitgaven contant te voldoen, zonder geldopnames.
De officieren van justitie betwijfelen of de verklaring van verdachte dat hij en zijn vrouw over dergelijke grote sommen contant beschikten op waarheid berust. Verdachte is pas in 2020 met deze verklaring gekomen en het is opvallend dat de verklaringen van de getuigen niet worden bevestigd door enig document, bonnetje of administratie van de contante inkomsten. In de periode 2008 tot en met 2017 is bovendien in totaal ongeveer € 25.000,- opgenomen, wat onlogisch is als er zoveel contant geld in huis zou liggen.
De rechtbank constateert dat diverse getuigen, met name kennissen, vrienden en buurtgenoten van verdachte, hebben verklaard dat verdachte en zijn vrouw werkzaamheden voor hen hebben verricht, waarvoor zij hen contant en zwart hebben betaald. Geen van deze getuigen, maar ook verdachte noch zijn vrouw, heeft documenten overgelegd ter onderbouwing. Hoewel de verklaringen vragen oproepen, met name waar het betreft de omvang van de betalingen die zouden zijn verricht, kan de rechtbank op grond van de haar ter beschikking staande stukken niet beoordelen in hoeverre deze verklaringen op waarheid berusten. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat verdachte inderdaad over een aanzienlijke hoeveelheid contant zwart geld beschikte. Dat daarvan geen bonnetjes zijn is op zich niet zo vreemd.
Bij de beoordeling van de hierna te bespreken onderdelen zal de rechtbank hier rekening mee houden, in die zin dat zij de afwezigheid van met de giften corresponderende contante opnames niet redengevend zal vinden voor het bewijs. Daarbij merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat verdachte mogelijk over contant geld zou hebben beschikt nog niet wil zeggen dat hij geen giften van aannemers zou hebben kunnen ontvangen.
[naam 1] en/of [naam 2] ( [naam bedrijf 1] )
Aanbouw woning door [naam bedrijf 5]
Op 12 februari 2009 heeft [naam 20] vanaf het e-mailadres van [naam bedrijf 5] een e-mail gezonden aan [naam 1] met de tekst: “
Bij dezen de prijs voor de verbouwing in [woonplaats 1] bij de [adres]”. Deze e-mail bevatte twee bijlagen, te weten een berekening van de kosten van de aanbouw en een begeleidende brief van 11 februari 2009 met de tekst:
Bij dezen heb ik het genoegen u een prijs te geven voor het maken van een aanbouw aan de [adres] in [woonplaats 1] , zoals ik dat besproken heb met de [adres] en volgens de tekeningen en foto’s die ik van hem heb ontvangen.
Wij kunnen deze werkzaamheden uitvoeren voor de prijs van € 15.927,= incl. BTW volgens bijgeleverde offerte.
De prijs voor de aanbouw op [adres 5] bedraagt € 15.118,= incl. BTW. [17]
Op 20 februari 2009 stuurde [naam 1] de e-mail met bijlagen door naar [naam 21] , werkvoorbereider bij [naam bedrijf 1] [18]
Verdachte stuurde op 5 april 2009 een e-mail naar [naam 1] waarin hij onder meer vroeg wanneer gestart kon worden met de werkzaamheden voor de geplande uitbouw bij hem en de buren. [19]
Op 9 april 2009 liet verdachte per e-mail aan [naam 1] weten dat hij contact met [naam 20] had gehad. [naam 20] had laten weten dat er net vóór of net na de bouwvakantie kon worden begonnen. [20]
Op 14 oktober 2009 stuurde [naam 19] een factuur met nummer 2009-28 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 16.000,- inclusief btw (€ 13.445,38 exclusief btw) en had als omschrijving:
Werk: [naam project 2] .
Voor u verrichtte werkzaamheden een en ander in mondeling overleg met de [naam 1] . [21]
Op 30 november 2009 is door [naam bedrijf 1] € 16.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [naam 19] onder vermelding van factuurnummer 2009-28. [22]
Op 30 november 2009 stuurde [naam 19] een factuur ter hoogte van met nummer 2009-30 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 15.045,- inclusief btw en had als omschrijving:
Werk: [naam project 3]
Voor u verrichtte werkzaamheden in regie. [23]
Op 19 december 2009 liet verdachte aan [naam 1] weten dat de werkzaamheden waren afgrond. Op verzoek van verdachte was er voor € 5.600,- aan meerwerk verricht. Verdachte vroeg aan [naam 1] of dit binnen 14 dagen kon worden afgerekend.. [24]
Op 22 december 2009 stuurde [naam 19] een factuur met nummer 2009-36 naar [naam bedrijf 1] Deze factuur zag op € 6.664,- inclusief btw en had als omschrijving:
Werk: [naam project 3]
Voor u verrichtte werkzaamheden in regie. [25]
Op 26 januari 2010 werd door [naam bedrijf 1] € 21.709,- overgeboekt naar de bankrekening van [naam 19] onder vermelding van factuurnummers 2009-30 en 2009-36. [26]
Uit de financiële administratie van [naam bedrijf 1] bleek dat [naam 22] , [adres 5] in [woonplaats 1] , op 18 januari 2010 € 11.900,- had betaald in relatie tot de aanbouw aan zijn woning. [27]
[naam 20] heeft verklaard dat verdachte de facturen voor de aanbouw en het meerwerk aan zijn woning niet zelf had betaald, maar dat die betaald waren door [naam bedrijf 1] Verdachte had hem gezegd dat hij met [naam 1] moest bellen voordat hij de facturen ging opstellen. [naam 1] dicteerde vervolgens de omschrijving die op de facturen gezet moest worden. [naam 20] deelde verder mede dat hij ook een aanbouw had gemaakt bij de buren van verdachte, de familie [naam 22] op [adres 5] . In de offerte staat abusievelijk [adres 5] . [28]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het volledige bedrag van de aanbouw en het meerwerk, inclusief btw, contant aan [naam 1] heeft betaald. [29]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte de aanbouw aan zijn woning ter waarde van € 16.000,-, het meerwerk van deze aanbouw ter waarde van € 6.664,- en een korting op de kosten van een aanbouw aan de woning van zijn buren, ter waarde van € 3.145,-, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de kosten van de verbouwing terugbetaald. Verdachte en zijn vrouw beschikten over een dergelijk contant geldbedrag. Verdachte kende [naam 1] al jaren. Dat was de reden dat er niet om een kwitantie is gevraagd. Dat er wellicht is gerommeld met de facturering door [naam 1] en [naam 20] kan verdachte niet worden tegengeworpen. Dit is buiten medeweten van verdachte gebeurd. De buren hebben de rekeningen van de aanbouw aan hun huis zelf betaald. Dat zij daarbij een korting hebben ontvangen wordt betwist.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de facturen van [naam 19] naar [naam bedrijf 1] zijn gezonden. Deze facturen zijn vervolgens ook door [naam bedrijf 1] betaald. Op de facturen stonden werkzaamheden vermeld, die niet overeenkwamen met de werkelijk verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden die op de facturen stonden, zagen op projecten van [naam bedrijf 1] bij de gemeente Amsterdam. [naam 20] heeft verklaard dat deze werkzaamheden door [naam 1] aan hem werden gedicteerd. Kennelijk wilde [naam 1] deze facturen in de boekhouding wegschrijven. Opvallend is bovendien dat [naam 20] de te realiseren aanbouw eerst aan de hand van tekeningen en foto’s heeft besproken met verdachte en vervolgens met [naam 1] communiceerde over de prijs daarvan en ook aan hem een offerte deed toekomen. Dit duidt erop dat het steeds de bedoeling is geweest dat [naam bedrijf 1] de kosten voor de aanbouw aan de woning van verdachte voor zijn rekening zou nemen. Een andere aannemelijke verklaring voor deze gang van zaken is niet gebleken. De rechtbank vindt de bewering van verdachte dat hij de kosten voor de aanbouw aan [naam bedrijf 1] heeft terugbetaald ook niet geloofwaardig. Wanneer het inderdaad de bedoeling van verdachte was om zelf de aanbouw te financieren is het niet logisch dat [naam bedrijf 1] als ‘tussenaannemer’ bij de verbouwing betrokken was. Verdachte heeft daar zelf geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Bovendien is uit de boekhouding van [naam bedrijf 1] niet van enige terugbetaling door verdachte gebleken. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de aanbouw van zijn woning inclusief meerwerk, ter waarde van € 22.664,- (€ 16.000,- + € 6.664,-), als gift heeft aangenomen. De buren van verdachte hebben de kosten voor de aanbouw aan hun woning aan [naam bedrijf 1] terugbetaald, maar niet het volledige bedrag. Het resterende deel van € 3.145,- (€ 15.045,- - € 11.900,-) is eveneens aan te merken als een gift aan verdachte, welke ten goede is gekomen aan zijn buren. [30]
[naam 3] en/of [naam 4] ( [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] )
Peugeot 308 SW
In de woning van verdachte werd een aan hem gerichte factuur aangetroffen van [naam bedrijf 6] van 7 maart 2009. Deze factuur zag op de verkoop van een Peugeot 308Sw voor € 13.210,-. Op deze factuur stond handgeschreven: “
€ 4.400,- overgemaakt 4/3/’09en
€ 7.189,- voldaan 07-03-09”.
