Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
Crisp B.V.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- antwoordakte aan de zijde van het Bpf,
- conclusie van antwoord in reconventie van het Bpf,
- akte houdende conclusie van repliek in conventie en dupliek in reconventie, met producties, van het Bpf,
- conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie, met producties, van Crisp,
- akte houdende uitlating producties van het Bpf.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De feiten
De vorderingen en standpunten van partijen
- een verklaring voor recht dat Crisp vanaf 19 april 2018 onder de werkingssfeer valt van de verplichtstelling tot deelneming in het Bpf,
- Crisp te veroordelen de werknemersgegevens te verstrekken, met een controle-verklaring van een accountant, op straffe van een dwangsom,
- Crisp te veroordelen tot betaling van € 106.247,10 aan ambtshalve opgelegde nota’s, met rente, alles vermeerderd met 15% buitengerechtelijke invorderingskosten,
- Crisp te veroordelen tot betaling van de premienota’s die het Bpf zal vaststellen aan de hand van de aan te leveren werknemersgegevens, verminderd met hetgeen voor de ambtshalve nota’s met rente en kosten moet worden betaald,
- Crisp te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, met rente.
Verder voert Crisp aan dat het Bpf nooit antwoord heeft gegeven op haar vraag op grond van welk criterium het ‘de werknemers die zich met het levensmiddelenbedrijf bezighouden’ identificeert. Zonder antwoord op die vraag is Crisp niet in staat risicoloos haar juiste werknemers bij het Bpf aan te melden. Toch tracht het Bpf de ambtshalve nota’s te incasseren, terwijl het in crediteursverzuim verkeert door niet te voldoen aan de redelijke verplichting om informatie aan Crisp te verschaffen. Dit geeft Crisp de bevoegdheid tot opschorting.
Crisp voert ook aan dat een verplichte deelname van haar niet bijdraagt aan collectieve risicodeling, omdat er bij haar sprake is van zeer veel korte dienstverbanden en dus kleine pensioenen met relatief hoge administratieve kosten en er aanvullende kosten zullen moeten worden gemaakt voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel (per 1 januari 2024).
Verder betwist Crisp rente en kosten over de ambtshalve nota’s verschuldigd te zijn indien zij zou worden veroordeeld tot betaling van nog vast te stellen premienota’s. En zij voert aan dat een dwangsom niet nodig is omdat zij vrijwillig zal meewerken aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Crisp heeft om aanhouding van de procedure verzocht, welk verzoek inmiddels is afgewezen, en zij verzoekt ook om een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De beoordeling
3.2. Het Verplichtstellingsbesluit bepaalt dat de verplichtstelling niet geldt voor werknemers die verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds.
Volgens Crisp is er mogelijk samenloop met de deelneming in het Bpf voor het Beroepsvervoer over de weg. Omdat van mogelijke samenloop sprake is dient de hoofdactiviteit van het bedrijf te worden vastgesteld en geldt naast een kwalitatief, ook een kwantitatief criterium, aldus Crisp. Zoals het Bpf echter terecht opmerkt is het onaannemelijk dat er samenloop zou zijn. Crisp is inmiddels vier jaar geleden opgericht en er is geen enkele aanwijzing dat een ander pensioenfonds verplichte deelneming claimt. Crisp heeft bovendien een eigen pensioenregeling opgezet en haar werknemers niet bij een ander bedrijfspensioenfonds aangemeld. De feiten wijzen er dus op dat er geen daadwerkelijk samenloop probleem is. De uitgebreide toelichting van Crisp waarom gelet op de werkzaamheden van haar personeel (theoretisch) mogelijk toch van samenloop sprake zou kunnen zijn doet daar niet aan af.