ECLI:NL:RBAMS:2022:5175

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/100150-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; afzien van weigeringsgrond artikel 13 OLW

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de officier van justitie in Wenen, Oostenrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 juni 2022 en betreft strafbare feiten die naar Oostenrijks recht zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat de overlevering mogelijk maakt, mits de rechtbank voldoende waarborgen ziet voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, die stelt dat Nederland niet hoeft mee te werken aan overlevering voor feiten die geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd en daar niet strafbaar zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de strafbare feiten volledig in Nederland zijn gepleegd, maar de rechtbank oordeelt dat de Oostenrijkse autoriteiten met het EAB de wens hebben om de opgeëiste persoon in Oostenrijk te vervolgen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de overlevering te weigeren, gezien de argumenten van de officier van justitie en de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/100150-22
RK nummer: 22/2938
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2022 door de officier van justitie Wenen (Oostenrijk) – met goedkeuring van
the Regional Court at Vienna [1] – en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een gerechtelijk goedgekeurde lastgeving tot aanhouding van het openbaar ministerie Wenen van 17 februari 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Rechtbank voor strafzaken te Wenen heeft per brief op 12 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
“Het Landsgericht voor strafzaken te Wenen garandeert op grond van artikel 29 lid 3 EU-JZG [Oostenrijkse federale Wet inzake justitiële samenwerking in strafzaken met de lidstaten van de Europese Unie] (Artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit) en op verzoek van het Openbaar Ministerie Amsterdam, alsmede van het Openbaar Ministerie Wenen, dat [opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag]1990, in geval van overlevering aan de Republiek Oostenrijk, na afloop van de strafprocedure terug naar Nederland zal worden overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging van de straf, op voorwaarde dat aan deze persoon na de overlevering een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel werd opgelegd en deze persoon dit zelf wenst.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat de strafbare handelingen waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht volledig zijn gepleegd in Nederland. Hoewel er een link is met Oostenrijk, heeft de feitelijke handeling van de opgeëiste persoon in Nederland plaatsgevonden. Daarnaast is het onbekend waar de medeverdachte van de opgeëiste persoon zich momenteel bevindt en is ook niet bekend of de verdovende middelen bedoeld waren voor de Oostenrijkse markt. Bovendien ligt het zwaartepunt van de geschokte rechtsorde gelet op de feiten en omstandigheden in Nederland. Nu de strafbare feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, verdient – vanuit het oogpunt van een goede rechtsbedeling – overname van de strafzaak door Nederland de voorkeur. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de overleveringszaak aan te houden, zodat onderzocht kan worden of de strafvervolging wellicht door Nederland kan worden overgenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is aangevangen in Oostenrijk;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Oostenrijk;
  • de medeverdachte wordt in Oostenrijk vervolgd;
  • de verdovende middelen zijn in Oostenrijk ingevoerd;
  • de verdovende middelen zijn in Oostenrijk inbeslaggenomen;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de strafvervolging over te nemen voor de feiten uit het EAB.
Bovendien heeft Oostenrijk onlangs een terugkeergarantie verstrekt voor de opgeëiste persoon. Er is dan ook geen indicatie dat de Oostenrijkse autoriteiten iets anders zouden willen dan de overlevering van de opgeëiste persoon. Tevens geeft de OLW de rechtbank niet de bevoegdheid om te bepalen dat de officier van justitie de strafvervolging overneemt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten en de omstandigheid dat de Oostenrijkse autoriteiten met het uitvaardigen van een EAB de kennelijke wens hebben de opgeëiste persoon in Oostenrijk te vervolgen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank ziet om diezelfde redenen geen aanleiding om de behandeling van de overleveringszaak aan te houden.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court at Vienna(Oostenrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 27 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4105