ECLI:NL:RBAMS:2022:5305

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
13/014245-22, 13/292223-19 (TUL) en 13/308116-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling; geslaagd beroep op noodweer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, bedreiging en mishandeling van de aangever op 16 januari 2022 in Amsterdam. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangever betrokken waren bij een vechtpartij, waarbij de aangever de eerste klap uitdeelde met een riem. De verdachte heeft zich verdedigd, en de rechtbank heeft de camerabeelden van het incident bekeken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de aangever had bedreigd met een mes, maar dat dit onder de omstandigheden van het geval als een geslaagd beroep op noodweer kan worden aangemerkt. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bedreiging. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/014245-22, 13/292223-19 (TUL) en 13/308116-21 (TUL)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1969 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zich noemend[naam 1], geboren op [geboortedag 2] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 januari 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:poging tot doodslag op [aangever] ;
subsidiair:poging tot zware mishandeling van [aangever] ;
2. bedreiging van [aangever] ;
3. mishandeling van [aangever] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. De verklaring van verdachte dat hij geen mes, maar een tandenborstel in zijn handen had, is onaannemelijk. Er kan echter niet worden vastgesteld hoe groot het mes was en ook op de camerabeelden is evenmin te zien dat verdachte stekende bewegingen maakt. Er kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever. Feit 1 subsidiair kan wel worden bewezen. Door met een mes in zijn handen te vechten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel kon toebrengen.
Feit 2 kan ook worden bewezen, met uitzondering van de woordelijke bedreigingen. Het dossier bevat geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangever dat verdachte “I will kill you” zou hebben gezegd en de bedreigingen die verdachte tegenover de verbalisanten zou hebben geuit zijn niet bij aangever terecht gekomen.
Feit 3 kan worden bewezen, nu verdachte heeft bekend dat hij aangever met zijn vuisten heeft geslagen. Volgens de officier van justitie is er geen sprake van noodweer, nu verdachte meerdere mogelijkheden heeft gehad om weg te lopen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitaantekeningen – primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een noodweersituatie. Aangever is degene die steeds de aanval zocht en bleef slaan. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Onttrekking aan de aanranding kon niet van verdachte worden gevergd. Verdachte moet dan ook van de feiten worden vrijgesproken, dan wel worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat onvoldoende vaststaat dat verdachte een mes heeft getrokken en dat hij dat mes daadwerkelijk heeft gebruikt. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van opzet op de dood van aangever. Bij feit 2 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte “I will kill you” heeft gezegd en dat hij met een mes in de richting van aangever wees. Ook moet vrijspraak volgen voor de woordelijke bedreigingen die verdachte tegenover de verbalisanten zou hebben geuit, omdat deze bewoordingen niet bij aangever terecht zijn gekomen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 16 januari 2022 heeft er op de kruising van de Haarlemmerstraat en het Singel in Amsterdam een vechtpartij plaatsgevonden tussen verdachte en aangever.
Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken waarop het incident te zien is. Zij zag dat aangever op het trottoir voor de haringkar stilstond, zijn broekriem uit zijn broek haalde en in de richting van het Singel keek. Vervolgens liep verdachte uit de richting van het Singel in de richting van aangever. Aangever maakte met de riem in zijn hand een krachtige slaande beweging in de richting van verdachte. Verdachte probeerde zich te verdedigen door zijn tassen voor zijn gezicht te houden. Aangever bleef doorgaan met slaan. Verdachte probeerde aangever met zijn vuisten te raken. Hij legde zijn tassen neer, kreeg aangever te pakken en gaf hem herhaaldelijk slagen op zijn hoofd. Vervolgens ontstond er een worsteling. Aangever had de riem nog steeds in zijn hand en maakte daarmee slaande bewegingen richting verdachte. Verdachte verweerde zich met zijn vuisten en probeerde aangever op afstand te houden.
Vervolgens zag de verbalisant dat verdachte naar zijn tassen liep en iets uit zijn tas leek te pakken. Verdachte liep daarna weer richting aangever, waarna ze elkaar probeerden te raken. De camera draaide vervolgens weg van het incident. Op het moment dat er weer beeld was, zag de verbalisant dat verdachte een glimmend voorwerp in zijn rechterhand had. Aangever en verdachte stonden tegenover elkaar en verdachte had hield zijn hand met het glimmende voorwerp omlaag naast zich, met de punt richting aangever. Daarna liep verdachte uit beeld.
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem enkele weken eerder een gebroken kaak had geslagen. Toen hij verdachte zag lopen, trok hij zijn riem uit zijn broek om zich tegen verdachte te verdedigen. Aangever zag dat verdachte een mes in zijn handen hield. Aangever sloeg verdachte met zijn riem om verdachte op afstand te houden. Verdachte bleef echter achter hem aankomen met het mes in zijn hand. Volgens aangever heeft verdachte tien tot vijftien keer een stekende beweging in zijn richting gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat aangever hem uit het niets aanviel en dat hij zichzelf verdedigde door zijn tas voor zich te houden. Nadat hij zijn tas liet vallen heeft verdachte zichzelf verdedigd door aangever met zijn vuisten te slaan. Verdachte heeft verklaard dat hij niets uit zijn tas heeft gepakt. Hij had geen mes, maar een tandenborstel in zijn hand die nog in de verpakking zat.
