ECLI:NL:RBAMS:2022:4995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
13/290324-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag in Amsterdam

Op 18 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte had op 1 november 2020 in Amsterdam een geldbedrag van € 606.835,- witgewassen, dat hij in een tas in zijn auto had. Tijdens de zitting op 4 augustus 2022 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder een contant geldbedrag van € 595.000,- dat in de auto was aangetroffen, en € 11.835,- dat in zijn woning werd gevonden. De officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, terwijl de raadsman, mr. J. Sietsma, betoogde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de verdachte vrijgesproken moest worden.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto rechtmatig was, omdat de verdachte vrijwillig toestemming had gegeven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de herkomst van het geld en dat het geldbedrag uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat er geen bewijs was dat hij met anderen had samengewerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/290324-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 november 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 606.835,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. In de auto van verdachte is een contant geldbedrag van
€ 595.000,- aangetroffen. Daarnaast zijn in zijn woning onder andere een contant geldbedrag van
€ 11.835,- , vals geld, een geldtelmachine, een gouden ketting, horloges, een notitieblok en een stroomstootwapen aangetroffen. Van een legale herkomst van het geld is niet gebleken.
De raadsman
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit vormverzuim dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat door het vormverzuim is verkregen: de tas met geld en de goederen die bij verdachte thuis zijn aangetroffen. Verdachte is er niet op gewezen dat hij mocht weigeren op de vraag of de politie zijn auto mocht doorzoeken, waardoor geen sprake is van
informed consent. De ‘toestemming’ van verdachte is niet rechtsgeldig en dat betekent dat de doorzoeking van de auto niet rechtmatig heeft plaatsgevonden. Los daarvan is er geen expliciete toestemming gevraagd om de tas – die dicht zat – te doorzoeken. Subsidiair heeft de raadsman daarom aangevoerd dat zelfs al hadden de verbalisanten de auto mogen doorzoeken, dit niet betekent dat zij ook in de tas mochten kijken. Meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zouden zijn en verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek?
Om te beginnen dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, zoals door de raadsman is betoogd. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij verdachte op grond van hun algemene politietaak een stopteken hebben gegeven en naar zijn rij- en kentekenbewijs hebben gevraagd. Verdachte overhandigde zijn rijbewijs en zei dat hij geen kentekenbewijs bij zich had. Verbalisant [verbalisant 1] deelde hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vroeg of het kentekenbewijs misschien in de auto lag. Verdachte keek in het dashboardkastje en zei dat hij geen kentekenbewijs had. [verbalisant 1] zei nogmaals tegen verdachte dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij nergens aan hoefde mee te werken. Hierop zei verdachte: “
ja, ok.” Vervolgens vroeg [verbalisant 1] aan verdachte of hij toestemming gaf om hem te controleren, de auto te doorzoeken en een fouillering bij hem uit te voeren. Verdachte stond op uit de bestuurdersstoel, ging met zijn armen wijd voor de verbalisanten staan en zei "
ja hoor, kijk maar." Op verzoek van de verbalisanten haalde verdachte zelf zijn zakken leeg. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg verdachte of ze nu het voertuig konden doorzoeken, waarop verdachte “
ja” zei en een stap opzij zette. Verbalisanten keken in het voertuig en zagen onder de bijrijdersstoel een zwarte tas liggen. [verbalisant 1] opende de tas en zag direct enorme pakken met geld in de tas en dat het een enorm geldbedrag betrof. Hierop is verdachte aangehouden in verband met witwassen. [verbalisant 1] deelde verdachte mee dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vroeg hem hoeveel geld er in de tas zat. Verdachte antwoordde hierop: “
780.”
