6.3.Dat betekent dat Titel 4.2 van de Awb niet op het bestreden besluit van toepassing is en de rechtbank het daarin bepaalde niet aan haar toetsing ten grondslag zal leggen. Het besluit van verweerder om aan eiseres de gevraagde compensatie voor lagere huurinkomsten bij verhuur aan [huurder 2] van de creatieve bedrijfsruimten te weigeren, is wel een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, namelijk de met een besluit gelijk gestelde schriftelijke weigering een besluit te nemen. De rechtbank zaltoetsen of verweerder bij de totstandkoming van het besluit de betrokken belangen juist heeft gewogen en of het besluit eiseres niet onevenredig treft. De rechtbank zal dus beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen zoals hij met het bestreden besluit heeft gedaan en de subsidie heeft kunnen weigeren.
7. Partijen verschillen van mening over de uitleg van het convenant als het gaat om de vraag of recht is op compensatie van lagere huurinkomsten als de bedrijfsruimten zijn verhuurd aan een onderneming die een hogere huur zou kunnen opbrengen. Verder staat ter discussie of de betreffende onderneming ( [huurder 2] ) al dan niet als creatieve onderneming is aan te merken. Eiseres voert aan dat verweerder in de bestreden besluitvorming ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het besluit gebaseerd kon worden op de financiële draagkracht van de huurder. Verweerder stelt dat uit het convenant volgt dat de subsidie niet wordt verleend als sprake is van een commerciële bestemming. Volgens verweerder is het van belang de geschiedenis van de totstandkoming van het convenant in acht te nemen bij de uitleg ervan. Het convenant voorziet nadrukkelijk in de mogelijkheid om de panden commercieel te verhuren, maar dan zonder subsidie van het stadsdeel. De subsidie is volgens verweerder bedoeld ter compensatie van lagere huuropbrengsten vanwege onvoldoende draagkracht bij de huurder. Bij de totstandkoming van het convenant waren nog voormalige gebruikers van de bedrijfsruimten in beeld als toekomstige huurders die in geen geval een marktconforme huurprijs zouden kunnen betalen. De rechtbank overweegt het volgende.
8. Het bestreden besluit is genomen met als grondslag het advies van de bezwaarschriftencommissie. Deze commissie heeft niet gesteld dat eiser geen creatieve onderneming is. Een en ander ligt derhalve niet ter beoordeling voor.
9. De rechtbank zal beoordelen of verweerder diens besluitvorming heeft kunnen baseren op zijn conclusie dat de door eiseres voorgestelde huurder voldoende draagkracht bezit om de huur te kunnen betalen en dat er daarom geen noodzaak is om de subsidie te verlenen.
10. Uitgangspunt bij subsidieverstrekking is dat de aanvrager van een subsidie aantoont dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de subsidie. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiseres waarin geen sprake is van een subsidie als bedoeld in Titel 4.2 van de Awb, maar is gevraagd om de verstrekking van financiële middelen op basis van het convenant een andere maatstaf aan te leggen. Aldus is allereerst van belang vast te stellen wat de strekking is van het convenant.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat het convenant zo uitgelegd moet worden dat de draagkracht van de huurder bepalend is om voor subsidie in aanmerking te komen. Het is volgens de rechtbank, mede gelet op de voorgeschiedenis van de totstandkoming van het convenant, evident dat de mogelijkheid van subsidieverlening in het convenant werd opgenomen als tegemoetkoming bij een niet-marktconforme huurprijs en de situatie waarin van de huurder, gezien zijn maatschappelijke positie, geen marktconforme huurprijs kan worden gevraagd. Daarmee is de draagkracht van de huurder bepalend voor de aanspraak op subsidie. Deze uitleg kan voor eiseres niet een verassing zijn, mede gezien de brief van de wethouder Kunst en Cultuur van 6 juli 2015. Daarin is de relatie tussen een (door de subsidie) verlaagde huurprijs en het inkomen van de huurder benoemd en nadrukkelijk bepaald dat de creatieve bedrijfsruimten bedoeld zijn voor creatieve ondernemers en kunstenaar met een lager inkomen. Deze brief is gedateerd ver voor de subsidieaanvraag en eiseres was met de inhoud bekend.
12. Verweerder stelt dat de marktverkenning niet laat zien dat [huurder 2] niet in staat zou zijn om een hogere huur te betalen zoals omschreven als voorwaarde in artikel 5 van het convenant. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat [huurder 2] niet in staat is om een commerciële huurprijs te betalen. Daarmee heeft eiseres, op wie deze bewijslast rust, niet aangetoond aan de subsidievoorwaarden te voldoen.
13. Eiseres stelt dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat zij in het onderhavige geval voor subsidie in aanmerking komt.
14. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statevolgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. Als eerste stap moet worden beoordeeld of een toezegging is gedaan.
15. Eiseres stelt dat zij aan gedragingen en uitlatingen van medewerkers van verweerder kan ontlenen dat zij op toekenning van de gevraagde subsidie mocht vertrouwen. Daartoe heeft zij gewezen op mailberichten en op het feit dat de subsidie reeds was toegezegd voor de verhuur van de bedrijfsruimten aan [huurder 1] . De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Er is aan eiseres geen toezegging gedaan in enig mailbericht. Dat medewerkers van verweerder aan hebben gegeven positief te staan tegenover [huurder 2] als kandidaat-huurder (zoals bijvoorbeeld is te lezen in een ongedateerde mail van de assistent-projectmanager) is niet op te vatten als een toezegging voor toekenning van subsidie. De omstandigheid dat eerder wel subsidie is verleend voor een andere huurder, namelijk [huurder 1] , kan evenmin worden begrepen als een toezegging voor de verhuur aan [huurder 2] , nu dit immers een andere huurder is.
Tijdstip van de afwijzing
16. Eiseres stelt benadeeld te zijn doordat verweerder laat in de aanvraagprocedure de subsidie heeft geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat het tijdstip van de afwijzing haar oordeel over de weigering van verweerder om de subsidie te verlenen aan eiseres niet anders maakt. Het is een keuze geweest van eiseres om de huurovereenkomst zonder ontbindende voorwaarde met [huurder 2] te sluiten voordat verweerder zijn besluitvorming omtrent het in aanmerking komen van subsidie had afgerond, of althans een toezegging daartoe had gedaan. Dat eiseres dit niet heeft gedaan, komt voor risico van eiseres.
17. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de subsidie aan eiseres te weigeren.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.