ECLI:NL:RBAMS:2022:5707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4103 - 22_4104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en herstelkarakter in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, verzoekster, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een langdurige ziekte. Het Uwv had de loondoorbetalingsplicht van de werkgever van verzoekster, [bedrijf], bekort tot 9 maart 2022, wat verzoekster betwistte. Ze stelde dat de bekorting onterecht was en dat de loonsanctie had moeten doorlopen tot 6 maart 2023. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Uwv ten onrechte de loonsanctie had bekort, omdat [bedrijf] niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de loonsanctie een herstelkarakter heeft, wat betekent dat de werkgever de kans moet krijgen om tekortkomingen te herstellen. Aangezien de wachttijd van 104 weken was verstreken, kon het Uwv de bekorting van de loonsanctie niet ongedaan maken. Het beroep van verzoekster werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter gaf aan dat verzoekster een verzoek om schadevergoeding bij het Uwv kan indienen voor de geleden schade door de onterechte bekorting van de loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/4103 (voorlopige voorziening)
AMS 22/4104 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2022 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: R. Hopster).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] te Utrecht
(gemachtigde: mr. P. Fluit).

Procesverloop

Met het besluit van 27 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de verlengde loondoorbetalingsplicht aan de werkgever van verzoekster bekort tot 9 maart 2022.
Met het besluit van 11 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het primaire besluit wordt geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2022 op de zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [de persoon] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [bedrijf] is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2.1.
Voor een goed begrip van de uitspraak volgt eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.2.
Bij een werknemer die op en na 15 augustus 2004 ziek is geworden en na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, handelt het Uwv als volgt. Eerst toetst het Uwv aan de hand van het reintegratieverslag of een voldoende re-integratieresultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (spoor 1) of bij een ander bedrijf (spoor 2). Pas na een positief oordeel over de geleverde inspanningen, beoordeelt het Uwv het recht op een WIA-uitkering. Bij een negatief oordeel schort het Uwv de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering op. De loondoorbetalingplicht van de werkgever loopt dan maximaal 52 weken door, of totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Wat aan deze procedure voorafging
3.1.
Verzoekster was werkzaam als Senior finance and report analyst voor 40 uur per week bij [bedrijf] . Op 9 maart 2020 meldde verzoekster zich ziek voor dit werk. Met een formulier van 10 december 2021 heeft verzoekster vervolgens een aanvraag bij het Uwv gedaan voor een WIA-uitkering. Met het besluit van 4 januari 2022 heeft het Uwv aan [bedrijf] een verlengde loondoorbetalingsplicht (loonsanctie) opgelegd voor 52 weken tot 6 maart 2023 en de aanvraag niet in behandeling genomen. Omdat het re-integratieverslag niet volledig was, had [bedrijf] niet voldaan aan de reintegratieverplichtingen.
3.2.
Met het primaire besluit heeft het Uwv de loondoorbetalingsplicht aan [bedrijf] bekort tot 9 maart 2022, omdat is voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Aan het primaire besluit heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige van 26 januari 2022 ten grondslag gelegd, waarin de arbeidsdeskundige concludeert dat re-integratie niet echt van de grond is gekomen door meningsverschillen, maar dat [bedrijf] genoeg heeft gedaan om verzoekster te re-integreren.
3.3.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv geconcludeerd dat de bekorting van de loondoorbetalingsverplichting ten onrechte is geweest, omdat het tweede spoor te laat is ingezet. Aan bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 augustus 2022 ten grondslag gelegd, waarin wordt geconcludeerd dat ten tijde van de eerstejaarsevaluatie het allerminst duidelijk was dat re-integratie binnen drie maanden in het eerste spoor gerealiseerd zou zijn. [bedrijf] heeft toen niet het tweede spoor ingezet waardoor mogelijk re-integratiemogelijkheden zijn blijven liggen. Dit is een tekortkoming. Het Uwv schrijft in het bestreden besluit dat dit is vastgesteld na het bekorten van de loondoorbetalingsplicht, waardoor het niet mogelijk is om een loonsanctie op te leggen aan [bedrijf] .
