ECLI:NL:RBAMS:2022:545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB 19/966
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het dagloon bij WIA-uitkering en loon in natura

In deze zaak gaat het om de hoogte van het dagloon van eiser, die een WIA-uitkering ontvangt. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij loon in natura genoot in de vorm van inwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv, de verweerder in deze zaak, het dagloon van eiser opnieuw moet vaststellen. Eiser ontving een loongerelateerde WGA-uitkering en had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op € 85,66 inclusief vakantiegeld. Eiser voerde aan dat het Uwv geen rekening had gehouden met zijn loon in natura, wat volgens hem een belangrijk onderdeel van zijn inkomen was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser inderdaad loon in natura ontving, wat het Uwv niet had erkend. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het loon in natura in de berekening van het dagloon moet worden meegenomen. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 4 april 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiser] vanaf 7 juni 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,40%.
Met het besluit van 10 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat [eiser] vanaf 8 juni 2018 recht heeft op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) en het dagloon aangepast naar € 85,66 inclusief vakantiegeld.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en [eiser] in de gelegenheid gesteld stukken te overleggen waaruit blijkt dat [eiser] in de periode van augustus 2015 tot en met december 2015 in Portugal naast het loon van € 724,72 loon in natura heeft ontvangen in de vorm van inwoning.
[eiser] heeft op 14 september 2020 nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hier per brief van 23 september 2020 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens hervat op de zitting van 11 oktober 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er voorafging aan deze procedure
1. [eiser] was van 1 augustus 2015 tot en met 31 december 2015 werkzaam als callcentermedewerker voor [bedrijf] in Portugal. [eiser] ontving daarna een Werkloosheidsuitkering (WW) en heeft zich op 9 juni 2016 vanuit de WW ziekgemeld.
2. Met het primaire besluit is aan [eiser] per 7 juni 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,40%. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard en is bepaald dat [eiser] per 8 juni 2018 recht heeft op een IVA-uitkering met, voor zover hier van belang, een dagloon van € 85,66 inclusief vakantiegeld. Voor de hoogte van het dagloon wordt uitgegaan van dat wat [eiser] heeft ontvangen aan SV-loon in het zogeheten refertejaar voordat [eiser] ziek werd. Het refertejaar loopt daarom van 1 juni 2015 tot en met 31 mei 2016, aldus het Uwv.
Standpunten partijen
3. [eiser] voert aan dat het Uwv het dagloon te laag heeft vastgesteld. Het Uwv heeft namelijk geen rekening gehouden met [eiser] loon in natura in de vorm van inwoning. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] naar een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 oktober 2014 [1] en de informatiebrochure van de Customer Service Support Bol.com (hierna: de informatiebrochure).
4. Volgens het Uwv komt uit de door [eiser] overgelegde loonspecificaties niet naar voren dat [eiser] een deel van het loon in natura genoot. Dit blijkt ook niet uit de overige stukken, aldus het Uwv. Volgens het Uwv gaat de uitspraak waar [eiser] naar verwijst hier niet op, omdat in die uitspraak wel was aangetoond dat sprake was van loon in natura. [eiser] overlegt nu algemene informatie van de werkgever omtrent het programma in Portugal en leidt daaruit af dat sprake moet zijn geweest van loon in natura, maar dit is volgens het Uwv onvoldoende om aan te tonen dat er in het geval van [eiser] ook daadwerkelijk sprake was van loon in natura.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen nog slechts in geschil is of [eiser] loon in natura heeft ontvangen in de vorm van inwoning en of dit loon vervolgens betrokken had moeten worden in de berekening van het dagloon.
6. Uit de door [eiser] overgelegde mailwisseling van 13 april 2020 tussen [eiser] en [bedrijf] Portugal blijkt dat indien iemand kiest voor een arbeidscontract inclusief inwoning, hij of zij de arbeidsovereenkomst ontvangt wat [eiser] heeft ontvangen. De rechtbank heeft op zitting de arbeidsovereenkomst ingezien. Hieruit blijkt een loon van
€ 724,72 bruto per maand. Uit voornoemde mailwisseling volgt ook dat huisvesting een ‘benefit’ was en dat [eiser] daar dus gratis mocht wonen. Ook uit de mailwisseling van
14 mei 2020 tussen [eiser] en de Welcome & Support Manager van [bedrijf] Portugal blijkt dat [eiser] in een zogenaamd [bedrijf] appartement heeft gewoond. Dát [eiser] daar heeft gewoond wordt door het Uwv ook niet betwist.
7. Anders dan het Uwv vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [eiser] gratis inwoning heeft gehad én dat hij daardoor een lager loon ontving. Het bedrag van € 724,72 op de arbeidsovereenkomst, correspondeert namelijk precies met het bedrag uit de brochure en de daarin genoemde contracttypes. [eiser] had ook kunnen kiezen voor het contract zonder huisvesting. In dat geval zou hij een loon krijgen van € 980,67 bruto per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat – wanneer inderdaad sprake zou zijn van loon in natura – bij de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van het verschil tussen € 980,67 bruto en € 724,72 bruto voor wat betreft de ontvangen loon in natura in de vorm van inwoning. Dat komt uit op een verschil van € 255,95 bruto. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij loon in natura genoot in de vorm van inwoning tegen een bedrag van € 255,95 bruto per maand.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het Uwv het dagloon van [eiser] opnieuw moet vaststellen. Het Uwv zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het Uwv daarnaast in de door [eiser] gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.