ECLI:NL:RBAMS:2022:5072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
13/122128-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Luxemburg

Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Luxemburgse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 25 mei 2022 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd volgens Luxemburgs recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat een voorwaarde is voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat er fouten in het EAB stonden, zoals een verkeerde geboortedatum en adres, maar de rechtbank oordeelde dat deze fouten door aanvullende informatie uit Luxemburg waren gecorrigeerd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging over de evenredigheid van de overlevering afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de Luxemburgse autoriteiten de overlevering wensen en dat er geen alternatieven zijn overwogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/122128-22
RK nummer: 22/2782
Datum uitspraak: 28 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2022 door
the Office of the investigation judge of the District Court of Luxembourg(Luxemburg) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadslieden, mrs. R.F.H. Tamboenan en K.T. Kan, advocaten te Rotterdam. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht op aanwezigheid bij de behandeling van de vordering.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest of 12 May 2022 of the Investigating Judge Anouk Bauer.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Luxemburgs recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van de opgeëiste persoon hebben erop gewezen dat het EAB fouten bevat, te weten een verkeerde geboortedatum en adres van de opgeëiste persoon. Door middel van aanvullende informatie vanuit Luxemburg is dit kennelijk gecorrigeerd, maar het betreft geen geringe vergissing en laat twijfel bestaan over de identiteit. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt eveneens onvoldoende uit het EAB, aldus de raadslieden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Gezien de 30 mei 2022 verstrekte aanvullende informatie vanuit Luxemburg bestaat er geen twijfel meer dat het EAB de opgeëiste persoon betreft. De foute vermelding van de geboortedatum in het EAB is weggenomen door de aanvullende informatie en die informatie kan worden meegenomen. Verder blijkt het EAB voldoende duidelijk waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en aldus waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, aldus de officier van justitie
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft er gelet op de nagekomen informatie geen twijfel over dat de opgeëiste persoon degene is waarvan de Luxemburgse autoriteten de overlevering vragen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Het EAB voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan die eisen. De mate van zijn betrokkenheid moet nog duidelijk worden, aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
  • deelneming aan een criminele organisatie;
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
  • witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Luxemburg een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Delegate of the General Public Prosecutor heeft bij brief van 4 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
“if[opgeëiste persoon]is surrendered to the Luxembourgish judicial authorities and sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Luxembourg after the surrender, he will be allowed to serve this sentence in the Netherlands in accordance with article 5, paragraph 3 of the European Framework Decision on the European arrest warrant.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Luxemburg aangevangen;
  • in Luxemburg zijn drugs in beslag genomen;
  • het bewijs bevindt zich in Luxemburg;
  • de medeverdachten worden in Luxemburg vervolgd;
  • Nederland is niet voornemens vervolging in te stellen.
De raadslieden van de opgeëiste persoon hebben op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Evenredigheid

Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van de opgeëiste persoon hebben gesteld dat de gevolgen van overlevering zwaar zullen zijn voor de opgeëiste persoon. Hij wordt op dit moment in Nederland begeleid door een bureau dat zich bezig houdt met rehabilitatie van jongeren en hij kan snel een baan krijgen. Er staan voor Luxemburg minder ingrijpende middelen ter beschikking, zoals de uitvaardiging van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). Die mogelijkheden zijn niet onderzocht, aldus de raadslieden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de ernst van de verdenking, de proportionaliteit niet ter discussie staat. Het is aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen en niet aan de Nederlandse justitie om te oordelen of ook met een EOB had kunnen worden volstaan. De officier van justitie heeft in dit verband gerefereerd aan een uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2390, en opgemerkt dat er geen indicatie is dat een alternatief wordt overwogen.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals reeds in de door de officier van justitie genoemde uitspraak overwogen, dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarom is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. In dit geval is door het uitvaardigen van het EAB aangegeven dat de Luxemburgse autoriteiten overlevering van de opgeëiste persoon wensen. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan, gezien het voorgaande, slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Van dergelijke omstandigheden is in de onderhavige zaak geen sprake.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Office of the Investigation Judge of the District Court of Luxembourg(Luxemburg) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.