ECLI:NL:RBAMS:2022:5550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/751981-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Bulgaarse autoriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie in Bulgarije. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, behandeld, maar de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw waren niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB en het nationale aanhoudingsbevel zijn uitgevaardigd door een autoriteit die niet vatbaar is voor rechterlijke toetsing in Bulgarije. Dit roept vragen op over de effectiviteit van de rechterlijke bescherming die de opgeëiste persoon zou moeten genieten voordat hij wordt overgeleverd aan de uitvaardigende lidstaat.

De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 4 februari 2021, het onderzoek geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen over de mogelijkheid van rechterlijke toetsing in Bulgarije. De informatie die is verkregen, bevestigt dat er geen mogelijkheid is voor een rechterlijke toetsing van het EAB of het nationale aanhoudingsbevel voordat de overlevering plaatsvindt. Dit is in strijd met de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming zoals vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor effectieve rechterlijke bescherming. De rechtbank heeft de (geschorste) overleveringsdetentie beëindigd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751981-16
RK nummer: 17/1011
Datum uitspraak: 1 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 februari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2016 door
the District Prosecutor’s Office – city of Ruse(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1972,
verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam, zijn niet verschenen. De rechtbank heeft op voorhand ingestemd met een aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw van 12 april 2017. De behandeling is voor onbepaalde tijd aangehouden om de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen de opgeëiste persoon bij te staan bij de behandeling van zijn zaak ter zitting.
Zitting 15 januari 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 15 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 5 maart 2019 in verband met – kort gezegd – de door de raadsvrouw zeer recent overgelegde stukken in het kader van een gelijkstellingsverweer en de beperkte zittingsruimte op die zittingsdatum.
Zitting 5 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen. De rechtbank heeft op voorhand ingestemd met een aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw van 4 maart 2019, wegens ziekte van de opgeëiste persoon.
Zitting 26 april 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 26 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW (oud) uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding met gelijktijdige schorsing ervan bevolen.
Tussenuitspraak 10 mei 2019
De rechtbank heeft op 10 mei 2019 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen in de zaak Dorobantu (C-128/18) door het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Zitting 4 februari 2021
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 4 februari 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn, met instemming van de rechtbank, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie bij de Bulgaarse autoriteit in te winnen over de mogelijkheid om bij een rechter de evenredigheid van het uitvaardigen van een vervolgings-EAB te laten toetsen.
Zitting 29 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 29 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een Bulgaarse advocaat.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat er geen tolk beschikbaar was.
Zitting 1 september 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 1 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Rechterlijke toetsing voorwaarden uitvaardigen EAB