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster voert aan dat het Uwv het primaire besluit had moeten herzien en de loondoorbetalingsverplichting had moeten laten doorlopen, omdat sprake is van een onterechte bekorting van de loonsanctie. Er is geen sprake van een situatie zoals omschreven in artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA. De loondoorbetalingsplicht was namelijk al opgelegd aan [bedrijf] . Daarom kan de het besluit tot bekorting daarvan wel worden herzien. Door de onterechte bekorting van de loonsanctie is [bedrijf] niet verplicht het tweede spoor in te zetten. Verzoekster heeft hier belang bij omdat de relatie met [bedrijf] enigszins verstoord is. Re-integratie in het tweede spoor biedt daarom uitkomst. De schade is moeilijk in geld uit te drukken. [bedrijf] is een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank gestart tegen verzoekster. De mondelinge behandeling van die procedure zal op 10 oktober 2022 plaatsvinden. Wanneer echter sprake is van een loonsanctie, geldt op grond van artikel 7:670, elfde lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek een opzegverbod van de arbeidsovereenkomst.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verlengde loondoorbetalingsplicht door het Uwv ten onrechte is bekort. Dit is in het bestreden besluit ook erkend door het Uwv. [bedrijf] heeft het tweede spoor te laat ingezet en het tweede spoor dat werd ingezet, is niet adequaat geweest. Daardoor zijn mogelijk re-integratiemogelijkheden blijven liggen. Dit zijn tekortkomingen van [bedrijf] in de re-integratie van verzoekster. In geschil is wat de consequentie van deze tekortkomingen had moeten zijn. Verzoekster meent dat het Uwv het primaire besluit tot bekorting van de loonsanctie had moeten herroepen en de loonsanctie had moeten laten doorlopen tot 6 maart 2023. Het Uwv meent dat dit niet mogelijk is omdat de tekortkomingen pas na het bekorten van de loonsanctie zijn vastgesteld.
6. De loonsanctie heeft een reparatoir karakter. Dat brengt met zich mee dat de werkgever, in dit geval [bedrijf] , in de gelegenheid is om zijn tekortkomingen te herstellen. Dit herstelkarakter van de loonsanctie heeft, gelet op artikel 25 van de Wet WIA, tot gevolg dat een wijziging van de grondslag van een administratieve in een inhoudelijke sanctie dan wel wijziging in motivering in vergelijkbare zin niet meer mogelijk is als het Uwv het desbetreffende besluit niet voorafgaand aan de afloop van de wachttijd afgeeft. [1] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt dit ook voor de situatie waarin het Uwv ten onrechte een loonsanctie heeft bekort. Wanneer de wachttijd is verstreken, kan de werknemer niet meer bewerkstelligen dat de bekorting ongedaan wordt gemaakt. Wel kan de werknemer het Uwv aansprakelijk stellen voor de schade die hij daardoor heeft geleden. [2]
7. In dit geval heeft het Uwv bij het bestreden besluit vastgesteld dat met het primaire besluit ten onrechte de loonsanctie is bekort, omdat [bedrijf] niet heeft voldaan aan de inhoudelijke re-integratieverplichtingen van het tweede spoor. Ten tijde van die vaststelling – 11 augustus 2022 – was de wachttijd van 104 weken verstreken. Hierdoor kon het Uwv de bekorting van de loonsanctie niet meer ongedaan maken en ook geen nieuwe loonsanctie opleggen. Het Uwv kon daarom het primaire besluit niet herroepen. Het feit dat het Uwv ten onrechte de loonsanctie heeft bekort en dat daarom geen opzegverbod meer van toepassing is waardoor [bedrijf] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan verzoeken, maakt dit niet anders. Verzoekster kan, zoals ook het Uwv op de zitting heeft herhaald, een verzoek om schadevergoeding bij het Uwv indienen.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekster ongegrond is. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van de door verzoekster betaalde griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met zaaknummer AMS 22/4104 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AMS 22/4103 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6885.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:298.