Verdachte heeft op 4 maart 2009 € 4.400,- overgemaakt naar de rekening van [naam bedrijf 6] Uit zijn bankgegevens blijkt echter niet van een betaling van het restant van € 7.189,-.
[naam 3] heeft verklaard dat hij denkt dat hij verdachte bij [naam bedrijf 6] heeft geïntroduceerd. Ook [naam 17] van [naam bedrijf 6] heeft verklaard dat verdachte via de ‘
firma [naam 3]’ bij hen is binnengekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de € 7.189,- contant heeft voldaan bij het in ontvangst nemen van de auto.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een bijbetaling voor de aanschaf van de Peugeot 308 SW ter hoogte van € 7.189,- als gift heeft aangenomen. De gang van zaken rond de aankoop duidt er op dat de € 7.189,- door [naam 3] is voldaan. Ook het regelen van de aanschaf van de auto kan volgens hen als gift worden aangemerkt. [naam 3] heeft verdachte bij [naam bedrijf 6] geïntroduceerd en verdachte heeft [naam 3] gebruikt om een korting te bedingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij het contante deel heeft voldaan toen hij de auto op 9 maart 2009 bij de garage in ontvangst nam. Dit blijkt ook uit de verklaringen van [naam 3 en naam 4] en de geparafeerde nota van de garage.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is dat de € 7.189,- door [naam 3] [naam 4] of één van hun bedrijven is betaald. Dat de contante opnames vanaf de rekening van verdachte in die periode onvoldoende waren voor de contante betaling van € 7.189,- maakt op zichzelf niet dat verdachte deze contante betaling niet kan hebben verricht. Het is immers mogelijk dat verdachte thuis over € 7.189,- in contanten beschikte. Bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de € 7.189,- niet door verdachte, maar door [naam 3 en naam 4] is betaald, ontbreken. Verdachte wordt subsidiair verweten dat hij het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk wat met ‘regelen’ wordt bedoeld, dat wil zeggen welke handelingen daarmee worden bedoeld. Voor zover wordt bedoeld dat [naam 3] verdachte in contact heeft gebracht met [naam bedrijf 6] en dat de communicatie over de aanschaf van de auto (deels) via [naam 3] verliep, is dit onvoldoende om te spreken van een dienst in de zin van artikel 363 (oud) Sr. Dit geldt te meer nu verdachte en [naam 3] met elkaar bevriend waren. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Werkzaamheden woning door [naam bedrijf 7]
Op 22 december 2011 schreef verdachte een e-mail aan [naam 23] van [naam bedrijf 7] . [naam 3] stond in de bcc. Verdachte liet weten dat er in de geplaatste kasten geen legplanken aanwezig zijn en vroeg of [naam 23] deze ontbrekende legplanken wilde bestellen. [31] [naam 23] antwoordde dezelfde dag dat hij de planken ging bestellen. Hij vroeg of alles naar wens was verlopen, ook het bekleden van de trap. [32]
[naam bedrijf 7] heeft op 23 december 2011 een factuur opgesteld gericht aan [naam bedrijf 2] voor € 5.188,40 inclusief btw. Op de factuur stond de omschrijving: [33]
Werkzaamheden voor u verricht.
[naam 24]
Het demonteren van kozijnen, deuren en voorzet beglazing.
Deze factuur is in de administratie van [naam bedrijf 2] aangetroffen. Op de daarop aangebrachte blokstempel is vermeld dat de factuur op 9 januari 2012 is ontvangen. Ook is een stempel geplaatst dat de factuur op 12 maart 2012 is betaald. [34]
[naam 23] heeft, nadat hij eerst andersluidende verklaringen had afgelegd, in zijn verhoor op 10 januari 2018 het volgende verklaard. Eind 2011 heeft [naam 3] contact met hem opgenomen met de vraag of hij werkzaamheden kon verrichten voor een vriend van hem in [woonplaats 1] . [naam 23] stemde daarmee in. De kosten van het werk moest hij aan [naam 3] factureren. Hij moest de kosten factureren op een werk waarop de kosten konden worden weggeschreven. Korte tijd daarna heeft verdachte contact met hem opgenomen. Het bleek dat enkele kasten in elkaar gezet moesten worden en dat hij laminaat gelegd wilde hebben op een zolderkamer. [naam 23] heeft toen weer contact gehad met [naam 3] over wat dat zou kosten. [naam 3] heeft hem toen laten weten dat het goed was en dat hij de werkzaamheden kon gaan uitvoeren. [naam 23] is bij verdachte begin december 2011 aan de slag geweest. Toen hij daar aan het werk was kwam ter sprake dat verdachte ook een trap bekleed wilde hebben. [naam 23] heeft daarop contact opgenomen met [naam 25] van [naam bedrijf 8] , waarna deze een raming heeft gemaakt van de kosten. Ze hebben dat met [naam 3] besproken en hij zei: “
Doe maar, laat maar doen, dat kan gewoon bij die factuur op”. [naam bedrijf 8] heeft het bekleden van de trap aan [naam 23] gefactureerd. In overleg met [naam 3] heeft hij een factuur gemaakt op een werk in [woonplaats 2] . Deze factuur zag echter in werkelijkheid op de kosten van het bekleden van de trap door [naam bedrijf 8] de kosten van [naam 23] voor de kasten, het laminaat en reiskosten. De factuur is aan hem betaald. De tekst van de omschrijving op de factuur is door [naam 3] aan hem gedicteerd. [35]
[naam 25] van [naam bedrijf 8] heeft verklaard dat hij op 19 en 20 december 2011 in opdracht van [naam 23] van [naam bedrijf 9] een trap heeft bekleed bij de familie [verdachte] , op het adres [adres] in [woonplaats 1] . De factuur, ter hoogte van € 2.479,40, heeft hij verzonden aan [naam bedrijf 9] Hij heeft het bedrag via de bank ontvangen vanaf de rekening van [naam bedrijf 7] (gelieerd aan [naam bedrijf 9] ). [36]
[naam 3] heeft verklaard dat hij in de woning van verdachte werkzaamheden heeft laten verrichten bestaande uit het bekleden van een trap, het leggen van een laminaatvloer en het maken van kasten. Deze werkzaamheden werden door [naam 23] uitgevoerd. [naam 23] moest de kosten aan hem factureren, omdat verdachte dit zelf niet kon betalen. [naam 23] moest zijn werk factureren op een werk, zodat die kosten daarop konden worden weggeschreven. Dit kwam [naam 3] toen het beste uit. [37]
Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem had verteld dat [naam 23] in financiële problemen zat en had hem gevraagd of [naam 23] niet een klus voor hem kon doen. Verdachte had daarvoor echter geen spaarpotje. [naam 3] heeft daarom de kosten voorgeschoten. Een paar jaar later is op aandringen van de accountant van [naam 3] een leenovereenkomst opgesteld. [38]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte werkzaamheden aan zijn woning, ter waarde van € 5.188,40, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het alleszins aannemelijk is dat [naam 3] de kosten voor de werkzaamheden heeft voorgeschoten. Er is geen reden om aan te nemen dat de leenovereenkomst vals is. Het bedrag is inmiddels ook terugbetaald. Dat [naam 3] de werkzaamheden in de woning foutief heeft geboekt op een project in [plaatsnaam 1] kan verdachte niet worden tegengeworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam bedrijf 7] voor de werkzaamheden in de woning van verdachte is gericht aan [naam bedrijf 2] Deze factuur is ook door [naam bedrijf 2] betaald. Op de factuur is een omschrijving van de werkzaamheden vermeld die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. De omschrijving ziet volgens de verklaring van [naam 3] op een project van [naam bedrijf 2] in [plaatsnaam 1] . Op dit project konden de kosten worden weggeschreven. Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem de kosten van de werkzaamheden heeft voorgeschoten. In het dossier zit ook een leenovereenkomst van 19 september 2015 welke volgens [naam 3] betrekking zou hebben op het door hem voorgeschoten bedrag in verband met de werkzaamheden in de woning van verdachte. Dat het echter daadwerkelijk om een leenovereenkomst gaat, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in december 2011, terwijl [naam bedrijf 2] medio maart 2012 de factuur voor deze werkzaamheden heeft voldaan. Het is op zijn minst ongebruikelijk te noemen dat vervolgens drieënhalf jaar later een leenovereenkomst op papier wordt gezet. Deze leenovereenkomst is bovendien tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 19 juli 2017 niet aangetroffen en evenmin in de digitale inbeslagneming bij [naam bedrijf 2] De leenovereenkomst is pas boven tafel gekomen op 27 februari 2018. De leenovereenkomst is toen door [naam 3] op eigen initiatief overhandigd aan de Rijksrecherche. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de leenovereenkomst valselijk is opgemaakt. De rechtbank is daarmee ook van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat [naam 3] hem het geld voor de werkzaamheden heeft voorgeschoten geen steun vindt in dossier. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het van meet af de bedoeling is geweest dat de werkzaamheden in de woning ten laste zouden komen van [naam bedrijf 2] Dat betekent dat verdachte de werkzaamheden aan zijn woning als gift, ter waarde van € 5.188,40, heeft aangenomen.
Visreis Natal in Brazilië
Op 24 augustus 2010 heeft [naam bedrijf 10] een factuur gezonden aan [naam 3] met factuurnummer [nummer 1] en klantnummer [nummer 2] . De factuur betrof het ‘
Arrangement Brazilië’, een visreis van 18 tot en met 25 januari 2011, inclusief vluchten, transfers, overnachtingen en annuleringsverzekering voor € 12.740,-. Als deelnemers stonden vermeld [naam 3] [naam 4] [naam 26] en verdachte. [39]
Op 3 september 2010 is vanaf de rekening van [naam bedrijf 2] € 4.500,- aanbetaald, op 6 december 2010 is het restant van € 8.240,- bijgeschreven op de rekening van [naam bedrijf 10] . [40]
Op 3 januari 2011 heeft [naam 27] van [naam bedrijf 10] een e-mail gezonden aan verdachte, met [naam 3] in de cc, waarin hij schreef:
Bijgaand de facktuur aan [naam 16] , heb deze inmiddels ook weer gecrediteerd.
Hoop dat hiermee het probleempje is opgelost
De bijgevoegde factuur van [naam bedrijf 10] had factuurnummer [nummer 3] en klantnummer [nummer 4] . De factuur betrof een reservering voor een het ‘
Arrangement Brazilië’ voor € 3.374,25. [41]
Op 4 januari 2011 werd vanaf de rekening van verdachte € 3.374,25 afgeschreven ten gunste van [naam bedrijf 10] onder factuurnummer [nummer 3] en klantnummer [nummer 4] . [42]
[naam bedrijf 10] heeft op 12 januari 2011 € 3.374,71 teruggeboekt op de rekening van verdachte. [43]
Op een onder verdachte inbeslaggenomen gegevensdrager werden foto’s aangetroffen in een map genaamd: (…)
Foto’s/Brazilie, Natal 2011. Op enkele van deze foto’s is verdachte te zien. [44]
[naam 27] heeft verklaard dat [naam bedrijf 10] een reservering had gemaakt voor een groepsreis naar Natal Brazilië, in opdracht van [naam 3] . Nadat de factuur was opgemaakt en naar [naam 3] was verzonden, ontving hij een telefoontje van verdachte. Verdachte vroeg om een aparte factuur die aan hem was gericht. Verdachte zou deze factuur betalen en [naam 27] moest vervolgens hetzelfde bedrag weer aan hem terugbetalen. [naam 27] heeft gehoor gegeven aan dit verzoek. [45]
Verdachte heeft verklaard dat [naam 3] hem had gevraagd of [naam bedrijf 2] de gehele factuur mocht betalen. Verdachte kon dan zijn deel contant aan [naam 3] geven. Verdachte ging daarmee akkoord. Hij had zijn deel echter aan [naam bedrijf 10] overgemaakt een heeft hen daarom gevraagd om dit terug te betalen. [46]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een visreis naar Brazilië ter waarde van € 3.374,25 als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zowel verdachte als [naam 3] hebben verklaard dat verdachte zijn aandeel in de visreis contant aan [naam 3] heeft betaald. Verdachte heeft een begrijpelijke en aannemelijke verklaring gegeven voor zijn betaling aan [naam bedrijf 10] en de terugboeking daarvan enkele dagen later.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam bedrijf 10] voor de reis naar Brazilië in twee delen is betaald door [naam bedrijf 2] , namelijk op 3 september en 6 december 2010. Op 3 januari 2011 heeft [naam bedrijf 10] een factuur gezonden aan verdachte, met [naam 3] in de cc. Verdachte heeft deze factuur op 4 januari 2011 betaald. Op 12 januari 2011 is het bedrag weer teruggeboekt. Uit de verklaring van [naam 27] blijkt dat verdachte zelf om deze factuur heeft gevraagd. Hij zou deze factuur betalen en [naam 27] moest vervolgens het bedrag weer terugstorten. Dit strookt niet met de verklaring van verdachte die stelt dat hij zijn aandeel in de reis al had betaald en pas daarna om retournering van het bedrag verzocht. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte met zijn handelen beoogde in bezit te komen van een op zijn naam gestelde factuur en een betalingsbewijs ten laste van zijn bankrekening voor zijn aandeel in de visreis, terwijl dit aandeel in werkelijkheid door [naam bedrijf 2] was betaald. De rechtbank kan dit handelen niet anders uitleggen dan dat verdachte daarmee zou kunnen verhullen dat hij de visreis als gift had aangenomen. De rechtbank vindt dus bewezen dat verdachte een visreis naar Brazilië, ter waarde van € 3.374,25, als gift heeft aangenomen.
