ECLI:NL:RBAMS:2022:5651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
9709277 CV EXPL 22-3026
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en buitengerechtelijke ontbinding in aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft Wijnja Groep B.V. (eiseres) een vordering ingesteld tegen Mejiro Gym B.V. (gedaagde) voor de betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een sportschool. De overeenkomst werd op 26 mei 2020 gesloten, maar Mejiro heeft de betaling van de facturen opgeschort en zich beroepen op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst, omdat zij gebreken in de uitvoering van het werk door Wijnja zou hebben geconstateerd.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 25 juli 2022, waarna de kantonrechter op 26 augustus 2022 vonnis heeft gewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Wijnja de werkzaamheden heeft verricht, maar dat Mejiro niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van tekortkomingen die een gerechtvaardigde ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de ontbindingsverklaring niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en dat Mejiro de openstaande facturen alsnog diende te voldoen.

De rechtbank heeft Mejiro veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.583,72, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft haar ook in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft de vordering van Wijnja toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 9709277 CV EXPL 22-3026
Uitspraak: 26 augustus 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
Wijnja Groep B.V.,
gevestigd te Tricht,
eiseres,
gemachtigde mr. M. Smits,
t e g e n
Mejiro Gym B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. dr. H.M. Punt.
Partijen worden hierna Wijnja en Mejiro genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In het dossier van de kantonrechter zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 februari 2022 met producties 1 tot en met 7,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 26.
In het tussenvonnis van 10 juni 2022 is bepaald dat een mondelinge behandeling wordt gehouden. Deze heeft op 25 juli 2022 plaatsgevonden. De door de griffier gemaakte aantekeningen hiervan bevinden zich bij de stukken.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gegeven.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Wijnja is een bouwbedrijf en Mejiro is een sportschool. Op 26 mei 2020 zijn partijen een aannemingsovereenkomst aangegaan voor de verbouwing van de sportschool.
In de overeenkomst staat onder andere:
“(…)
Projectomschrijving: verbouwing incl. interieur
offertenummer: [offertenummer]
offertedatum: 07-05-2020
Geplande datum van aanvang: Nader te bepalen
Geplande datum van oplevering: Nader te bepalen
Werkzaamheden worden verricht volgens offerte: [offertenummer]
Voor een totaal prijs van: € 63.851,23 excl. BTW
€ 77.259,99 incl. BTW
Betalingstermijnen:
10% start werzaamheden
daarna wekelijks een factuur van 10% (paralel lopende aan de uitgave en in oferleg met de opdrachtgever)
10% oplevertermijn
Betaling geschiedt telkens binnen 14 dagen na factuurdatum, (…)
Opmerkingen:
ivm. Corona planningnader te bepalen, de intensie is om de werkzaamheden aansluitend uit te voeren
(…)”
1.2.
Bij e-mail van 11 augustus 2020 heeft Mejiro over lekkage geklaagd. In de e-mail staat verder dat er nog veel gedaan moet worden voor de opening van 22 augustus 2020.
1.3.
In opdracht van Mejiro heeft Woningkeur Groep een onderzoek gedaan naar de stand van de werkzaamheden. Tijdens haar inspectie verricht in augustus/ september 2020 (in het rapport staat 23 januari 2020 maar dit klopt niet) heeft Woningkeur Groep geconstateerd dat er meerdere gebreken zijn.
1.4.
Bij e-mail van 3 september 2020 heeft Mejiro meegedeeld aan Wijnja dat de (resterende) termijnen niet worden voldaan totdat het werk is opgeleverd en alle punten zijn afgewerkt.
1.5.
Partijen hebben in de e-mailwisseling van 12 en 13 november 2020 overeenstemming bereikt over de werkzaamheden die nog moeten worden verricht. Daarbij hebben zij afgesproken dat het werk voor 30 november 2020 af moet zijn. In haar e-mail van 12 november 2020 heeft Mejiro geschreven dat als deze termijn niet gehaald wordt, zij het werk door een derde zal laten uitvoeren en de kosten en misgelopen omzet zal verrekenen met de openstaande facturen. Ook heeft ze daarin geschreven dat partijen op 30 november 2020 een afspraak plannen voor de oplevering.
1.6.
Bij e-mail van 23 december 2020 heeft Mejiro meegedeeld aan Wijnja dat hij de vloer door een ander bedrijf laat leggen. Daarop heeft Wijnja bij e-mail van 29 december 2020 aangeboden de vloer alsnog in orde te maken, maar Mejiro heeft dit afgewezen.
1.7.
