Overwegingen
1. [eiseres] ontving vanaf 21 juli 2020 tot en met 7 januari 2021 een ZW-uitkering.Op 21 mei 2021 heeft [eiseres] een bijstandsuitkering aangevraagd. Zij heeft verzocht deze in te laten gaan vanaf 8 januari 2021.
2. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die verlening van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Op 4 januari 2021 heeft het UWVtelefonisch met [eiseres] besproken dat zij vanaf 8 januari 2021 geen ZW-uitkering meer zou ontvangen. Ook heeft [eiseres] op 4 januari 2021 een brief van het UWV ontvangen waarin de ZW-uitkering is beëindigd. Bovendien blijkt uit de door [eiseres] geleverde stukken dat zij al vanaf eind januari 2021 geld heeft geleend van kennissen en familie om vaste lasten te betalen, zodat zij toen al op de hoogte is geweest van haar financiële situatie en dat zij geen geld meer ontving van het UWV.
3. [eiseres] voert aan dat zij zich niet tijdig voor bijstand heeft kunnen melden door haar psychische klachten - waardoor zij niet in staat was haar belangen te behartigen - en door de verwarrende en tegenstrijdige beslissingen van het UWV over haar ZW-uitkering, te weten de toekenningsbeslissing van 5 januari 2021 en anderzijds de beëindigingsbeslissing van 4 januari 2021.
Beoordeling van het beroep
4. Bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
5. De rechtbank ziet in dit geval voldoende aanknopingspunten voor het aannemen van bijzondere omstandigheden die de verlening van bijstand aan [eiseres] met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. [eiseres] heeft brieven ingebracht van haar [huisarts] , en van [psycholoog] , verbonden aan [GGZ instelling] (hierna: Arkin).Volgens de huisarts heeft [eiseres] sinds maart 2015 ernstige psychische klachten, waarvoor zij al meerdere keren is verwezen naar de GGZ. Het gaat om depressieve klachten bij persoonlijkheidsproblematiek met vermijdende trekken. [eiseres] komt hierdoor vaak niet tot actie op de momenten dat dit nodig is. Volgens de huisarts was [eiseres] niet in staat haar belangen tussen 8 januari 2021 en 21 mei 2021 goed te behartigen.Uit de informatie van Arkin komt naar voren dat [eiseres] in 2018 voor somberheid en angst- en PTSS-klachten onder behandeling was bij GRIP psychologen. Deze adviseerden haar om verdere (en intensievere) behandeling elders te continueren. [eiseres] was van 15 juni 2021 tot 18 november 2021 onder behandeling bij Arkin, maar aan traumaverwerking is niet toegekomen. De behandeling is voortijdig beëindigd. [eiseres] is op twee afspraken verschenen, maar daarna verschillende keren niet of niet tijdig, volgens [eiseres] als gevolg van paniekaanvallen. Het is niet gelukt een plan rondom paniekaanvallen in te zetten om [eiseres] naar sessies te laten komen. Hierdoor is besloten de therapie te stoppen. [eiseres] is een traject voor paniek- en stemmingsklachten en stabilisatie bij [naam instelling] aangeraden, om de kans van slagen van PTSS-behandeling bij het [GGZ instelling] te vergroten. [eiseres] heeft last van somberheid, anhedonie, agorafobie, mede vanuit onzekerheid over haar gewicht en vermoeidheid. Tevens heeft zij sinds het doormaken van een overval in wisselende mate last van herbelevingen, nachtmerries, vermijding en een verhoogde schrikachtigheid en waakzaamheid. De lijdensdruk om alle psychische klachten lijkt hoog. Haar persoonlijkheid heeft vermijdende en dwangmatige trekken en mogelijk een neiging tot passieve coping. [eiseres] is passief suïcidaal, waarbij haar geloof een beschermende rol speelt. [eiseres] heeft een chronische depressieve stoornis, agorafobie en mogelijk PTSS en daarnaast eetklachten (overgewicht, eetbuien), mogelijk passend bij een binge-eating disorder, aldus Arkin.