Verdachte heeft zich bij het verhoor bij de politie steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting heeft hij verklaard dat het niet klopt wat de verbalisanten hebben opgeschreven. Hij zou tegen hen hebben gezegd dat hij liever niet wilde dat ze in de auto keken. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in twijfel te trekken. De verbalisanten hebben duidelijk opgeschreven dat verdachte tot drie keer toe de cautie heeft gekregen, dat hem duidelijk is verteld dat hij nergens aan hoefde mee te werken en dat hem tot twee keer toe is gevraagd of ze de auto mochten doorzoeken. Verdachte antwoordde beide keren bevestigend en zette zelfs een stap opzij. De rechtbank passeert daarom de verklaring die verdachte op de zitting heeft afgelegd.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:825) volgt onder andere dat het opsporingsambtenaren is toegestaan om onderzoekshandelingen die de persoonlijke levenssfeer (kunnen) aantasten, zoals het doorzoeken van een ruimte, te verrichten op grond van toestemming die daartoe is verleend door de persoon aan wie het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer toekomt. Er hoeft dan niet te worden voldaan aan de eisen die in de wet worden gesteld aan het verrichten van zo’n onderzoekshandeling, bijvoorbeeld het vereiste dat een redelijk vermoeden van schuld bestaat. De toestemming moet vrijwillig en ondubbelzinnig worden verleend door de betrokkene, die voldoende geïnformeerd moet zijn. Daarbij moet voor de betrokkene duidelijk zijn voor welke onderzoekshandeling toestemming wordt verleend. Dat sprake is van toestemming kan blijken uit de verklaringen en/of de gedragingen van de betrokkene. Als zich feiten en omstandigheden voordoen die met zich brengen dat de betrokken burger niet in vrijheid zijn wil heeft kunnen bepalen over het verlenen van de toestemming, is van vrijwillige medewerking geen sprake. (…). Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 8 EVRM kan niet worden afgeleid dat van ‘
informed consent’ slechts sprake kan zijn als de opsporingsambtenaar de betrokkene expliciet heeft gewezen op de mogelijkheid om de toestemming te weigeren en op de mogelijke gevolgen van het verlenen dan wel weigeren van die toestemming.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig toestemming heeft verleend voor een doorzoeking van zijn voertuig. Het betoog van de raadsman dat de verdachte expliciet moet zijn gewezen op de mogelijkheid om zijn toestemming te weigeren, vindt geen steun in de rechtspraak van de Hoge Raad en het EHRM. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten ervan uit mochten gaan dat de toestemming van verdachte ook zag op het kijken in de tas. Concluderend heeft de doorzoeking van het voertuig en het kijken in de tas rechtmatig plaatsgevonden en is er geen sprake van een vormverzuim. De rechtbank komt daarom niet toe aan het bespreken van het verweer van de raadsman ten aanzien van de doorzoeking in de woning.
4.2.2.
Bewezenverklaring van witwassen
In de tas die lag in de auto waarin verdachte reed, is een geldbedrag van € 595.500,- aangetroffen. Daarnaast is in de woonkamer van zijn woning een bedrag van € 11.835,- euro aangetroffen. In totaal is, anders dan is tenlastegelegd, € 607.335,-- aangetroffen.
Voorhanden hebben: wetenschap en beschikkingsmacht
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte deze geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Over het geldbedrag in de woning heeft verdachte verklaard dat dit van hem is en dat dit zijn spaargeld betreft. Uit die verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte wetenschap had van dit geldbedrag en er beschikkingsmacht over had.
Ten aanzien van het geldbedrag dat in de tas in de auto is aangetroffen, heeft verdachte zich bij de politie op zijn zwijgerecht beroepen. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij de tas moest ophalen voor een vriend, deze mee moest nemen naar zijn huis en hij niet wist wat in die tas zat. Verdachte wilde de naam van die vriend niet noemen.
De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De politie heeft geverbaliseerd dat zij zagen dat verdachte opvallend gedrag vertoonde. Hij keek een aantal keer in zijn binnenspiegel. Vervolgens ging hij vanuit de bestuurdersstoel naar rechts, naar de passagiersstoel hangen, waarna hij opeens weer rechtop zat. De verbalisanten kregen daardoor de indruk dat hij iets aan het wegstoppen was onder de passagiersstoel. Vlak daarna is bij de doorzoeking in de auto onder de passagiersstoel de tas met geld aangetroffen. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van het geld in de tas. Nu verdachte het geld als bestuurder van de auto heeft vervoerd, had hij daar in ieder geval ook enige mate van zeggenschap en dus beschikkingsmacht over. Concluderend heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook het in zijn auto aanwezige geldbedrag van
€ 595.000,- voorhanden gehad.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. In dit kader is het volgende van belang.
Toetsingskader met betrekking tot het ‘afkomstig zijn uit enig misdrijf’
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek misdrijf. De rechtbank zal daarom een toetsingskader hanteren dat uit vaste rechtspraak volgt. Witwassen kan pas bewezen worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen. [1]
Allereerst moet worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. In de tas die in de auto is aangetroffen, zaten pakketten met geld die met elastieken bij elkaar gebonden waren. Het ging om verschillende pakketten van bankbiljetten van telkens 500 euro, 200 euro, 100 euro en 50 euro. In totaal bleek een bedrag van € 595.500,- in de tas te zitten. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte zijn behalve het geldbedrag van € 11.835,- onder andere een geldtelmachine, vals geld, dure horloges en zonnebrillen, een gouden ketting aangetroffen. Verder is in het washok een schoenendoos met daarin een zak elastieken en biljetten van 50 euro aangetroffen. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, dan wel dat het geld een criminele herkomst heeft. Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het volledige geldbedrag.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van € 595.500,- euro. Over het bedrag van € 11.835,- heeft hij verklaard dat dit spaargeld betreft. Uit het proces-verbaal op pagina 2 0074 en verder blijkt dat aan de hand van de financiële gegevens geen legale verklaring kan worden gevonden voor de herkomst van dit aangetroffen geldbedrag. Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft verdachte geen stukken overgelegd waaruit een legale herkomst kan blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zoals die volgens vaste rechtspraak van verdachte mag worden verlangd. Verdachte heeft het hiervoor bedoelde vermoeden voor het aangetroffen geldbedrag in zijn woning dus niet weerlegd. Dit geldt ook voor het overige geld, nu hij hiervoor geen verklaring heeft gegeven die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat beide geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Van het onderdeel medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat verdachte nauw en bewust met één of meerdere anderen heeft samengewerkt.