Bij e-mail van 2 juni 2021 heeft Wijnja gevraagd om een afspraak om het werk af te sluiten. In reactie van 3 juni 2021 heeft Mejiro geschreven:
“(…)
Ja eindelijk mogen we weer open werd tijd. Over de afronding ik ben zelf aan de slag gegaan en heb nu bijna alles af. All the best
(…)”
Op 4 juni 2021 heeft Wijnja teruggeschreven:
“(…)
Dan zal ik de eindfactuur op gaan maken, er staat nog een rekening open en het laatste termijn moet nog verstuurd worden. De nieuwe vloer zal ik in mindering brengen op de eindfactuur dat betekent dat de openstaande factuur per omgaande betaald kan worden.
(…)”
Daarop heeft Mejiro dezelfde dag gereageerd met:
“(…)
Ik hoopte dat je zelf wel zal begrijpen dat ik dat niet ga betalen. Ik heb zelf nog veel meer kosten gemaakt dan alleen de vloer. En het werk is nooit helemaal opgeleverd het is nooit af geweest. Dus hoop dat je dat zelf ook inziet, ik heb geen zin om hier nog veel tijd aan de besteden.
(…)”
1.8.
Bij brief van 30 oktober 2021 heeft Wijnja het volgende overzicht van openstaande facturen gestuurd aan Mejiro:
Factuurnummer
Factuurdatum
Factuurbedrag
Nog openstaand
[fact.nr. 1]
27-07-2020
7.798,26
7.798,26
[fact.nr. 2]
03-08-2021
7.798,22
7.798,22
[fact.nr. 3]
03-08-2021
-1.052,76
-1.052,76
1.9.
Een eindoplevering heeft niet plaatsgevonden.

2.Vordering en verweer

2.1.
Wijnja vordert – samengevat – dat de kantonrechter Mejiro veroordeelt tot betaling van:
- € 15.763,38 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van 6:119 BW over € 14.710,62 vanaf 7 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening, en de proceskosten.
Wijnja vordert dat de kantonrechter daarbij beslist dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
2.2.
Wijnja stelt – kort weergegeven – dat partijen een aannemingsovereenkomst hadden waarbij Wijnja tegen betaling verbouwingswerkzaamheden zou verrichten voor Mejiro. Mejiro heeft facturen niet betaald, terwijl Wijnja wel het werk heeft verricht. Mejiro is in verzuim en dient alsnog de facturen te voldoen te vermeerderen met de rente vanaf de vervaldatum van de facturen.
2.3.
Mejiro is het niet eens met Wijnja en voert verweer tegen de vordering. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering. Mejiro verzoekt daarbij Wijnja te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. Primair stelt zij dat de overeenkomst partieel is ontbonden en subsidiair beroept zij zich op verrekening van de vordering die Wijnja op haar heeft met haar vorderingen op Wijnja.
2.4.
Onder het kopje ‘de beoordeling’ zal de rechtbank ingaan op wat partijen verder hebben aangevoerd, voor zover dat nodig is.

3.Beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat in de kern om de vraag of Mejiro de onbetaalde facturen alsnog moet betalen.
3.2.
Volgens Mejiro hoeft zij de facturen niet te betalen. In de eerste plaats voert zij als reden daarvoor aan dat zij in totaal al minstens € 75.000 heeft voldaan.
3.3.
Wijnja betwist niet dat Mejiro ruim € 75.000 aan haar heeft betaald. Maar dit betekent niet dat de verschuldigde termijnfacturen zijn voldaan. Wijnja heeft namelijk meerwerk verricht en in rekening gebracht. Dit wordt niet betwist en staat daarom vast. Voor het meerwerk heeft Mejiro ook betalingen gedaan. Dat zou volgens Wijnja in totaal gaan om een bedrag van € 13.068 (€ 10.800 ex btw). Dit wordt ook niet, althans onvoldoende, betwist door Mejiro. De betaling voor het meerwerk samen met de acht termijnbedragen (8 x 7.798 = € 62.384) benadert inderdaad de totaalprijs die op de offerte staat, maar dat laat onverlet dat Mejiro in beginsel ook alle termijnfacturen voor de hoofdopdracht moet betalen. Dit verweer gaat dus niet op.
3.4.
In de tweede plaats voert Mejiro aan dat zij de facturen niet hoeft te betalen omdat zij haar betalingsverplichting eerst heeft opgeschort en daarna de overeenkomst buitengerechtelijke heeft ontbonden. Het werk van Wijnja vertoonde meerdere gebreken. Mejiro heeft Wijnja de kans gegeven om deze gebreken te herstellen, maar dat is niet gebeurd. Mejiro mocht daarom de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk gedeeltelijk ontbinden, aldus Mejiro.