De rechtbank heeft de camerabeelden van het incident op de zitting bekeken. Zij heeft waargenomen dat aangever degene is die begint met het slaan met zijn riem. Op een gegeven moment loopt verdachte naar zijn tas. Het lijkt dan alsof verdachte iets uit zijn tas pakt. Nadat de camera even weg is gedraaid, is te zien dat verdachte en aangever tegenover elkaar op straat staan. Aangever heeft een voorwerp in zijn handen dat lijkt op een riem en hij stapt in de richting van verdachte. Verdachte stapt naar achteren op de stoep. Aangever maakt een beweging in de richting van verdachte. Vervolgens is te zien dat aangever stappen naar achteren zet en verdachte stappen naar voren. Dan lijkt het of verdachte een glimmend voorwerp in zijn linkerhand naast zijn lichaam heeft. Daarna loopt verdachte weg.
3.3.2.
Vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank vindt dat feit 1 primair en subsidiair niet kunnen worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte na de eerste confrontatie met aangever een mes uit zijn tas heeft gepakt. Op de beelden is te zien dat verdachte op een gegeven moment iets glimmends in zijn hand heeft, en niet alleen aangever maar ook twee getuigen verklaren dat verdachte een mes had. De verklaring van verdachte dat hij een tandenborstel in zijn hand had, en/of dat hij een parfumflesje in zijn tas ging stoppen, vindt de rechtbank onaannemelijk. Op de camerabeelden is echter niet te zien dat verdachte stekende bewegingen met het mes in de richting van aangever heeft gemaakt. Achteraf is wel geconstateerd dat er drie gaten in de jas van aangever zaten, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat die gaten door het mes van verdachte zijn veroorzaakt.
Tijdens de tweede confrontatie hield verdachte het mes naast zich, met de punt richting aangever. Deze gedraging kan naar uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk, dan wel zwaar lichamelijk letsel, dat sprake is van een poging doodslag of zware mishandeling. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
3.3.3.
Oordeel over feit 2 en feit 3
Noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op de camerabeelden is te zien dat aangever tijdens de eerste confrontatie begint met het slaan van verdachte met zijn riem, dat verdachte zijn tassen voor zich houdt en dat aangever blijft slaan. Vervolgens slaat verdachte aangever met zijn vuisten. Hierna ontstaat een worsteling. De rechtbank vindt dat toen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Aangever stond verdachte immers op te wachten met een riem in zijn hand, en begon vervolgens ook als eerste met slaan. De reactie van verdachte, het slaan met zijn vuisten, is niet disproportioneel. Ook wordt voldaan aan de subsidiariteitseis, nu verdachte vóór de confrontatie met aangever wel had kunnen weglopen of omlopen, maar daar op dat moment nog geen reden voor had, en toen verdachte eenmaal door aangever werd aangevallen niet van hem kon worden gevergd dat hij zich aan de aanranding onttrok, als dat al mogelijk was geweest op dat moment.
Vervolgens is er een moment waarop aangever op enige afstand van verdachte staat. Verdachte pakt op dat moment een mes uit zijn tas. Nadat de camera even is weggedraaid, is op de camerabeelden te zien dat aangever en verdachte opnieuw tegenover elkaar op straat staan. Aangever heeft de riem in zijn handen en hij stapt in de richting van verdachte. Verdachte loopt naar achteren op de stoep. Aangever maakt een beweging in de richting van verdachte. Vervolgens zet verdachte een aantal stappen in de richting van aangever op de straat met het mes in zijn linkerhand naast zijn lichaam. Gelet op de hele situatie, met name de eerste confrontatie die zich een aantal minuten eerder had afgespeeld en het feit dat aangever steeds in de buurt bleef en vervolgens opnieuw op verdachte af kwam lopen met een riem in zijn handen, vindt de rechtbank dat sprake was van een voortdurende dreiging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verweren. Van verdachte kon ook op dat moment niet worden gevergd dat hij zich hieraan zou onttrekken, nu aangever naar verdachte bleef toekomen. Dat verdachte zich tegen de aanranding heeft verdedigd door een mes aan aangever te tonen, is naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep op noodweer slaagt.
Feit 3 - mishandeling
Nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan onder feit 3 niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk en daarmee mishandelend is, aangezien met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Het geslaagde beroep op noodweer ontneemt aan het geweld zijn wederrechtelijk karakter. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 3.
Feit 2 - bedreiging
Met de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank dat de woordelijke bedreigingen niet kunnen worden bewezen. De verklaring van aangever dat verdachte “I will kill you” zou hebben gezegd wordt niet ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier en de bedreigingen die verdachte tegen de verbalisanten zou hebben geuit zijn niet bij aangever terecht gekomen. Verdachte wordt van deze woordelijke bedreigingen partieel vrijgesproken.
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd door het mes te tonen en in de richting van aangever te houden. Nu het beroep op noodweer slaagt, zal de rechtbank bij de beoordeling van de strafbaarheid van feit 2 ingaan op de consequenties van dit oordeel.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op 16 januari 2022 te Amsterdam, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes aan voornoemde [aangever] te tonen en te houden in de richting van voornoemde [aangever] .

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder feit 2 bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van het feit

Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen slaagt het beroep op noodweer. Daarom zal verdachte voor feit 2 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De rechtbank heeft verdachte op 13 januari 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 dagen met een proeftijd van 2 jaar (13/292223-19).
De rechtbank heeft verdachte op 24 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar (13/308116-21).
Gelet op de beslissing in onderhavige zaak zullen de beide vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straffen worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
feit 1 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het onder feit 2 bewezene
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Wijst de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen af (parketnummers 13/292223-19 en 13/308116-21).
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.
[...]