In het tussenvonnis is onder meer geoordeeld dat ook als de vordering is gegrond op een vaststellingsovereenkomst, de oorspronkelijke (krediet)overeenkomst ambtshalve getoetst moet worden op de correcte naleving van regels die consumenten beschermen bij het sluiten van deze overeenkomsten. Eiseres is daarom in het tussenvonnis verzocht de oorspronkelijke (krediet)overeenkomst in het geding te brengen en nadere informatie te verschaffen.
Eiseres verzoekt in haar akte primair om een heroverweging van het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis en uitspraak te doen (louter) op grond van de vaststellingsovereenkomst. Dat verzoek bevat volgens eiseres meerdere aspecten, die in de akte uitgebreid worden toegelicht. Eiseres benoemt de aard van de vaststellingsovereenkomst, het belang van consistente jurisprudentie daaromtrent, de stand van zaken rondom ambtshalve toetsing van consumentenkrediet, het ontbreken in het Nederlandse rechtssysteem van een eenvoudige procedure voor onbetwiste geldvorderingen, het processuele uitgangspunt van artikel 24 Rv en de verdere feitelijke ontwikkelingen na dagvaarding in de onderhavige zaak. Subsidiair, dus voorwaardelijk, brengt eiseres stukken in het geding op grond waarvan ambtshalve getoetst kan worden, als ware er door partijen geen nadere overeenkomst is getroffen.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Als een vordering haar grondslag vindt in een consumentenkredietovereenkomst, is de kantonrechter gehouden ambtshalve te toetsen of de kredietverstrekker aan zijn informatie- en zorgplichten voortvloeiend uit Richtlijn 2008/48 EG heeft voldaan en of de bedingen in de consumentenkredietovereenkomst niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG. Die toetsing dient plaats te vinden in verstekzaken, in zaken op tegenspraak en zelfs in geval van een erkenning door de gedaagde partij, tenzij de consument heeft laten weten af te zien van een dergelijke ambtshalve toetsing. Indien de kredietverstrekker niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, heeft de consument recht op (partiële) vernietiging van de overeenkomst/het beding, hetgeen de kantonrechter zo nodig ambtshalve moet beoordelen.
Dit geldt ook als na het sluiten van de kredietovereenkomst een vaststellingsovereenkomst (ter vervanging van de kredietovereenkomst) tussen de consument en de kredietverstrekker is gesloten met betrekking tot de verplichtingen waartoe partijen zich uit hoofde van de kredietovereenkomst hebben verbonden. Anders zou de ambtshalve toetsing van de oorspronkelijke kredietovereenkomst immers eenvoudig door de kredietverstrekker kunnen worden omzeild door daarna een vaststellingsovereenkomst met de consument te sluiten (eiseres sluit blijkens het gestelde in haar akte vaker vaststellingsovereenkomsten als de onderhavige), terwijl de consument niet altijd op de hoogte is van zijn rechten in het kader van de verplichtingen van de kredietverstrekker met betrekking tot de kredietovereenkomst. Dat zou geen recht doen aan de door de genoemde richtlijnen beoogde bescherming van consumenten.
Zo heeft de Hoge Raad ook in zijn arrest van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1731, in het bijzonder r.o. 2.5.5) bepaald dat de civiele rechter ambtshalve moet nagaan of het aannemelijk is dat het arbitrale beding dat de bevoegdheid van de arbiter regelt oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 en tevens of dat geldt voor een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de in het arbitrale vonnis vastgestelde vordering. De kantonrechter sluit voor het onderhavige geval aan bij die benadering en zal daarom ambtshalve toetsen of de kredietverstrekker bij het tot stand komen van de kredietovereenkomst haar verplichtingen is nagekomen en beoordelen of de bedingen in de algemene voorwaarden niet oneerlijk zijn. Overigens is, in tegenstelling tot wat eiseres betoogt, met de voorgenomen ambtshalve toetsing en het opvragen van de daarvoor benodigde informatie niet uit het oog verloren dat de vordering gegrond is op de vaststellingsovereenkomst en dat dus die grondslag beoordeeld moet worden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de casus in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. De aard van het ambtshalve toetsen brengt echter volgens vaste Europese rechtspraak mee dat rechters feitelijke en juridische informatie moeten opvragen die nodig is voor de ambtshalve toetsing, ook – of juist – als die tot dan toe niet aan de vordering ten grondslag is gelegd.
Eiseres wijst in haar akte erop dat soortgelijke vorderingen als de onderhavige door andere rechtbanken in Nederland en zelfs door deze rechtbank bij verstek in het verleden gewoon zijn toegewezen en dat in deze procedure niet anders geoordeeld zou moeten worden. De kantonrechter hecht – met eiseres – zeker belang aan rechtseenheid en rechtszekerheid, maar dat belang brengt niet mee dat hij zonder meer gehouden is de uitkomst van soortgelijke procedures over te nemen. Recente jurisprudentie en voortschrijdende inzichten nopen de kantonrechter thans strenger op naleving van de al sinds enige jaren ingevoerde richtlijnen met betrekking tot consumentenbescherming toe te zien, waar kredietverstrekkers zich al sinds de invoering van de richtlijnen op hebben kunnen voorbereiden.
Door eiseres wordt verder een eenvoudige procedure voor onbetwiste vorderingen gemist, maar dat is een politieke kwestie, zodat hierop niet zal worden ingegaan, nog daargelaten dat dit gemis in deze procedure nergens toe kan leiden.
Tot slot heeft gedaagde na dagvaarding nog betalingen verricht, waaruit volgens eiseres blijkt dat het bestaan en de hoogte van de vordering van eiseres door gedaagde wordt erkend. Uit het voorgaande volgt dat dit betoog niet kan leiden tot de conclusie dat aan ambtshalve toetsing voorbij kan worden gegaan. Hieruit kan bovendien ook niet worden afgeleid dat gedaagde wenst dat wordt afgezien van ambtshalve toetsing. Daarvoor is immers noodzakelijk dat gedaagde als consument op de hoogte is van de rechten waarvan hij afstand doet. Niet is gebleken dat hiervan sprake is geweest.
De kantonrechter blijft dan ook bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en ziet geen aanleiding tot heroverweging.
Eiseres is in het tussenvonnis verzocht om de daarin genoemde informatie te verstrekken en stukken te overleggen, zodat ambtshalve kan worden getoetst. Vastgesteld wordt dat eiseres niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt, noch alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
Een overeenkomst waarin de gegevens van gedaagde staan is niet overgelegd, terwijl de als productie B.9. overgelegde ‘Overeenkomst voor de American Express Consumenten Kaarthouders’, die veel weg heeft van algemene voorwaarden, dateert van 19 april 2020. Alleen al gelet op de periode die volgt uit de specificatie, kan de als productie B.9. overgelegde overeenkomst zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de overeenkomst zijn die partijen met elkaar hebben gesloten, omdat deze dateert van een latere datum.
Nu eiseres niet alle voor de beoordeling van belang zijnde informatie heeft gegeven en stukken heeft overgelegd, is ambtshalve toetsing niet mogelijk. Dat leidt tot afwijzing van de vordering.
Eiseres wordt bij deze uitkomst als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.