ECLI:NL:RBAMS:2022:5213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AMS 20/4448
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht geweigerde WIA-uitkering aan vrouw uit Amsterdam, herbeoordeling door UWV vereist

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw uit Amsterdam (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres had op 20 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 14 november 2019 afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres op dat moment 0,00 procent arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021 is eiseres gehoord, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting een onafhankelijke deskundige, psychiater prof. dr. D.J. Veltman, benoemd om de beperkingen van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiseres leed aan een posttraumatische stressstoornis en een chronische depressieve stoornis, en dat er sprake was van beperkingen in haar functioneren.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was en dat de bevindingen van de deskundige niet waren weerlegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Geffen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P. Haakman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021 door middel van een videoverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek op 19 februari 2021 heropend en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 4 maart 2021 heeft eiseres gereageerd. Bij brief van 9 april 2021 heeft verweerder gereageerd en een rapport van 8 maart 2021 overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van dezelfde datum van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Bij brief van 12 mei 2021 heeft eiseres gereageerd op deze rapporten.
Bij brieven van 15 juli 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij psychiater prof. dr. D.J. Veltman als onafhankelijk deskundige (hierna: de deskundige) benoemt.
De deskundige heeft op 14 december 2021 een rapport uitgebracht. Verweerder heeft bij brief van 4 januari 2022 gereageerd en een rapport van 3 januari 2022 overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft bij brief van 14 februari 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 juli 2022 gevraagd of zij nog een keer op zitting gehoord willen worden. Eiseres heeft niet gereageerd. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 28 juli 2022 bericht dat zij niet mondeling op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is op 11 september 2017 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster voor 6,02 uur per week bij werkgever Klynos Nederland B.V. Daarnaast was eiseres werkzaam als cateringmedewerker voor Randstad B.V. voor 21,02 uur per week. Eiseres heeft zich voor dit werk op 22 december 2014 ziek gemeld. Eiseres ontving hierna een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de eerstejaars-ziektewet-beoordeling is de ZW-uitkering met ingang van 22 januari 2016 beëindigd. Hierna kreeg eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres heeft zich vervolgens ziek gemeld vanaf 11 september 2017. Zij is hierna op 13 oktober 2017 hersteld gemeld vanwege geschiktheid voor een van de geduide functies. Er is een nieuwe ziekmelding vanuit de WW gevolgd op 4 juni 2018. Aan eiseres is met ingang van 3 september 2018 een ZW-uitkering toegekend en weer beëindigd op 26 november 2018 vanwege geschiktheid voor een van de geduide functies. Eiseres heeft op 20 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag is bij besluit van 7 juni 2019 geweigerd omdat eiseres niet gedurende 104 weken door ziekte haar werk niet (volledig) kon doen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de WIA-aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres kan per 9 september 2019 geen WIA-uitkering krijgen. Volgens verweerder is eiseres 0,00 procent arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 23 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 november 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juni 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juli 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft reden gezien om de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deels andere passende functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft echter nihil. Voor wat betreft de re-integratie inspanningen van werkgever Klynos stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen reden is om een loondoorbetalingsverplichting op te leggen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert in beroep onder meer aan dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres stelt primair dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij heeft rugklachten. Na een hernia-operatie in 2016 is de situatie verslechterd. Eiseres heeft minder kracht en iedere dag pijn, terwijl zij voor de operatie niet iedere dag pijn had. Zij kan hierdoor niet lang lopen, staan en zitten en zij moet van houding kunnen veranderen. Eiseres is op 24 januari 2020 geopereerd vanwege een scheurtje in de achillespees (linker voet). Hetgeen eiseres tijdens de hoorzitting in dit verband heeft verteld, wordt te positief door de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven. Zo heeft zij niet gezegd dat haar voet licht gezwollen is, maar opgezwollen en zo pijnlijk dat zij nauwelijks kan lopen. Zij gaat maximaal 1 keer per dag naar buiten als het echt moet. Er heeft geen eigen onderzoek plaatsgevonden. De conclusie ten aanzien van de achillespees is dus niet gebaseerd op eigen onderzoek. De hoorzitting was telefonisch. De hielklachten zijn juist in ernst toegenomen na de beoordeling in 2015.
