ECLI:NL:RBAMS:2022:5185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/118966-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in georganiseerd verband

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille, Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 20 mei 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 9 jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen in de periode van 2015 tot maart 2016. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 juli 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen. De raadsman stelde dat het EAB ongenoegzaam was en dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de feiten onvoldoende waren gespecificeerd. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de eisen en dat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd over zijn rechten na de overlevering.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten. De opgeëiste persoon had de Nederlandse nationaliteit, en de rechtbank oordeelde dat de garantie was gegeven dat hij zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de detentieomstandigheden in Frankrijk geen risico op onmenselijke behandeling met zich meebrachten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/118966-22
RK nummer: 22/2689
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2022 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikeluitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verstekvonnis gewezen d.d. 4 maart 2022 door de Justitiële Rechtbank te Lille.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist. Dat het vonnis in deze zaak nog niet onherroepelijk is, blijkt uit het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat het volgende vermeld:
X 3.4. Betrokkene heeft de kennisgeving van de uitspraak niet persoonlijk ontvangen, maar
- Hij zal deze onmiddellijk na de overlevering ontvangen, en
- Wanneer hij deze ontvangen heeft, zal hij expliciet in kennis gesteld van zijn recht op een nieuwe proces-of beroepsprocedure, waaraan betrokkene het recht heeft om deel te nemen en die de mogelijkheid biedt om de zaak opnieuw ten gronde te behandelen, rekening houdende met nieuwe bewijselementen, en kan leiden tot een nietigverklaring van de oorspronkelijke uitspraak, en
- hij zal op de hoogte worden gebracht van de termijn waarbinnen hij kan vragen om een nieuw proces of beroep, te weten 10 dagen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft per e-mail op 27 juni 2022 het volgende verklaard:
“With reference to section D of the EAW:
I confirm to you the guarantee of retrial, if [opgeëiste persoon] ask for it within 10 days after the judgement’s notification, is unconditional.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de in het EAB gegeven verzetgarantie en voormelde verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW zodat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet. Aangezien het vonnis van 4 maart 2022 nog niet onherroepelijk is, doet de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voor. Voor de toepassing van artikel 6 OLW kan het EAB daarom worden opgevat als strekkende tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon (zie hierna onder punt 6).
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is en de overlevering moet worden geweigerd. De omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon ten aanzien van alle feiten is te summier en onvoldoende feitelijk om als grondslag voor de daadwerkelijke overlevering van de opgeëiste persoon te dienen. Uit de feitomschrijving blijkt namelijk niet wat de opgeëiste persoon zou hebben gedaan, wanneer dit zou zijn gebeurd en waar dit zou zijn gebeurd. Ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon wordt niet beschreven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is nu uit het EAB blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor handel in verdovende middelen in de periode van 2015 tot maart 2016.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Met de omschrijving in het EAB is het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon is bij verstek veroordeeld voor – kort gezegd –handel in verdovende middelen in een georganiseerd verband in de periode van 2015 tot maart 2016. In het EAB wordt de opgeëiste persoon aangeduid als hoofdorganisator van de illegale handel. De mate van betrokkenheid is dan ook voldoende beschreven. De feiten hebben plaatsgevonden in Nederland en in de regio Lille in Frankrijk. Het specialiteitsbeginsel is met de beschrijving in het EAB gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsman heeft aangevoerd dat feit 1 geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van dat feit ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor het feit te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.
5.
Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft ter onderbouwing stukken van opgeëiste persoon overlegd waaruit zou blijken dat hij in niet in staat is geweest de feiten te plegen nu hij op dat moment ziek was en behandelingen in het ziekenhuis onderging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit door de verdediging overgelegde stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon onschuldig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde stukken niet de onschuld van de opgeëiste persoon ter zitting hebben aangetoond, zoals artikel 26, vierde lid, OLW dat vereist. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon afspraken had in het ziekenhuis in Nederland, hoeft niet te betekenen dat hij niet in staat was om de strafbare feiten zoals vermeld in het EAB (mede) te plegen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de door de verdediging overgelegde stukken niet de gehele periode van de verdenking dekken. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du procureur de la Républiqueheeft per e-mail op 27 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
“[opgeëiste persoon], a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgment, to serve his / her prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual
recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren omdat uit de feitomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon met anderen drugs vanuit Nederland naar Frankrijk heeft uitgevoerd. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon in Nederland geboren en getogen is en dat de overlevering een negatief effect zou hebben op zijn gezinsleven en gezondheid nu hij eerder ernstig ziek is geweest.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is aangevangen in Frankrijk;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Frankrijk;
  • de verdovende middelen zijn bestemd voor de Franse markt;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de strafvervolging over te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 36 OLW

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat er tegen de opgeëiste persoon een Nederlandse strafzaak loopt waardoor de feitelijke overlevering onmogelijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht dat een strafvervolging in Nederland niet in de weg staat aan de beslissing van de rechtbank om tot de overlevering van de opgeëiste persoon over te gaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De overlevering kan niet geweigerd worden omdat in Nederland nog een strafvervolging tegen de opgeëiste persoon loopt (voor andere feiten dan die ten grondslag liggen aan het EAB). De openstaande Nederlandse strafzaak kan, nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering wordt toegestaan, leiden tot uitstel van de feitelijke overlevering (zie artikel 24 Kaderbesluit en artikel 36 OLW). Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

9.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [3]
In de e-mail van 27 juni 2022 heeft de
Substitut du procureur de la Républiquelaten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (