ECLI:NL:CRVB:2022:684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
21/3597 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand aanvroeg op basis van de Participatiewet (PW), verzocht om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020. Hij stelde dat hij door medische klachten en de coronamaatregelen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant zijn medische klachten en financiële situatie niet voldoende had onderbouwd. Ook was er geen bewijs dat hij niet eerder een DigiD kon aanvragen of hulp kon krijgen van een hulpverleningsinstantie. De Raad concludeerde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, in wezen een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht af.

Uitspraak

21.3597 PW

Datum uitspraak: 22 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 september 2021, 21/2908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ab. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 22 december 2020 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 22 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant bijstand toegekend met ingang van 22 december 2020. Volgens het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand per een eerdere ingangsdatum moet worden toegekend. Volgens het college wordt appellant begeleid door een hulpverlener van Stichting [stichting], maar weigert hij alle hulp en zorg van deze hulpverlener. Appellant was dus wel in contact met hulpverleners die hem konden helpen bij het aanvragen van een DigiD en van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder college:
“Eiser wenst bijstand met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020, omdat hij niet eerder een aanvraag kon indienen vanwege het ontbreken van een DigiD, het niet kunnen bereiken van hulpverlening als gevolg van de coronamaatregelen, hij medische klachten heeft en hij al vanaf 1 juni 2019 (per welke datum eerder verleende bijstand was ingetrokken) bijstandbehoeftig is.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de PW wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
In de beslissing op bezwaar, en zoals nader toegelicht in het verweerschrift, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Eiser heeft de door hem gestelde medische klachten en financiële situatie niet in enige mate onderbouwd, evenmin als de onmogelijkheid om eerder te beschikken over een DigiD of om toegang te krijgen tot een hulpverleningsinstantie. Bij dit laatste is mede in aanmerking te nemen dat volgens de rapportage van verweerder van 16 februari 2021 eiser alle zorg door zijn begeleider van Stichting [stichting] weigert.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat bijzondere omstandigheden toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellant heeft daartoe, evenals in beroep, aangevoerd dat hij op grond van zijn medische en sociale situatie niet eerder een aanvraag om bijstand kon indienen. Appellant beschikte niet over een DigiD en kon ook vanwege de getroffen coronamaatregelen niet bij een hulpverleningsinstantie terecht. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen of onvoldoende gewicht toegekend aan zijn medische klachten en de omstandigheid dat hij vanaf 1 maart 2020 bijstandbehoevend was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet eerder, zo nodig met hulp, in staat was bijstand aan te vragen.
4.2.
Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J. Oosterveen