Visreis Artic-Lyngen Seacamp in Noorwegen
Op 14 december 2013 heeft [naam 18] een factuur opgemaakt gericht aan [naam bedrijf 2] , t.a.v. [naam 3] met factuurnummer [nummer 5] . De factuur betrof een visreis van 20 tot en met 27 augustus 2014 naar Artic-Lyngen (Noorwegen), inclusief vluchten, huurauto, verblijf en verzekeringen à € 2.635,- per persoon. Als deelnemers aan deze reis staan vermeld [naam 28] [naam 14] en verdachte. Het totaalbedrag vermeld op de factuur, inclusief € 30,- boekingskosten, betrof € 5.300,-. [47]
Op 14 december 2013 verstuurde [naam 14] een e-mail aan [naam 3] met verdachte in de cc. Hij schreef:
Beste [naam 3] ,
Hierbij mail ik je de org. factuur (124 [naam 3] .doc) en de “aangepaste” ( [naam 18] Factuurnr. [nummer 5] .doc). Mocht jij op de aangepaste factuur nog wat willen wijzigen hoor ik het. Om de factuur aanpasbaar te maken is deze als word document verstrekt. Het verzoek van [naam 18] om voor de Kerst aanbetaling te doen, omdat ie voor de vliegtickets het gehele bedrag gelijk moet betalen.
In de aangepaste versie is een deel van de reisinformatie (periode, vluchten, huurauto, verblijf en boot) weggehaald. Als omschrijving staat vermeld: ‘
Visweekend voor stafleden 6 personen’. De reissom bedroeg € 878,35 per persoon. Het totaalbedrag was ongewijzigd gebleven. [48]
Het factuurbedrag is in twee termijnen betaald, te weten € 2.635,- op 24 januari 2014 vanaf een bankrekening van [naam bedrijf 2] en een bedrag van € 2.665,- op 26 juni 2014 vanaf een bankrekening op naam van [naam 3] . [49]
[naam 3] heeft verklaard dat [naam bedrijf 2] en hijzelf de reis volledig hebben betaald, ook voor verdachte en [naam 14] . Hij heeft gevraagd of er “zes personen” op de factuur gezet kon worden, omdat hij niet wilde dat de naam van verdachte en van [naam 14] op de factuur stonden. Hij wilde niet dat er een link was naar deze personen. Hij heeft de reis van [naam 14] en verdachte betaald als vriendendienst, relatiebeheer. [50]
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [naam 14] naar Noorwegen is geweest. [naam 3] had de reis voorgeschoten. Verdachte heeft later zijn deel van de reis contant terugbetaald. [51]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte een visreis naar Noorwegen, ter waarde van € 2.635,-, als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Gezien de contante inkomsten van het gezin van verdachte is niet onaannemelijk dat verdachte zijn aandeel in de reis contant aan [naam 3] heeft betaald. Verdachte heeft een verifieerbare en aannemelijke ontkennende verklaring afgelegd die niet nader is onderzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de factuur van [naam 18] voor de reis naar Noorwegen aan [naam bedrijf 2] , t.a.v. [naam 3] is gericht en door [naam bedrijf 2] en [naam 3] privé is betaald. De originele factuur is door [naam 14] aangepast, zodat hij en verdachte niet langer met naam werden genoemd. Hij deed dit op verzoek van [naam 3] . [naam 3] wilde namelijk voorkomen dat er vragen zouden worden gesteld. Verdachte stelt dat hij zijn aandeel in de reis contant aan [naam 3] heeft terugbetaald, maar dit wordt weersproken door [naam 3] . Ook de overige bevindingen uit het dossier trekken de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte in twijfel. Immers, als verdachte de reis zelf wilde betalen, waarom moest de betaling dan via [naam 3] lopen en mochten de namen van verdachte en [naam 14] niet zichtbaar zijn op de factuur? De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarom als ongeloofwaardig terzijde en komt tot het oordeel dat verdachte niets voor zijn reis naar Noorwegen heeft betaald. Dat betekent dat hij deze reis, ter waarde van € 2.635,-, als gift van [naam 3] en [naam bedrijf 2] heeft aangenomen.
Peugeot 508 SW
Op 1 oktober 2014 vond een WhatsApp-gesprek plaats tussen verdachte en [naam 3] waarin verdachte vertelt dat hij die dag samen met zijn vrouw [naam 15] in [plaatsnaam 2] een proefrit had gemaakt in de nieuwe 508 SW. Hij liet weten dat het een mogelijke koop kon worden en vroeg aan [naam 3] hoe hij dat moest insteken.
Op 20 maart 2015 stuurde verdachte een WhatsApp-bericht naar zijn vrouw waarin hij schreeft dat ze voor ‘
onze auto’ gingen en dat [naam 4] erachteraan zat.
In de maanden daarna vonden WhatsApp-gesprekken plaats tussen verdachte en [naam 4] over de bestelling van de auto en de vertraagde levering.
[naam bedrijf 6] heeft een verkoopfactuur overgelegd van 26 juni 2015 gericht aan verdachte. De factuur ziet op de verkoop van een Peugeot 508SW voor € 29.250,-.
