1.2.Bij besluit van 22 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant bijstand toegekend met ingang van 22 december 2020. Volgens het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand per een eerdere ingangsdatum moet worden toegekend. Volgens het college wordt appellant begeleid door een hulpverlener van Stichting [stichting], maar weigert hij alle hulp en zorg van deze hulpverlener. Appellant was dus wel in contact met hulpverleners die hem konden helpen bij het aanvragen van een DigiD en van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder college:
“Eiser wenst bijstand met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020, omdat hij niet eerder een aanvraag kon indienen vanwege het ontbreken van een DigiD, het niet kunnen bereiken van hulpverlening als gevolg van de coronamaatregelen, hij medische klachten heeft en hij al vanaf 1 juni 2019 (per welke datum eerder verleende bijstand was ingetrokken) bijstandbehoeftig is.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de PW wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
In de beslissing op bezwaar, en zoals nader toegelicht in het verweerschrift, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Eiser heeft de door hem gestelde medische klachten en financiële situatie niet in enige mate onderbouwd, evenmin als de onmogelijkheid om eerder te beschikken over een DigiD of om toegang te krijgen tot een hulpverleningsinstantie. Bij dit laatste is mede in aanmerking te nemen dat volgens de rapportage van verweerder van 16 februari 2021 eiser alle zorg door zijn begeleider van Stichting [stichting] weigert.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat bijzondere omstandigheden toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellant heeft daartoe, evenals in beroep, aangevoerd dat hij op grond van zijn medische en sociale situatie niet eerder een aanvraag om bijstand kon indienen. Appellant beschikte niet over een DigiD en kon ook vanwege de getroffen coronamaatregelen niet bij een hulpverleningsinstantie terecht. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen of onvoldoende gewicht toegekend aan zijn medische klachten en de omstandigheid dat hij vanaf 1 maart 2020 bijstandbehoevend was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.