ECLI:NL:RBAMS:2022:5521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
AMS 22/ 2119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op eerdere besluiten inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, woonachtig in Driouch (Marokko), en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 10 maart 2022, waarin verweerder het bezwaar van eiser tegen een eerdere weigering om terug te komen op een besluit van 20 oktober 2021 ongegrond had verklaard. Eiser had in het verleden meerdere keren verzocht om een WAO-uitkering, maar deze aanvragen waren steeds afgewezen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiser had geen medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stelling dat hij ziek en invalide was, kon ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2119
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Driouch (Marokko), eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Procesverloop

Met een besluit van 21 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd terug te komen op het besluit van 20 oktober 2021.
Met een besluit van 10 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Voorgaande procedures
1. Eiser heeft zich op 25 mei 1993 ziekgemeld. Met een besluit van 22 juli 1994 heeft verweerder geweigerd een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen aan eiser met ingang van 24 mei 1994, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is in rechte komen vast te staan. Eiser heeft vervolgens meerdere malen verzocht om een WAO-uitkering. Verweerder heeft deze aanvragen meerdere malen geweigerd. Door eiser gevoerde procedures bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) hebben niet tot een ander resultaat geleid. [1]
Deze procedure
2. Met een besluit van 20 oktober 2021 heeft verweerder geweigerd terug te komen van de beslissing van 22 juli 1994. Met een brief van 12 november 2021 heeft eiser verweerder opnieuw gevraagd om een WAO-uitkering. Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd terug te komen van het besluit van 20 oktober 2021 (en van het besluit van
22 juli 1994). Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser geen nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden heeft genoemd.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in deze zaak toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of de verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan dat de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser heeft in de bezwaarprocedure, en ook in beroep, geen nieuwe gegevens naar voren gebracht waaruit blijkt dat aan de voorwaarde voor het recht op een WAO-uitkering kan worden voldaan. Niet is gebleken dat eiser ziek is geworden in een verzekerde periode of in of aansluitend op een verzekerde periode 52 weken achtereen ziek was.
De enkele stelling van eiser dat hij al jaren ziek en invalide is, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd met medische stukken. Om die reden heeft verweerder er ook terecht van afgezien om terug te komen op het besluit van 20 oktober 2021 en dus ook het besluit van 22 juli 1994 waarin is bepaald dat eiser op 24 mei 1994 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank vindt dat geen evident onredelijke uitkomst.
5. Verder geeft de rechtbank eiser mee dat voor het doen van een nieuwe aanvraag van belang is dat eiser zijn standpunt met nieuwe medische informatie onderbouwt en dat het herhaald indienen van nieuwe aanvragen zonder medische onderbouwing zinloos is.
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 augustus 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 30 oktober 2020 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2020:2757.