[naam bedrijf 6] heeft ook een debiteurenkaart overgelegd met betrekking tot de betalingen die hebben plaatsgevonden. Het gaat om de volgende betalingen:
25-06-2015 € 20.000,- via bank
26-06-2015 € 2.250,- contant
06-07-2015 € 1.000,- contant
13-10-2015 € 1.200,- contant
01-02-2016 € 500,- contant
01-06-2016 € 500,- contant
19-08-2016 € 500,- contant
13-10-2016 € 500,- contant
08-12-2016 € 500,- contant
10-02-2017 € 500,- contant
03-04-2017 € 500,- contant
29-05-2017 € 500,- contant
31-08-2017 € 800,- contant
De betaling van € 20.000,- op 25 juni 2015 is gedaan vanaf de bankrekening van verdachte. De contante betalingen zijn niet terug te zien als corresponderende contante opnames vanaf de rekening van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij € 20.000,- via de bank heeft betaald en € 2.250,- contant. Hij was met [naam 17] overeengekomen dat hij het restant van € 7.000,- in termijnen kon aflossen. Verdachte heeft deze termijnen steeds zelf contant bij het bedrijf in [naam plaats] afgegeven.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden bewezen dat verdachte de (contante) bijbetaling voor de aanschaf van de Peugeot 508 SW, ter hoogte van € 9,250,-, als gift heeft aangenomen. De contante geldopnames vanaf de rekening van verdachte in de betreffende periode waren ontoereikend om de contante betalingen te verrichten. Dat sprake is geweest van een gift is ook af te leiden uit een document met de naam ‘
Het einde 2docx’ dat verdachte op 21 januari 2014 aan [naam 3] heeft gezonden, met daarin onder andere een berekening voor ‘
Auto voor [naam 15] en [naam 16]’. Hierin werd een koppeling gemaakt met ‘
fictieve aanvullende opdrachten’ bij werken van de gemeente. Uit dit document kan worden afgeleid dat de auto deel uitmaakte van een pakketafspraak tussen verdachte en [naam 3] . Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft zelf de contante betalingen gedaan. Hij beschikte over de benodigde contanten. Het is bovendien ook niet raar dat verdachte om de twee maanden naar [naam plaats] reed om deze betalingen te doen. Verdachte vond het leuk om dat ritje met zijn vrouw te maken en om dan ook zijn vriend [naam 3] even te kunnen zien.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in het op 6 juni 2013 door [naam 3] aan verdachte gezonden document genaamd ‘
[naam 16] .doc’ en het op 21 januari 2014 door verdachte aan [naam 3] gezonden document ‘
Het einde 2docx’ bedragen en goederen worden genoemd die verdachte en zijn collega’s zouden hebben ontvangen of nog te goed zouden hebben in relatie tot door de bedrijven van [naam 3 en naam 4] uit te voeren projecten. In het document ‘
[naam 16] .doc.’ schrijft [naam 3] : “
Volgens bovenstaande verrekening kun jij € 15.000,00 verrekenen op de aankoop van je nieuwe auto”. In het document ‘
Het einde 2docx’ is door verdachte uiteengezet hoe de ‘
Auto van [naam 15] en [naam 16]’ gefinancierd moet worden. In deze opsomming wordt gesproken over een Volvo V70. Verdachte laat even verderop weten dat hij zorg zal dragen voor fictieve aanvullende opdrachten. Hoewel uit deze documenten blijkt van een onaanvaardbare vermenging van privé en ambtelijke belangen, kan de rechtbank niet een direct verband vaststellen met de contante betalingen die zijn verricht voor de Peugeot 508 SW. Deze auto wordt niet genoemd, terwijl ook de bedragen niet overeenkomen met de verrichte contante betalingen. De rechtbank heeft ook niet de overtuiging dat de contante betalingen door [naam 3] zijn gedaan. Er kan immers van worden uitgegaan dat [naam 3] dan wel de aan hem gelieerde bedrijven over voldoende middelen beschikte om het restant van
€ 9,250,- in één keer te betalen en daarvoor geen twaalf deelbetalingen nodig zou hebben. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij het regelen van de aanschaf van de auto als gift heeft aangenomen. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk op welke gedragingen dit ziet. Voor zover bedoeld wordt dat de communicatie over de aanschaf van de auto (deels) via [naam 3] en [naam 4] is verlopen is dit onvoldoende om te spreken van een dienst in de zin van artikel 363 (oud) Sr., te meer omdat verdachte en [naam 3] ook met elkaar bevriend waren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
6.1.4.
Vrijspraak medeplegen
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden dat sprake is geweest van een zodanig bewust en nauw samenwerkingsverband tussen verdachte, [naam 9] en [naam 12] als ambtenaren enerzijds en de diverse aannemers en hun bedrijven anderzijds dat verdachte als een medepleger kan worden beschouwd. Het medeplegen ziet specifiek op de wijze waarop verdachte en zijn medeverdachten zich door aannemers lieten trakteren. Uit het dossier blijkt dat verdachte en de medeverdachten dit van elkaar wisten en dat zij in wisselende combinaties ook samenwerkten. Zij hadden een duidelijke gemeenschappelijke werkwijze, aldus telkens de officieren van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen aannemers en hun ondernemingen – als actieve omkopers (strafbaar gesteld op grond van artikel 177 Sr) – niet kunnen worden beschouwd als medeplegers van de aan verdachte ten laste gelegde passieve ambtelijke omkopingen (strafbaar gesteld op grond van artikel 363 Sr). Het gaat hier om twee verschillende strafbepalingen, die elk specifiek zien op ofwel het betalen ofwel het ontvangen van steekpenningen. Om die reden kunnen omkoper en omgekochte niet in strafrechtelijke zin deelnemen aan elkaars misdrijf.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat naast verdachte, ook medeverdachten [naam 9] en [naam 12] (en mogelijk ook nog andere ambtenaren binnen de gemeente Amsterdam) giften van aannemers hebben aangenomen en dat zij onderling daarvan op de hoogte waren. Er bestonden lijstjes met opstellingen en overzichten van ontvangen giften en giften die de betrokken ambtenaren nog tegoed hadden. Uit diverse e-mails blijkt dat de ambtenaren elkaar ook in de gaten hielden om te voorkomen dat de een meer zou krijgen dan de ander. Deze onderlinge wetenschap en afstemming is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen nu niet per gift kan worden vastgesteld of de medeverdachten bij de verkrijging daarvan een rol hebben gespeeld en zo ja, welke rol zij dan hebben gespeeld. Dat betekent dat de rechtbank ook niet kan vaststellen of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van de betreffende giften. De rechtbank vindt daarom medeplegen niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
6.1.5.
Totale omvang van de door verdachte aangenomen giften
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte aangenomen giften een waarde vertegenwoordigen van:
- € 16.000,- (aanbouw woning [adres] in [woonplaats 1] )
- € 6.664,- (meerwerk aanbouw woning [adres] in [woonplaats 1] )
- € 3.145,- (korting aanbouw woning buren, [adres 5] in [woonplaats 1] )
- € 5.188,40 (werkzaamheden woning [adres] in [woonplaats 1] )
- € 3.374,25 (visreis Brazilië)
- € 2.635,- (visreis Noorwegen)
Verdachte heeft dus in totaal voor € 37.006,65 aan giften aangenomen.
6.1.6.
Is gelet op de omvang, aard en frequentie van de giften het doel van de betrokken aannemers geweest een voorkeursbehandeling te krijgen?
De rechtbank is van oordeel dat de omvang, aard en frequentie van de hiervoor onder 6.1.3. genoemde giften bevestigen dat deze door de betrokken aannemers zijn gedaan met het kennelijke doel om een relatie met verdachte te doen ontstaan of te onderhouden waardoor zij van verdachte, in diens hoedanigheid van ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, een voorkeursbehandeling zouden krijgen. Verdachte heeft deze giften niettemin aangenomen. Daarbij moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij bij zijn werkzaamheden als ambtenaar in het bijzonder de belangen van [naam 3] en [naam 1] dan wel hun bedrijven, in het oog moest houden.
6.1.7.
Is sprake van contra-indicaties?
De giften van [naam 3] dan wel zijn bedrijven [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] , zijn van dien aard dat deze geen rechtvaardiging kunnen vinden in de tussen verdachte en [naam 3] bestaande vriendschap. De waarde van de door verdachte aangenomen goederen overstijgt in ruime mate wat binnen een vriendschapsrelatie gebruikelijk of acceptabel is. Daarnaast heeft verdachte soortgelijke kostbare giften aangenomen van [naam 1] met wie hij niet bevriend was. Dit onderstreept dat ook de giften van [naam 3] als omkoping moeten worden aangemerkt. Verder staat vast dat verdachte binnen de gemeente Amsterdam voldoende zeggenschap had, terwijl de aard en omvang van de giften geen ruimte laten voor een alternatieve verklaring. Van contra-indicaties is dan ook geen sprake.
6.1.8.
Conclusie
De rechtbank vindt de volgende onderdelen van het tenlastegelegde niet bewezen:
- bijbetaling Peugeot 308 SW;
- bijbetaling Peugeot 508 SW.
Met betrekking tot de overige in de tenlastelegging opgenomen onderdelen vindt de rechtbank telkens ambtelijke omkoping bewezen, op de wijze zoals hierna vermeld onder 7.