Verder betekent het feit dat eiseres sinds 2019 niet onder behandeling is voor haar psychische klachten niet dat de angststoornis in remissie is. De klachten waarvoor eiseres in 2018 in behandeling was, zoals angstgevoelens, waardoor zij haar aandacht nergens bij kan houden, bestaan nog steeds. Eiseres heeft op de hoorzitting aangegeven dat zij nog geen verwijzing naar de GGZ heeft gehaald omdat zij bang is om oude wonden open te halen.
Eiseres heeft slaapproblemen, is chronisch vermoeid en heeft een energiegebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarom de duurbelastbaarheid van eiseres moeten onderzoeken.
Benoeming deskundige en reactie van partijen op het deskundigenrapport
5. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige, psychiater prof. dr. D.J. Veltman, te benoemen. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of hij kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres op 9 september 2019, zoals opgenomen in de FML van 29 juni 2020. Ook heeft de rechtbank de deskundige gevraagd of hij kan instemmen met het standpunt van verweerder dat eiseres op 9 september 2019 in staat was om gemiddeld ongeveer 40 uur per week te werken en indien hij van mening is dat een andere urenbeperking moet worden aangenomen, dit gemotiveerd aan te geven.
6. De deskundige heeft op 14 december 2021 een rapport uitgebracht. Uit dit rapport volgt dat de deskundige eiseres op 5 en 12 november 2021 in persoon en op 26 november 2021 telefonisch heeft gesproken. Ook heeft de deskundige de dossiergegevens en de relevante medische informatie, waaronder telefonisch door hem op 25 november 2021 opgevraagde informatie van de huisarts, bestudeerd.
7. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij eiseres ten tijde van het onderzoek en op datum in geding sprake was van een posttraumatische stressstoornis en een persisterende/chronische (secundaire) depressieve stoornis. Er is volgens de deskundige geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden De deskundige vindt dat eiseres op een extra aantal items beperkt moet worden geacht met betrekking tot haar persoonlijk en sociaal functioneren [1] en voor het item vervoer. Volgens de deskundige is aannemelijk dat sprake is van stoornissen in de energiehuishouding door verminderde recuperatie ten gevolge van een chronische slaapstoornis (zoals bij angst- en stemmingsstoornissen) en door een te groot energieverbruik (zoals bij pijnsyndromen) en is daarom een urenbeperking aangewezen.
8. In de reactie van 3 januari 2022 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld in het deskundigenrapport geen aanleiding te zien om de functionele beperkingen van eiseres verder bij te stellen. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de deskundige inhoudelijk niet ter discussie stelt, wordt zijn visie aangaande de beperkingen van eiseres in met name persoonlijk en sociaal functioneren wel ter discussie gesteld. Daarbij is onder meer van belang dat de beperkingen van de deskundige niet direct uit zijn bevindingen afgeleid kunnen worden en te fors zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou toekenning van deze beperkingen zeer waarschijnlijk leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Dat kan niet in lijn worden gezien met het beeld van eiseres, waaruit toch zeker nog dermate benutbare mogelijkheden aanwezig zijn dat hieruit arbeidsmogelijkheden zijn af te leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt daarom de deskundige niet. Wellicht zou de visie van een deskundige verzekeringsarts verhelderend kunnen zijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
9. In haar reactie van 14 februari 2022 heeft eiseres te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het oordeel van de deskundige. Zij geeft de rechtbank in overweging om zo nodig een externe verzekeringsgeneeskundige in te schakelen.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en die van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet met elkaar overeenkomen. Dit is voornamelijk gelegen in de urenbeperking en de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres.
11. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt de
bestuursrechter in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
12. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de deskundige zorgvuldig tot stand gekomen. Hij heeft medische informatie ingewonnen bij de huisarts, heeft spreekuuronderzoek verricht en heeft de beschikbare medische gegevens in aanmerking genomen. Verder heeft de deskundige voor wat betreft de duurbelasting getoetst aan de Standaard duurbelasting in arbeid. Het rapport van de deskundige bevat geen inconsistenties en is naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigend. Verder betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar stelt dat de beperkingen die volgens de deskundige gesteld moeten worden niet uit diens bevindingen afgeleid kunnen worden of te fors zouden zijn, maar niet heeft gemotiveerd waarom dit het geval zou zijn. Dat aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep het toekennen van de beperkingen die hij voorstaat uiteindelijk zou leiden tot een “arbeidskundig 80-100% arbeidsongeschiktheid” kan niet als zodanige motivering worden gezien. Dat dit laatste het geval zou zijn is overigens ook niet gemotiveerd, waarbij de rechtbank er ook op wijst dat de deskundige zich niet heeft uitgelaten over de vraag in welke mate eiseres beperkt is op bijvoorbeeld de items vasthouden van de aandacht, herinneren en omgaan met conflicten.
13. Voor wat betreft de bevindingen van de deskundige over de duurbelasting merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op dat hoewel de deskundige in zijn rapport zegt dat er aanleiding is een arbeidsduurbeperking te overwegen, hij ook heeft overwogen een externe verzekeringsgeneeskundige in te schakelen voor kwantificering van met name de duurbelastbaarheid. De rechtbank leidt daaruit af dat voor de deskundige vaststaat dat, in enige omvang, een urenbeperking moet worden gesteld.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het medische deel van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank ziet hier geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten omdat verweerder opnieuw een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres zal moeten maken met inachtneming van wat de deskundige in zijn rapport heeft opgemerkt over haar beperkingen en wat in deze uitspraak is besproken. Verweerder moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 13 staat het verweerder echter niet meer vrij om te concluderen dat in het geheel geen urenbeperking moet worden gesteld of dat geen beperkingen hoeven te worden gesteld op bijvoorbeeld de items vasthouden van de aandacht, herinneren en omgaan met conflicten. Het behoort bij uitstek tot de expertise van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om de mate waarin eiseres hierop is beperkt en de omvang van de urenbeperking te bepalen.
15.1.
Eiseres heeft in beroep verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
15.2.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep mag ten hoogste anderhalf jaar duren. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van
€ 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.
15.3.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend op 10 december 2019. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 10 december 2021 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van ongeveer negen maanden. Van bijzonderheden die een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn opleveren [3] is de rechtbank niet gebleken. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toekennen.
15.4.
De bezwaarfase heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 10 december 2019 tot de datum van het bestreden besluit, 9 juli 2020, afgerond zeven maanden geduurd en daarmee één maand te lang. Het restant van de termijnoverschrijding wordt toegerekend aan de beroepsfase. Hieruit volgt dat verweerder 1/9 deel van € 1.000,- (€ 111,-) en de Staat der Nederlanden (de minister van rechtsbescherming) 8/9 deel (€ 889,-) dient te vergoeden.
16. Omdat (ook) de Staat wordt veroordeeld tot deze schadevergoeding wordt zij in deze zaak als partij aangemerkt. Omdat sprake is van een gering bedrag en naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijke nieuwe rechtsvragen ten aanzien van de toekenning van immateriële schadevergoeding aan de orde zijn, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 [4] ervan afgezien de Staat gelegenheid te bieden verweer te voeren ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
17. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding, waaronder toekenning van rente over achterstallige betalingen, omdat zij als gevolg van het bestreden besluit schade lijdt. Dit verzoek komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als verweerder een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eiseres recht heeft op deze schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het daarom in de rede dat verweerder, bij zijn beslissing op bezwaar over het recht op uitkering hierover een beslissing neemt.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897, 50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 111,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 889,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zoals vasthouden van de aandacht, herinneren en omgaan met conflicten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.
4.Stcrt. 2014, 20210.