ECLI:NL:RBAMS:2022:5139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
13/751519-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbaarheid en rechtsgeldigheid van verdediging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen, op 30 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, wordt verdacht van mensenhandel en heeft een vrijheidsstraf van vier jaar opgelegd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

Tijdens de openbare zitting op 3 augustus 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen op 5 december 2019, en dat de Poolse advocaat niet de instructies van de opgeëiste persoon heeft gevolgd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er een gemachtigd advocaat aanwezig was die de verdediging heeft gevoerd, en dat de situatie zoals bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich niet voordoet.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de aangevoerde gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751519-21
RK nummer: 22/1704
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 maart 2021 door
the Regional Court in Szczecin, IIIrd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. A.M.C.J Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the Regional Court in Szczecin(Polen) van 20 februari 2019 (referentie: III K 269/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet bij de zitting in hoger beroep van 5 december 2019 aanwezig was en de Poolse advocaat die ter zitting aanwezig was niet de instructies van de opgeëiste persoon heeft gevolgd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een rechtsgeldig ‘gemandateerde’ raadsman met
informed consent.Daarnaast is geen Poolse justitiële garantie voor een nieuw en eerlijk proces gegeven door de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat tijdens de zitting in hoger beroep een gemachtigd advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd, waardoor de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12 sub b OLW zich voordoet. Uit de aanvullende informatie van 10 mei 2022 en 26 juli 2022 blijkt dat tijdens de zitting van 5 december 2019 een andere advocaat de gemachtigd advocaat heeft vervangen, maar uit eerdere jurisprudentie blijkt dat een door een opgeëiste persoon verleende machtiging aan een advocaat om hem of haar ter zitting te vertegenwoordigen zich in beginsel ook uitstrekt over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat. [1] De advocaat in Polen bepaalt de strategie tijdens de zitting en de vraag of de Poolse advocaat de instructies van de opgeëiste persoon al dan niet opvolgt, valt niet onder het bereik van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en dat de opgeëiste persoon is veroordeeld, na een onderzoek, in feite en in rechte, van belastend en ontlastend materiaal, zodat de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. De
Regional Court Szczecinheeft met betrekking tot de zitting in hoger beroep van 5 december 2019 bij brief van 1 april 2019 het volgende verklaard:
“At this trial was present the counsel for the defence appointed by her, who contrary to the information contained in the enquiry was a counsel for the defence chosen by the defendant, and not a counsel for the defence chosen by the court, so for his appointment the a/m must have earlier had given this counsel for the defence a mandate to defend her, which required both a personal contact and a talking over of the line of the defence, also regarding the procedure before the court of the second instance. The counsel for the defence appointed by the accused was the legal advisor Krzysztof Kieczka, who within the scope of the presence at the same trial had granted a substitution to the barrister Monika Pilisecka-Wajdziak.”
Uit deze aanvullende informatie volgt ook dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De omstandigheid dat de gemachtigd advocaat tijdens de procedure in hoger beroep is waargenomen door een andere advocaat en de deze laatstgenoemde advocaat niet de instructies van de opgeëiste persoon zou hebben gevolgd, maakt dit niet anders.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit I, vermeldt onder E.I in het EAB waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 3, te weten:
mensenhandel
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit II a en b vermeld onder E.II in het EAB, niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie, vast dat de twee feiten die in het EAB zijn omschreven als ‘het faciliteren van prostitutie’, niet ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou moeten worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet mag leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden voorkomen. Het verweer wordt verworpen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin, IIIrd Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.