3.5.
Artikel 6:265 BW stelt drie voorwaarden aan de bevoegdheid om een overeenkomst te ontbinden. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een tekortkoming van de wederpartij in de nakoming van een van haar verbintenissen. Die tekortkoming moet deze ontbinding met haar gevolgen rechtvaardigen. Als dat zo is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, pas wanneer de schuldeiser in verzuim is.
3.6.
Mejiro beroept zich op de buitengerechtelijke ontbinding. Bij haar ligt dus de plicht om voldoende te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat op het moment van de ontbinding sprake was van tekortkomingen in de werkzaamheden van de hoofdopdracht.
Mejiro schrijft in de e-mail dat zij de eindfactuur niet zal betalen. Daaruit kan worden opgemaakt dat zij zich niet meer aan haar verplichting zal houden ten aanzien van de twee laatste termijnen van de hoofdopdracht. Uit de e-mail blijkt echter niet van welke tekortkomingen in de verbintenissen aan de kant van Wijnja sprake is. Dat Mejiro schrijft dat het werk nooit helemaal is opgeleverd en het nooit af is geweest, wijst op een tekortkoming van Wijnja, maar het is niet duidelijk in hoeverre dit ziet op de hoofdopdracht en/of op het meerwerk. Dit is van belang omdat als de tekortkoming van Wijnja alleen of grotendeels het meerwerk betrof, de ontbinding voor zover zij zich uitstrekt ten aanzien van de hoofdopdracht niet gerechtvaardigd is.
3.7.
Uit de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling is over de stand van het werk onder andere het volgende gebleken. Er is in september 2020 een vooropleverlijst gemaakt. Daarna hebben Wijnja en Mejiro in hun e-mailwisseling van 12 en 13 november 2020 afspraken gemaakt over de werkzaamheden die nog moesten worden verricht. Ze zijn daarbij overeengekomen dat het werk uiterlijk voor 30 november 2020 af moest zijn. In de e-mail van Mejiro aan Wijnja van 1 december 2020 staat dat het werk toch niet is afgekomen vóór 30 november 2020. Het gaat daarbij volgens haar om enkele “punten”. Mejiro heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het onder meer ging om de slechte afwatering in de douche, dus de douchevloer, vochtplekken in de muren en het loslatende bamboeplafond. Wijnja betwist evenwel dat sprake was van gebreken in de hoofdopdracht die aan haar te wijten zijn. Verder heeft er nooit een eindopname plaatsgevonden, zodat dit ook geen aanknopingspunten geeft over welke gebreken er waren op het moment dat Wijnja haar werk heeft beëindigd. Of er na 30 november 2020 nog gebreken zijn hersteld en door wie is dus niet duidelijk geworden en ook niet of dit gebreken waren in werk dat in de hoofdopdracht begrepen was of dat het ging om meerwerk. Het ligt op de weg van Mejiro om haar stelling op dit punt voldoende te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Dat heeft zij niet gedaan. Het is daardoor niet vast komen te staan of en zo ja, welke gebreken er op 4 juni 2021 waren in het werk van de hoofdopdracht. Alleen ten aanzien van de vloer staat vast dat Wijnja er niet in is geslaagd deze goed te leggen. Mejiro heeft dat uiteindelijk door een derde laten doen. Dit betrof echter een “pm-post” en dus meerwerk. Daar zien de termijnfacturen van de hoofdopdracht niet op. Bovendien heeft Wijnja de kosten voor de vloer gecrediteerd. De kantonrechter komt op basis van deze omstandigheden tot de conclusie dat de ontbindingsverklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat daarom geen sprake is geweest van een gerechtvaardigde ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van de verbintenissen uit de hoofdopdracht. Dit verweer slaagt dus ook niet.
Verrekening?
3.8.
Mejiro doet subsidiair op grond van artikel 6:127 BW een beroep op verrekening. Mejiro is bevoegd tot verrekening als partijen over en weer tegenover elkaar staande verplichtingen hebben en de vordering van Mejiro opeisbaar is. Daarvoor is nodig dat die vordering voldoende vast staat.
3.9.