7. In lijn met haar problematiek schrijft [eiseres] in een brief van 7 januari 2021 dat zij al enige tijd ziek is, sindsdien slecht voor zichzelf zorgt en voornamelijk thuis in afwachting is geweest van de juiste hulp en dat zij er vanuit ging dat haar rekeningen zoals gewoonlijk per automatische incasso werden betaald. In haar brief van 10 juni 2021 vervolgt [eiseres] dat het haar door ernstige psychische klachten en andere complexe problematiek, onder andere, niet lukt om haar brieven (lees: post) te bekijken en daar wat mee te doen. [eiseres] heeft nooit hulp durven vragen aan anderen; dit voelt voor haar alsof zij anderen tot last is. In april 2021 kwam [eiseres] er achter dat zij rekeningen niet kon betalen, naar bleek omdat zij sinds 5 februari 2021 geen uitkeringsgeld meer ontving. Op 4 februari 2021 ontving [eiseres] een uitkeringsbedrag van € 275,70 voor de eerste zeven dagen van januari. Zij nam toen contact op met het UWV en vernam dat zij vanaf 8 januari 2021 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Op advies van de huisarts en in wanhoop heeft [eiseres] daarop hulp gevraagd van het Buurtteam. [eiseres] is uitgegaan van de brief van het UWV van 5 januari 2021 (toekenning van een ZW-uitkering per 21 juli 2020). Zij heeft pas te laat ingezien dat met de brief van 4 januari 2021 de ZW-uitkering vanaf 8 januari 2021 is beëindigd, aldus [eiseres] .
8. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank medisch voldoende aannemelijk dat in de te beoordelen periode [eiseres] door haar psychische gesteldheid niet in staat was haar belangen te behartigen op een wijze die normaliter van een burger kan worden verlangd. Het college ziet dit anders, aangezien [eiseres] in staat is geweest om in januari 2022 haar
financiële problemen bij een kennis onder de aandacht te brengen en van hem geld te lenen. Ook heeft een broer van [eiseres] op 26 april 2021 haar huur betaald, aldus het college. De rechtbank is dit niet met het college eens en overweegt daartoe als volgt.
9. Uit de gedingstukken blijkt dat een kennis [eiseres] in januari 2022 geld heeft geleend om een verschuldigde gemeentelijke belasting te kunnen voldoen. Deze geldlening is aan [eiseres] verstrekt, zonder haar medeweten en dus niet op haar initiatief. Dit duidt er dus niet op dat [eiseres] al in januari 2021 wist dat zij geen inkomsten meer had. Wat betreft de huur blijkt uit de gedingstukken dat deze tot en met maart 2021 per automatische incasso werd betaald. [eiseres] hoefde zich daar dus niet actief mee te bemoeien. Pas eind april 2021 ondervond [eiseres] dat zij zonder inkomsten zat. Toen zij een broer hierover vertelde, heeft deze een maand huur betaald. Vervolgens is [eiseres] door haar huisarts - die zij vanwege haar psychische klachten sowieso al eens per maand bezoekt om te bespreken hoe het met haar gaat - naar het Buurtteam verwezen voor hulp. Daarop heeft het Buurtteam in naam van [eiseres] een bijstandsuitkering aangevraagd. [eiseres] heeft die aanvraag dus, anders dan het college stelt, niet zelf ingediend.
10. Tot slot geldt ook als bijzondere omstandigheid dat het UWV weliswaar op 4 januari 2021 berichtte dat de ZW-uitkering van [eiseres] op 7 januari 2021 zou stoppen, maar vervolgens op 5 januari 2021 per brief berichtte dat [eiseres] recht heeft op een ZWuitkering. [eiseres] hoefde er dus niet op bedacht te zijn dat de ZW-uitkering op 7 januari 2021 eindigde.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan [eiseres] een bijstandsuitkering wordt toegekend met ingang van 8 januari 2021. Op de zitting heeft het college, daarnaar gevraagd, verklaard dat hiertegen geen andere belemmeringen bestaan.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).