3.3.Met het bestreden besluit heeft het Uwv geconcludeerd dat de bekorting van de loondoorbetalingsverplichting ten onrechte is geweest, omdat het tweede spoor te laat is ingezet. Aan bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 augustus 2022 ten grondslag gelegd, waarin wordt geconcludeerd dat ten tijde van de eerstejaarsevaluatie het allerminst duidelijk was dat re-integratie binnen drie maanden in het eerste spoor gerealiseerd zou zijn. [bedrijf] heeft toen niet het tweede spoor ingezet waardoor mogelijk re-integratiemogelijkheden zijn blijven liggen. Dit is een tekortkoming. Het Uwv schrijft in het bestreden besluit dat dit is vastgesteld na het bekorten van de loondoorbetalingsplicht, waardoor het niet mogelijk is om een loonsanctie op te leggen aan [bedrijf] .
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster voert aan dat het Uwv het primaire besluit had moeten herzien en de loondoorbetalingsverplichting had moeten laten doorlopen, omdat sprake is van een onterechte bekorting van de loonsanctie. Er is geen sprake van een situatie zoals omschreven in artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA. De loondoorbetalingsplicht was namelijk al opgelegd aan [bedrijf] . Daarom kan de het besluit tot bekorting daarvan wel worden herzien. Door de onterechte bekorting van de loonsanctie is [bedrijf] niet verplicht het tweede spoor in te zetten. Verzoekster heeft hier belang bij omdat de relatie met [bedrijf] enigszins verstoord is. Re-integratie in het tweede spoor biedt daarom uitkomst. De schade is moeilijk in geld uit te drukken. [bedrijf] is een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank gestart tegen verzoekster. De mondelinge behandeling van die procedure zal op 10 oktober 2022 plaatsvinden. Wanneer echter sprake is van een loonsanctie, geldt op grond van artikel 7:670, elfde lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek een opzegverbod van de arbeidsovereenkomst.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verlengde loondoorbetalingsplicht door het Uwv ten onrechte is bekort. Dit is in het bestreden besluit ook erkend door het Uwv. [bedrijf] heeft het tweede spoor te laat ingezet en het tweede spoor dat werd ingezet, is niet adequaat geweest. Daardoor zijn mogelijk re-integratiemogelijkheden blijven liggen. Dit zijn tekortkomingen van [bedrijf] in de re-integratie van verzoekster. In geschil is wat de consequentie van deze tekortkomingen had moeten zijn. Verzoekster meent dat het Uwv het primaire besluit tot bekorting van de loonsanctie had moeten herroepen en de loonsanctie had moeten laten doorlopen tot 6 maart 2023. Het Uwv meent dat dit niet mogelijk is omdat de tekortkomingen pas na het bekorten van de loonsanctie zijn vastgesteld.
6. De loonsanctie heeft een reparatoir karakter. Dat brengt met zich mee dat de werkgever, in dit geval [bedrijf] , in de gelegenheid is om zijn tekortkomingen te herstellen. Dit herstelkarakter van de loonsanctie heeft, gelet op artikel 25 van de Wet WIA, tot gevolg dat een wijziging van de grondslag van een administratieve in een inhoudelijke sanctie dan wel wijziging in motivering in vergelijkbare zin niet meer mogelijk is als het Uwv het desbetreffende besluit niet voorafgaand aan de afloop van de wachttijd afgeeft.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt dit ook voor de situatie waarin het Uwv ten onrechte een loonsanctie heeft bekort. Wanneer de wachttijd is verstreken, kan de werknemer niet meer bewerkstelligen dat de bekorting ongedaan wordt gemaakt. Wel kan de werknemer het Uwv aansprakelijk stellen voor de schade die hij daardoor heeft geleden.
7. In dit geval heeft het Uwv bij het bestreden besluit vastgesteld dat met het primaire besluit ten onrechte de loonsanctie is bekort, omdat [bedrijf] niet heeft voldaan aan de inhoudelijke re-integratieverplichtingen van het tweede spoor. Ten tijde van die vaststelling – 11 augustus 2022 – was de wachttijd van 104 weken verstreken. Hierdoor kon het Uwv de bekorting van de loonsanctie niet meer ongedaan maken en ook geen nieuwe loonsanctie opleggen. Het Uwv kon daarom het primaire besluit niet herroepen. Het feit dat het Uwv ten onrechte de loonsanctie heeft bekort en dat daarom geen opzegverbod meer van toepassing is waardoor [bedrijf] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan verzoeken, maakt dit niet anders. Verzoekster kan, zoals ook het Uwv op de zitting heeft herhaald, een verzoek om schadevergoeding bij het Uwv indienen.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekster ongegrond is. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van de door verzoekster betaalde griffierechten bestaat geen aanleiding.