Het EAB is uitgevaardigd door
the District Prosecutor’s Officein Ruse. Het nationale aanhoudingsbevel dat ten grondslag ligt aan het EAB is eveneens uitgevaardigd door een officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat het Bulgaarse openbaar ministerie een autoriteit is die deelneemt aan de strafrechtsbedeling en onafhankelijk is in de uitoefening van de met de uitvaardiging van een EAB inherent verbonden taken. Het Bulgaarse openbaar ministerie kan derhalve worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EAB en dus als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van de OLW. [1]
Dat laat de vraag open of in Bulgarije voor een persoon ten aanzien van wie een EAB is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging de mogelijkheid bestaat om de voorwaarden voor de uitvaardiging van dat bevel, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter te laten toetsen, nu het onderhavige EAB en het nationale aanhoudingsbevel zijn uitgevaardigd door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling deelneemt en de vereiste onafhankelijkheid geniet ten opzichte van de uitvoerende macht, maar zelf geen rechterlijke instantie is. De rechtbank heeft op 4 februari 2021 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in te winnen over de mogelijkheid om bij een rechter de evenredigheid van het uitvaardigen van een vervolgings-EAB te laten toetsen.
Naar aanleiding daarvan is door de
the District Prosecutor’s Officeper brief 22 februari 2021 onder meer de volgende informatie verstrekt:
The European Arrest Warrant was issued on the basis of a National Arrest Warrant - a Decree of a prosecutor from the District Prosecutor's Office - Ruse from July 20th, 2016, for detaining [naam opgeëiste persoon] until he was brought to court, but for no more than 72 hours. (…)
Indeed, in the Criminal Procedure Code of the Republic of Bulgaria, there is no special provision for judicial control over the Detention Decree for up to 72 hours, but evident from the relevant practice of the courts in the Republic of Bulgaria, they exercise such control over this act according to the Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms. The same was ratified by a law adopted by the National Assembly of the
of Bulgaria on July 31 st, 1992 and promulgated in the State Gazette, issue No. 66 of
In view of the fact that the Decree of the prosecutor under Article 64, paragraph 2 of the Criminal Procedure Code is a prerequisite for the issuance of the European Arrest Warrant, the exercise of this judicial control and the possible annulment of this Decree would lead to termination of the proceedings on the implementation of the European Arrest Warrant, as it will be issued in breach of Article 8 (1) (c) of Framework Decision 2002/584, as amended by Council Framework Decision 2009/299, and will not be valid. (...)
Under Bulgarian law, the competent to issue this European warrant is a prosecutor who corresponds to the content of the concept of "issuing judicial authority", according to the obligatory interpretation given by the Court of Justice of the European Union. With regard to the assessment of proportionality in the issuance of a European Arrest Warrant (EAW), the same was made by the prosecutor, in his capacity as issuing judicial authority, guided by the evidence gathered in the case and the law.
Naar aanleiding van deze informatie en onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (
Svishtov Regional Prosecutor’s Office) heeft de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd of er een EAB kon worden verstrekt dat door een rechter is uitgevaardigd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft daarop bij brief van 8 april 2021 de volgende informatie verstrekt:
According to Art. 56 para 1 of the Extradition Act and the European Arrest Warrant, a European Arrest Warrant in the Republic of Bulgaria is issued by:

1. the respective public prosecutor - for an accused or for a convicted person with an effective sentence;

2. the respective court - for a defendant.

As far as [naam opgeëiste persoon] currently has the capacity of a accused, according to the said legal norm, only the relevant prosecutor is competent to issue a European Arrest Warrant in the preliminary proceedings. At this stage of the criminal proceedings, the court does not have the power to issue such a warrant, which is why we cannot provide you with such a warrant.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, nu de Bulgaarse wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid om vóór overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming te genieten op ten minste één van de twee in de rechtspraak van het Hof van Justitie bedoelde beschermingsniveaus. Noch de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, noch het daaraan ten grondslag liggende nationale aanhoudingsbevel van de officier van justitie kan immers worden onderworpen aan rechterlijke toetsing vóór de overlevering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 maart 2021 [2] eveneens op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over het dubbele niveau van rechterlijke bescherming volgt dat een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een EAB is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus (HvJ EU 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (
Svishtov Regional Prosecutor’s Office), punt 47). Een dergelijke bescherming veronderstelt dus dat hetzij het EAB, hetzij de beslissing waarop dat bevel is gebaseerd, kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd, waarbij de noodzakelijke voorwaarden en met name de evenredigheid voor de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel worden beoordeeld.
Niet is gebleken dat het Bulgaarse recht voorziet in wetgeving of mogelijkheden in onderhavige zaak waarbij hetzij het EAB, hetzij de nationale beslissing waarop dat bevel is gebaseerd, vóór de overlevering kan worden onderworpen aan een rechterlijke toetsing.
De rechtbank concludeert, op basis van de aanvullende informatie van de Bulgaarse autoriteiten, dat niet is voldaan aan de vereisten die inherent zijn aan de effectieve rechterlijke bescherming die een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een EAB is uitgevaardigd, moet genieten, wanneer zowel het EAB als de rechterlijke beslissing waarop dat bevel is gebaseerd, zijn uitgevaardigd door een officier van justitie – die weliswaar kan worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EAB – maar niet vatbaar is voor rechterlijke toetsing in de uitvaardigende lidstaat vóór de gezochte persoon door de uitvoerende lidstaat wordt overgeleverd.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.
STELT VASTdat de (geschorste) overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Snijders Blok - Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. Rb Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097 en zie HvJ EU 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187, punt 37 (
2.Zie voetnoot 1.