Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de officier van justitie in Wenen, Oostenrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 juni 2022 en betreft strafbare feiten die naar Oostenrijks recht zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat de overlevering mogelijk maakt, mits de rechtbank voldoende waarborgen ziet voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, die stelt dat Nederland niet hoeft mee te werken aan overlevering voor feiten die geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd en daar niet strafbaar zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de strafbare feiten volledig in Nederland zijn gepleegd, maar de rechtbank oordeelt dat de Oostenrijkse autoriteiten met het EAB de wens hebben om de opgeëiste persoon in Oostenrijk te vervolgen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de overlevering te weigeren, gezien de argumenten van de officier van justitie en de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.