6.2
Schending ambtsgeheim
Project Herinrichting en [naam project 4] [adres 4]
Op 26 mei 2014 stuurde [naam 29] (werkzaam bij een door de gemeente ingehuurd ingenieursbureau) een e-mail naar verdachte en [naam 14] met het onderwerp: ‘
2de nota van inlichtingen bestek [nummer 6]’. De betreffende nota van inlichtingen was in de bijlage opgenomen. In de cc stonden de e-mailadressen van personen werkzaam bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 13] [52] Deze drie bedrijven waren uitgenodigd om zich in te schrijven op de aanbesteding voor project Herinrichting en [naam project 4] tussen brug 204 en brug 205 ( [nummer 6] ).
Op 27 mei 2014 stuurde [naam 14] een e-mail naar het privé e-mailadres van verdachte met drie documenten in de bijlagen: ‘
Plan van Aanpak [naam bedrijf 12]’, ‘
Lijst in te zetten onderaannemers [naam bedrijf 12]’ en ‘
Eigen verklaring [naam bedrijf 12]’. Deze documenten zagen op het project [nummer 6] . Verdachte stuurde deze e-mail één uur later vanaf zijn iPhone door naar [naam 30] . [53]
Onder [naam bedrijf 1] werd het document ‘
Plan van Aanpak’ betreffende [nummer 6] van [naam bedrijf 11] aangetroffen. [54]
Op 5 juni 2014 stuurde [naam 29] een e-mail aan verdachte en [naam 14] met de tekst:
“Heren, Hierbij zoals beloofd de directieraming [adres 4] .” Het bijgevoegd document betrof de directieraming voor het project [nummer 6] , ter hoogte van € 614.762,19. Verdachte stuurde deze e-mail enkele minuten later door naar zijn privé e-mailadres en ongeveer een kwartier later – vanaf zijn iPhone – naar [naam 30] . [55]
Op 6 juni 2014 stuurde verdachte een e-mail aan [naam 29] en [naam 14] , waarin hij commentaar gaf op enkele posten in de directieraming. [naam 29] antwoordde dat hij er naar ging kijken. Verdachte stuurde de e-mailwisseling ongeveer een half uur later door naar [naam 30] . [naam 30] liet weten dat hij nog meer discutabele posten had, waaronder de post ‘grond afvoeren’. [56] Ongeveer zeven minuten later verzond verdachte een e-mail aan [naam 29] en [naam 14] , waarin hij de door [naam 30] betwiste post aan hen voorhield, zonder hen te laten weten dat dit punt afkomstig was van [naam 30] . [57]
Op 7 juni 2014 vonden WhatsApp-gesprekken plaats tussen verdachte en [naam 1] . Verdachte schreef onder andere: [58]
[naam 1] ,
Zorg dat je geen buitensporige prijzen hanteert, die [naam 29] is knap lastig. Ik heb al een bewogen dag achter de rug vanwege de boordeling van jullie PvA.
(…)
Voor de rest geef ik er wel een klap op.
Onder [naam bedrijf 1] werd het ‘
Memo gunningsvoorstel’ van 10 jun 2014 aangetroffen. Dit memo is opgesteld door [naam 31] , [functie 1] . Hij stelde hierin voor om het bestek [nummer 6] te gunnen aan [naam bedrijf 1] voor € 721.000,- exclusief btw. [59]
Op 10 juni 2014 vroeg [naam 32] van [naam bedrijf 14] per e-mail aan [naam 30] of er al een uitslag was van [nummer 6] . [naam 30] antwoordde dat zij niet de laagste inschrijving op kostprijs waren, maar met het fictief voordeel wel de laagste inschrijving. Op verzoek van [naam 32] stuurde [naam 30] vervolgens de uitkomsten van de aanbesteding. [60]
Op 12 juni 2014 liet [naam 14] aan [naam 1] weten dat dat de gemeente Amsterdam voornemens was om het bestek [nummer 7] aan [naam bedrijf 1] te gunnen. [61]
Project [naam project 4] en herprofilering [naam project 15]
Op 28 juni 2015 werd in de agenda van [naam 9] een afspraak gezet voor een ontmoeting op 30 juni 2015 met verdachte, [naam 33] en [naam 34] . Het onderwerp van deze agenda-afspraak was: ‘
Bestek [naam project 15] 2e concept’. [62]
Op 29 juni 2015 stuurde [naam 1] een e-mail naar [naam 35] met in de bijlage het tweede concept van het bestek voor het project
Project [naam project 4] en herprofilering [naam project 15] o.e.z. tussen [naam straat] en [naam project 1] ( [nummer 8] ). Hij schreef:
[naam 31] , zoals gezegd en besproken hierbij het bestek voor de [naam project 15] , graag ff vertrouwelijk mee omgaan……… [63]
Op 6 juli 2015 stuurde [naam 36] (projectleider bij het ingenieursbureau [naam bedrijf 15] ) een e-mail aan verdachte, [naam 34] en [naam 33] , met [naam 9] in de cc, waarin hij liet weten dat het bestek was aangepast en dat deze zou worden geregistreerd. Na ontvangst van het geregistreerde bestek konden ze het bestek publiceren. [64]
Op 8 juli 2015 stuurde verdachte een WeTransfer-link naar [naam 1] welke toegang gaf tot het bestek van [nummer 8] . [65]
Op 21 juli 2015 werd vanuit TenderNed een e-mail gezonden aan [naam 1] genaamd ‘
Nieuwe en gewijzigde aankondigingen TenderNed’. In deze e-mail stond de publicatiedatum van bestek van AI 2015-143, te weten 20 juli 2015. [66]
Op 14 augustus 2015 stuurde [naam 1] een e-mail aan [naam 37] , medewerker bij [naam bedrijf 1] , met als onderwerp: ‘
Overzicht downloaders [naam project 15] (tot op heden)’. In deze mail is een lijst opgenomen met elf ondernemingen die de aanbesteding van het project AI 2015-143 hadden gedownload.
Op 31 augustus 2015 stuurde [naam 1] een herziene lijst van
downloadersnaar [naam 37] .
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 35] het bestek niet behoorde te hebben, omdat het nog niet officieel was gepubliceerd. Het concept dat hij op 29 juni 2015 naar [naam 35] had gezonden, had hij waarschijnlijk ontvangen van verdachte, [naam 34] , [naam 33] of [naam 9] . Datzelfde geldt voor de lijst met
downloaders. Hij was zelf niet geautoriseerd om deze informatie op TenderNed te bekijken. [67]
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de directieraming van AI 2015-143 aan [naam bedrijf 1] heeft gezonden. Hij deed dit met de beste bedoelingen, omdat dit bedrijf volgens hem bij uitstek geschikt was om dit project uit te voeren. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij ook het plan van aanpak van [naam bedrijf 12] aan [naam bedrijf 1] heeft verstrekt. [68]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie vinden dat de feiten bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen en, ten aanzien van project AL-2015-143, het verstrekken van de directieraming, overzicht van
downloadersen een hernieuwd overzicht van
downloaders.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het verstrekken van de directieraming van [nummer 6] . Voor het overige moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij het plan van aanpak van [naam bedrijf 12] aan [naam 30] heeft gemaild, terwijl ook voor de overige in de tenlastelegging genoemde documenten niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze door verdachte zijn verstrekt. De raadsvrouw heeft in dit kader opgemerkt dat het kantoor waar verdachte werkzaam was voor iedereen toegankelijk was, zodat zijn computer voor derden toegankelijk was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt vooraf het volgende op.
Overheden moeten zich aan bepaalde regels houden bij aanbestedingen om ervoor te zorgen dat zij op integere wijze inkopen en daarbij de beste kwaliteit voor een zo goed mogelijke prijs krijgen. Ondernemers krijgen door deze regels een eerlijke kans om een overheidsopdracht te winnen. Zo moeten overheden zich bij onder meer houden aan het gelijkheidsbeginsel. Eén van de belangrijkste aspecten van dit gelijkheidsbeginsel is het waarborgen van een
level playing field. Alle ondernemers die inschrijven op een overheidsopdracht, moeten een gelijke kans hebben om deze opdracht te winnen. Van een verstoring van het
level playing fieldkan sprake zijn wanneer één van de ondernemingen eenzijdig informatie verstrekt krijgt over zijn concurrenten in de aanbestedingsprocedure. Deze informatie kan hem immers een voorsprong geven ten opzichte van zijn concurrenten, waardoor geen sprake meer is van gelijke kansen.
Een directieraming van de gemeente is een begroting van kosten op regelniveau. Bij een directieraming worden geen offertes aangevraagd, maar worden de kosten ingeschat op basis van de marktkennis die in huis is bij de gemeente. De directieraming dient voor de gemeente als maatstaf en handleiding bij de beoordeling van de begrotingen van de aannemers. De directieraming is – in ieder geval – gedurende de aanbestedingsprocedure vertrouwelijk. Indien dit document zou worden gedeeld met een onderneming die deelneemt in de aanbestedingsprocedure, zou dit een verstoring van het
level playing fieldbetekenen. Dit wordt bevestigd door getuige [naam 13] , [functie 2] van het [naam bedrijf 18] (IBA). Hij heeft verklaard dat een directieraming niet met marktpartijen mag worden gedeeld en ook niet onnodig met andere collega’s. Het is ook onacceptabel om een nog niet gepubliceerd bestek aan één van de betrokken aannemers te verstrekken. Ook daarmee wordt het
level playing fieldvolgens hem doorbroken. [69]
De rechtbank overweegt verder het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 27 mei 2014 het plan van aanpak van [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 13] betreffende project [nummer 6] vanaf zijn iPhone heeft doorgestuurd naar [naam 30] van [naam bedrijf 1]
Ook blijkt dat verdachte op 5 juni 2014 de directieraming van dit project vanaf zijn iPhone naar [naam 30] heeft doorgestuurd. Op 8 juli 2015 heeft verdachte via een WeTransfer-link [naam 1] in de gelegenheid gesteld om het (aangepast) bestek van [nummer 8] te downloaden. De rechtbank vindt daarmee bewezen dat verdachte met betrekking tot deze documenten zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Dat het plan van aanpak of het bestek door een ander dan verdachte vanaf zijn iPhone dan wel zijn werk e-mailadres zouden zijn verzonden, blijkt nergens uit en vindt de rechtbank onaannemelijk.
Bij [naam bedrijf 1] is het plan van Aanpak van [naam bedrijf 11] ter zake project [nummer 6] aangetroffen alsook een interne memo van de gemeente Amsterdam met betrekking tot dit project. Die enkele omstandigheid is onvoldoende om bewezen te verklaren dat verdachte deze documenten aan [naam bedrijf 1] heeft verstrekt. Het dossier bevat evenmin informatie op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de directieraming met betrekking tot project [nummer 8] door verdachte aan [naam 1] is verstrekt. Het overzicht
downloadersen de herziene lijst
downloadersmet betrekking tot project [nummer 8] bleken in het bezit van [naam 1] . Mogelijk zijn deze lijsten door één van de bij dit project betrokken ambtenaren naar hem gezonden, maar er is geen bewijs dat verdachte hier de hand in heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen vrijspreken.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
in de periode vanaf 26 september 2008 tot en met 31 december 2014 in Nederland, als ambtenaar, te weten in zijn hoedanigheid van projectleider/projectmanager op de afdeling Projecten van de gemeente Amsterdam, althans in een ambtelijke hoedanigheid
giften van [naam 1] en/of [naam 2] in zijn/hun hoedanigheid van bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van het bedrijf [naam bedrijf 1] , te weten:
- een aanbouw aan de woning van verdachte aan de [adres] in [woonplaats 1] ter waarde van € 16.000,- verricht door [naam 19] te [woonplaats 3] ,
- het meerwerk aan de woning van verdachte aan de [adres] in [woonplaats 1] ter waarde van € 6.664,- verricht door [naam 19] te [woonplaats 3] ,
- € 3.145,-, zijnde de korting op de kosten van de aanbouw aan de woning van de buren van verdachte, te weten [naam 22] , aan de [adres 5] in [woonplaats 1] ter waarde van € 15.045,- verricht door [naam 19] te [woonplaats 3] , en
giften van [naam 3] en/of [naam 4] in zijn/hun hoedanigheid van bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van het bedrijf [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] , te weten:
- werkzaamheden in de woning van verdachte op de [adres] in [woonplaats 1] verricht door het bedrijf [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 9] , waaronder het plaatsen van kasten op de voorzolder en in een slaapkamer en het leggen van laminaat en het bekleden van de trap ter waarde van in totaal € 5.188,40,-,
- Een visreis naar Natal in Brazilië ter waarde van € 3.374,25 per persoon geboekt bij [naam bedrijf 10] en
- Een visreis naar Artic-Lyngen Seacamp in Noorwegen ter waarde van € 2.635,-, per persoon geboekt bij [naam 18] ,
heeft aangenomen,
wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze giften hem, verdachte gedaan, werden (telkens) ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten, zodat in de toekomst op andere dan op zakelijke gronden opdrachten aan de bedrijven van de omkopers zouden worden gegund;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 19 juli 2017 in Nederland, telkens een geheim, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten als ambtenaar in de functie van Projectmanager bij het Ingenieursbureau Amsterdam en/of projectleider bij [naam bedrijf 16] op de afdeling PM Centrum Noord van de gemeente Amsterdam, verplicht was deze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte:
A) geheime/vertrouwelijke informatie over de aanbesteding/het project [naam project 4] [adres 4] tussen brug 204 en brug 205, te weten:
- het plan van aanpak van [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 13] en
- de directieraming en/of het werkbestek van [nummer 7] en
aan aannemer te weten [naam 30] , directeur bij [naam bedrijf 1] en/of [naam 1] bestuurder en/of feitelijk leidinggevende bij [naam bedrijf 1] verstrekt en
B) geheime/vertrouwelijke informatie over de aanbesteding/het project [nummer 8] zijnde de [naam project 4] en herprofilering van de [naam project 15] tussen [naam straat] en [naam project 1] , te weten:
- het bestek van project AL-2015-143
aan een aannemer te weten aan [naam 1] bestuurder en/of feitelijk leidinggevende bij [naam bedrijf 1] verstrekt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen vrijheidsstraf op leggen. Een dergelijke straf doet volgens haar geen recht aan de aard en omvang van de zaak en evenmin aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De strafzaak heeft een grote impact gehad op verdachte en zijn gezin. Het heeft hem veel moeite gekost om weer werk te vinden en zijn leven weer op de rails te krijgen. De redelijke termijn is fors overschreden. Ook het gelijksbeginsel is geschonden, omdat de aannemers niet voor de rechter hoeven te verschijnen en hun werk voor de gemeente kunnen voortzetten. Deze omstandigheden moeten in de strafmaat worden verdisconteerd.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in vijf jaar tijd ongeveer € 37.000,- voordeel verkregen via aannemers die als doel hadden om met hun bedrijven een voorkeursbehandeling te krijgen bij het gegund krijgen van opdrachten van de gemeente Amsterdam. Verdachte heeft zijn positie als ambtenaar misbruikt om zichzelf schaamteloos te verrijken door op kosten van deze aannemers verbouwingen in zijn woning te laten uitvoeren en om zich te laten fêteren op twee kostbare visreizen naar het buitenland. Als tegenprestatie heeft verdachte de bedrijven bevoordeeld dan wel een toezegging daartoe gedaan. Zo heeft hij aan [naam 1] laten weten dat hij voor fictieve aanvullende opdrachten zou zorgen, met het kennelijke doel om meer kosten bij de gemeente in rekening te kunnen brengen dan werkelijk zijn gemaakt. Ook heeft hij vertrouwelijke informatie met betrekking tot aanbestedingen verstrekt aan [naam 1] wiens onderneming daardoor in de aanbestedingsprocedure een betere uitgangspositie kreeg.