Mejiro stelt dat zij drie opeisbare vorderingen heeft op Wijnja. In de eerste plaats dient Wijnja een schadevergoeding te betalen voor het feit dat Mejiro de vloer door een derde partij heeft moeten laten leggen omdat Wijnja niet in staat was om het werk deugdelijk uit te voeren. Ten tweede heeft Mejiro een opeisbare vordering op Wijnja omdat Wijnja de overeengekomen bouwtijd heeft overschreden. Het werk had op 22 augustus 2020 af moeten zijn maar is opgeleverd en in gebruik genomen op 3 juni 2021. Op grond van artikel 10 van de Algemene Voorwaarden is Wijnja daarom een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Ook heeft Mejiro een vordering op Wijnja uit hoofde van misgelopen omzet door het verstrijken van de fatale termijn van 22 augustus 2020. Zij moest immers nadien meerdere keren de sportschool sluiten vanwege het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. De gederfde winst is schade die door Wijnja dient te worden vergoed, aldus steeds Mejiro.
3.10.
Wijnja betwist dat Mejiro opeisbare vorderingen heeft. Voor wat betreft de vloer voert Wijnja aan dat Mejiro geen schade heeft geleden omdat Wijnja de kosten van de vloer heeft gecrediteerd. Voor zover de nieuwe vloer meer heeft gekost komt dat doordat die vloer een ander en duurder type vloer is dan de vloer die Wijnja zou leggen. Wijnja is dus voor het meerdere van het bedrag dan zij heeft gecrediteerd ook geen schadevergoeding verschuldigd. Ten aanzien van de twee andere gestelde vorderingen voert Wijnja aan dat er geen sprake was van overschrijding van een fatale termijn. Partijen zijn namelijk nooit overeengekomen dat het werk op 22 augustus 2020 af zou zijn. Bovendien kon de sportschool niet open vanwege de coronamaatregelen, zodat Wijnja niet aansprakelijk is voor eventueel gederfde winst, steeds volgens Wijnja.
3.11.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van Wijnja de hoogte van de vorderingen van Mejiro (nog) niet vast staat. Het verrekeningsverweer slaagt daarom niet. De vordering van Wijnja is verder voor toewijzing vatbaar. Mejiro dient dus de facturen alsnog te voldoen. Indien hij vasthoudt aan een recht op schadevergoeding, zal hij die apart moeten vorderen.
Rente over de hoofdsom en buitengerechtelijke kosten
3.12.
Mejiro voert verweer tegen de gevorderde rente. De kantonrechter is het eens met Mejiro dat de opschorting rechtsgeldig is, omdat is gebleken dat ten tijde van de opschorting sprake was van gebreken in het werk (onder meer de vloer). Daarbij is niet van belang of het gaat om werk uit de hoofdopdracht of uit meerwerk, omdat beiden voldoende samenhang hebben met de vordering van de termijnen van de hoofdopdracht. In het lichaam van de dagvaarding staat 2% contractuele rente maar in het petitum wordt de wettelijke rente gevorderd. De kantonrechter wijst daarom alleen de wettelijke rente toe vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.13.
Mejiro voert ook verweer tegen de buitengerechtelijke kosten. Zoals hiervoor is overwogen is de opschorting van de betalingen rechtsgeldig. Mejiro is dus niet in verzuim met de betaling van de hoofdsom. Dit betekent dat zij in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hoeft te betalen. Er is evenwel sprake van een handelsovereenkomst waarbij de betalingstermijn is verstreken. Op grond van artikel 6:96 lid 4 BW moet Mejiro daarom ook zonder verzuim een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten betalen.
3.14.
Mejiro wordt dus veroordeeld aan Wijnja te betalen aan hoofdsom € 15.596,48 + € 40,- = 15.636,48 met aftrek van € 1.052,76 = € 14.583,72.
Proceskosten en rente
3.15.
Dit betekent dat Mejiro ongelijk krijgt. Hij moet daarom de proceskosten van Wijnja betalen. De kantonrechter begroot de proceskosten van Wijnja op:
- explootkosten 108,19
- vastrecht 1.384,-
- salaris gemachtigde 746,- (2 punten × tarief € 373,-)
Totaal € 2.238,19
3.16.
Mejiro wordt ook veroordeeld in de nakosten. Deze worden begroot op € 120,-.

4.Beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt Mejiro om aan Wijnja te betalen een bedrag van € 14.583,72 (veertienduizend vijfhonderddrieëntachtig euro en tweeënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Mejiro in de proceskosten, aan de kant van Wijnja tot op heden begroot op € 2.238,19 inclusief eventueel verschuldigde btw;
4.3.
veroordeelt Mejiro in de na dit vonnis ontstane kosten van € 120,- aan salaris gemachtigde inclusief eventueel verschuldigde btw,
4.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.M.E. de Koning, kantonrechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2022.
De griffier De kantonrechter