5.Het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 1 november 2020 te Amsterdam voorwerpen, te weten geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een geldboete van € 23.000,- wordt opgelegd.
De raadsman
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de strafmaat.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ruim € 600.000,-. Hij heeft dit geldbedrag in een tas in een auto voorhanden gehad. Dit is een ernstig strafbaar feit. Door zo te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Hoewel hier geen sprake is van witwassen in een frauduleuze context en bij witwassen in dit geval niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank wel aanleiding om aan te sluiten bij het oriëntatiepunt Fraude van het LOVS. In het geval van verdachte valt het witwasbedrag blijkens het LOVS-oriëntatiepunt Fraude in de bandbreedte van
€ 500.000,- tot € 1.000.000,-. Als oriëntatiepunt staat hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 4 juli 2022, waaruit blijkt dat zijn meest recente eerdere veroordeling uit 2013 dateert. De rechtbank beschouwt verdachte dan ook als
first offendervoor witwassen.
Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel de doelen betrokken die met de op te leggen straf zouden worden bereikt. Met het oog op de strafdoelen vergelding en generale preventie zal de rechtbank een forse gevangenisstraf opleggen. Zij komt hierbij tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist en een langere proeftijd. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, in de hoop dat deze voorwaardelijke straf als stok achter deur dient en verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Alles overwegende, acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
De onderstaande in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan:
  • 595500 EUR (goednummer 5989120);
  • 185 EUR (goednummer 5989348);
  • 1650 EUR (goednummer 5989353);
  • 10000 EUR (goednummer 5989356).
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK stroomstootwapen (goednummer 5989372), dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van onderstaande voorwerpen:
  • 10,75 EUR (goednummer 5989358);
  • 1 STK halsketting (goednummer 5989343);
  • telefoon (goednummer 5989124: telefoon);
  • A1778 (goednummer 5989125);
  • Polo personenauto (goednummer 5989126;
  • horloges (goednummers 5989347 en 5989350: horloges);
  • zonnebril (goednummer 5989349);
  • USB/gegevensdrager/randapparatuur (goednummers 5989352 tot en met 5989416);
  • 3 zonnebrillen (goednummers 5989364 tot en met 5989368);
  • 1101 type light (goednummer 5989372);
  • A 1466 notebook (goednummer 5989386);
  • A 1822 (goednummer 5989392);
  • zonnebril (goednummer 5989390);
  • drone (goednummer 5989403);
  • notitieboek (goednummer 5989405);
  • geldtelmachine (goednummer 5989412);
  • papier (goednummer 5989418);
  • zonnebril (goednummer 5989417);
  • telefoon (goednummer 5989419);
  • 2x harddisk (goednummers 5989420 en 5989421);
  • harddisk (goednummer 5989423);
  • zonnebril (goednummers 5989424 tot en met 5989431;
  • haar (goednummer 5989638);
  • BMW motor (goednummer 5989377).
Indien er echter conservatoir beslag op bovenstaande voorwerpen rust, kan dit er toe leiden dat de voorwerpen feitelijk niet worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een
gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
  • 595500 EUR (goednummer 5989120);
  • 185 EUR (goednummer 5989348);
  • 1650 EUR (goednummer 5989353);
  • 10000 EUR (goednummer 5989356).
Verklaart onttrokken aan het verweer:
1 STK stroomstootwapen (goednummer 5989372).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • 10,75 EUR (goednummer 5989358);
  • 1 STK halsketting (goednummer 5989343);
  • telefoon (goednummer 5989124: telefoon);
  • A1778 (goednummer 5989125);
  • Polo personenauto (goednummer 5989126;
  • horloges (goednummers 5989347 en 5989350: horloges);
  • zonnebril (goednummer 5989349);
  • USB/gegevensdrager/randapparatuur (goednummers 5989352 tot en met 5989416);
  • 3 zonnebrillen (goednummers 5989364 tot en met 5989368);
  • 1101 type light (goednummer 5989372);
  • R 1250 GS (goednummer 5989377);
  • A 1466 notebook (goednummer 5989386);
  • A 1822 (goednummer 5989392);
  • zonnebril (goednummer 5989390);
  • drone (goednummer 5989403);
  • notitieboek (goednummer 5989405);
  • geldtelmachine (goednummer 5989412);
  • papier (goednummer 5989418);
  • zonnebril (goednummer 5989417);
  • telefoon (goednummer 5989419);
  • 2x harddisk (goednummers 5989420 en 5989421);
  • harddisk (goednummer 5989423);
  • zonnebril (goednummers 5989424 tot en met 5989431;
  • haar (goednummer 5989638);
  • BMW motor (goednummer 5989377).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.D. Dijkstra en A.A.B. Fransen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2022.

Voetnoten

1.Ontleend aan Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.