Verdachte heeft ter terechtzitting laten blijken dat hij niet begrijpt wat hij fout heeft gedaan. Hij nam een houding aan waarbij hij zich vooral verontwaardigd toonde over de manier waarop hij door de Rijksrecherche en justitie is behandeld. Enig zelfinzicht heeft hij niet getoond.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de raadsvrouw dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat – kort gezegd – de aannemers en hun bedrijven er ten opzichte van verdachte gemakkelijk vanaf zouden zijn gekomen. De rechtbank vindt namelijk dat het hier om twee van elkaar te onderscheiden verdenkingen gaat die elk op een eigen manier beoordeeld dienen te worden. Verdachte heeft gehandeld vanuit zijn functie van ambtenaar, waarmee hij anders dan de aannemers het publieke belang moest dienen. Hij had daarmee een wezenlijk andere positie dan de aannemers en hun bedrijven.
De aard van de door verdachte aangenomen giften, als ook de totale waarde daarvan, maken dat de rechtbank een gevangenisstraf passend vindt. Verdachte is inmiddels als zzp-er werkzaam voor een gemeente in het noorden van het land. De rechtbank ziet een recidiverisico en vindt het wenselijk dat ook een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van elf weken, waarvan twee voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, in beginsel passend. Daarbij is echter nog geen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met de beschuldiging op 28 mei 2018 voor het eerst als verdachte gehoord. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is gestart. Verdachte heeft voor deze strafzaak niet in voorarrest gezeten. De strafzaak had daarom binnen twee jaren moeten zijn afgedaan. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond echter pas plaats vanaf 4 augustus 2022, terwijl op 10 oktober 2022 vonnis werd gewezen. De redelijke termijn is daarom met ongeveer twee jaar en vier maanden overschreden. De lange duur van de vervolging is niet aan de verdediging te wijten, terwijl de ingewikkeldheid en omvang van de zaak de overschrijding slechts voor een klein deel rechtvaardigen. Dit dient in het voordeel van verdachte tot uitdrukking te komen in de hoogte van de straf. De rechtbank zal daarom de voor de feiten passend geachte gevangenisstraf met drie weken verlagen en een gevangenisstraf opleggen van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verdachte heeft twee dagen in verzekering doorgebracht. Deze dagen worden bij de tenuitvoerlegging van de straf in mindering gebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 272 en 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde, waar het betreft de
bijbetaling Peugeot 308 SWniet bewezen en spreek verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde (
bijbetaling Peugeot 508 SW) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
telkens als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
telkens enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) weken, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2022.

Voetnoten

1.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.1708101623.DOC, blz. 300584 e.v.
3.1708101634.DOC, blz. 300590
4.1708101634.DOC, blz. 300591
5.1708101628.DOC, blz. 300593 e.v.
6.1708101633.DOC, blz. 30598 e.v.
7.1708101626.DOC, blz. 300602 e.v.
8.1708101625.DOC, blz. 300610
9.1708101654.DOC, blz. 300612
10.1711201626.BD, Persoons en Bedrijfsdossier blz. 002159 e.v. (+ 1608251456.DOC, blz. 002166 e.v.)
11.1806061120.BD, Persoons en Bedrijfsdossier blz. 002216 e.v. (+ 1708081537.DOC, blz. 002223 e.v.)
12.2001281014. [naam 38] (verhoor 4 maart 2020, niet doorgenummerd)
13.1707241000. [naam 39] , blz. 301637 e.v.
14.1711151010. [naam 13] , blz. 300642 e.v.
15.1804100945. [naam 40] , 300666 e.v.
16.1803231003.DOC, blz. 300810 e.v.
17.1705301412.DOC, blz. 300693 e.v.
18.1705301437.DOC, blz. 300725 e.v.
19.1705301445.DOC, blz. 300727 e.v.
20.1706211331.DOC, blz. 300732 e.v.
21.1710031531-DOC, blz. 300744
22.1710031532-DOC, blz. 300745
23.1710031533.DOC, blz. 300746
24.1706211152.DOC, blz. 300162 e.v.
25.1710031534.DOC, blz. 300747
26.1710031535.DOC, blz. 300748
27.1705311000. [naam 41] , blz. 300778 e.v. en 1711271225. [naam 13] m.n. blz. 300792.
28.1710061350. [naam 41] , blz. 300755 e.v.
29.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 augustus 2022
30.[naam 42] , in: T&C Strafrecht 2022, art. 363 Sr, aant. 10.
31.17090291129.DOC, blz. 301115 e.v.
32.17090291324.DOC, blz. 301117 e.v.
33.1710261103.DOC, blz. 301135
34.1803010929.DOC, blz. 301299 e.v.
35.1801170905. [naam 43] , blz. 301219 e.v.
36.1711091200. [naam 41] , blz. 301138 e.v.
37.1804111240. [naam 40] , blz. 301324 e.v.
38.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 augustus 2022
39.1801171427.DOC, blz. 301365
40.1801171428.DOC, blz. 301366 e.v.
41.1803231136.DOC, blz. 301385
42.1707201349.DOC, blz. 301347
43.1801161349. [naam 44] , blz. 301363 e.v.
44.1708291535.DOC, 1708291540.DOC, 1708291542.DOC, blz. 301360 e.v.
45.1801291602. [naam 41] , m.n. blz. 300307
46.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 augustus 2022
47.1804051636.DOC, blz. 301432
48.1803231359.DOC, blz. 301422 e.v.
49.1804060822. [naam 44] , blz. 301429 e.v.
50.1804111510. [naam 40] , blz. 301447 e.v.
51.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 augustus 2022
52.1705181306.DOC, blz. 301563 e.v.
53.1705221302.DOC, blz. 301573 e.v.
54.1705221243.DOC, blz. 301567 e.v.
55.1705181156.DOC, blz. 301598 e.v.
56.1705181217.DOC, blz. 301613 e.v.
57.1705181220.DOC, blz. 301616 e.v.
58.170629I402.DOC, blz. 301618 e.v.
59.1705221308.DOC, blz. 301620 e.v.
60.1705221312.DOC, blz. 301623 e.v.
61.1705181255.DOC, blz. 301631 e.v.
62.1707111343.DOC, blz. 301686 e.v.
63.1707041459.DOC, blz. 301689 e.v.
64.1708080959.DOC, blz. 301908 e.v.
65.1707041353.DOC, blz. 301911 e.v.
66.1707041447.DOC, blz. 301912 e.v.
67.1802141000. [naam 13] , blz. 301968 e.v.
68.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 augustus 2022
69.1707241000. [naam 39] , blz. 301947 e.v.