ECLI:NL:RBAMS:2022:4956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
13/067082-22 (1); 13/172245-22 (2) 09/14737-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van meerdere motoren met bekennende verdachte en modus operandi

Op 17 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van meerdere motoren. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van motoren door middel van braak en/of verbreking. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 3 augustus 2022 heeft de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van één zaak. De verdachte heeft in een aantal zaken een bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende betrokkenheid bij één van de diefstallen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte in de meeste zaken schuldig was aan de diefstallen. De modus operandi van de verdachte en zijn medeverdachte was duidelijk: zij opereerden in de nacht en maakten gebruik van professionele apparatuur om motoren te stelen uit afgesloten garages. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/067082-22 (1); 13-172245-22 (2); 09/147337-20 (TUL) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak 1 en zaak 2 aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak 1
diefstal van twaalf motoren door middel van braak en/of verbreking in vereniging namelijk:
  • op 16 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 1] (zaak A);
  • in de periode 6 t/m 8 december 2021 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 2] (zaak C);
  • op 9 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 3] (zaak D);
  • op 12 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 4] (zaak F);
  • in de periode 14 t/m 15 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 5] (zaak I);
  • op 14 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] (zaak J);
  • op 4 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] (zaak L);
  • op 3 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] (zaak M);
  • op 11 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 12] (zaak N);
  • in de periode 11 t/m 12 maart 2022 een motor die toebehoorde aan [slachtoffer 14] (zaak O);
  • op 13 maart 2022 twee motoren die toebehoorden aan [slachtoffer 15] (zaak P);
en/of
opzet-/schuldheling in vereniging van een motor (zaak C) op 16 maart 2022 .
Zaak 2
diefstal in vereniging van een motor op 10 december 2021 die toebehoorde aan [slachtoffer 16] (zaak Q) in Amsterdam door middel van braak en/of verbreking in vereniging.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in zaak 1 en 2, met uitzondering van zaak L (zaak 1). Hij heeft hierbij verwezen naar de leeswijzer die bij het dossier is gevoegd en waarin de meeste bewijsmiddelen zijn opgesomd.
Ten aanzien van de motor met kenteken [nummer 1] (zaak C) heeft de officier van justitie de tenlastelegging geïnterpreteerd als een primair/subsidiaire tenlastelegging en gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (diefstal door middel van braak en/of verbreking in vereniging).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er veel onderlinge verbanden te leggen zijn tussen de ten laste gelegde diefstallen. Zo zijn zaken A en C verbonden omdat zaak C de eerder gestolen vluchtmotor betrof bij de diefstal (en betrapping op heterdaad) van zaak A. In de zaken D en M komt de kleding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] overeen. Beide zaken kunnen vervolgens gekoppeld worden aan de zaken P en N wegens dezelfde grondslag. Ook bij de zaken Q en N zijn er overeenkomsten in kleding en herkenningen door verbalisanten. Zaken F en O hebben in dezelfde nacht plaatsgevonden, net als de zaken I en J.
Uit deze zaken blijkt dat er een duidelijke
modus operandiwas: verdachte opende vooral de deuren en maakte de weg vrij, terwijl medeverdachte [medeverdachte] de slijptol hanteerde en daadwerkelijk de motoren wegnam en daarop wegreed. Vrijwel alle zaken zijn bovendien gepleegd in Amsterdam Oost op tijdstippen midden in de nacht. Bij veel van de zaken droegen verdachten oranje handschoenen die fel afsteken en zeer herkenbaar zijn.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de diefstallen in de zaken A, C, D, F, I, J, M, N, O, P en Q acht de officier van justitie deze feiten bewezen. Nu verdachte de diefstal in zaak L ontkent, hij niet is herkend door verbalisanten en deze zaak op basis van het dossier ook niet volledig binnen de
modus operandipast, acht de officier van justitie dit feit niet bewezen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat ten aanzien van zaak N, nu deze diefstal is gepleegd in Diemen, bewezen wordt verklaard “in Nederland”.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de zaken A, C, D, F, I, J, M, N, O, P en Q. Verdachte bekent deze feiten en laat zijn aandeel in zaak P in het midden. Ten aanzien van de diefstal in zaak L dient verdachte te worden vrijgesproken, nu hij dit feit ontkent en het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring. De gestelde
modus operandiis bij deze zaak immers niet van toepassing en ook de kleding is niet onderscheidend nu slechts geverbaliseerd is dat verdachte een gewatteerde jas zou dragen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak 1
Ten aanzien van de zaken A (kenteken [nummer 2] ), C (kenteken [nummer 1] ), D (kenteken [nummer 3] ), F (kenteken [nummer 4] ), I (kenteken [nummer 5] ), J (kenteken [nummer 6] ), M (kenteken [nummer 7] ), N (kenteken [nummer 8] ) en O (kenteken [nummer 9] )
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 augustus 2022, de zaken A, C (beide cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten), D, F, I, J, M, N en O bewezen.
Ten aanzien van zaak P (kentekens [nummer 10] en [nummer 11] )
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 augustus 2022 verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij betrokken was bij deze diefstal, maar dat het zou kunnen dat hij deze diefstal in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Blijkens de aangifte zijn de motoren van de merken Piaggio, type Beverly (kenteken [nummer 10] ) en Yamaha, type MTN85O-A (kenteken [nummer 11] ) van aangever [slachtoffer 15] tussen 11 maart 2022 omstreeks 09:00 uur en 14 maart 2022 omstreeks 11:45 uur weggenomen uit de parkeergarage aan de [adres] te Amsterdam. Uit de camerabeelden van die parkeergarage blijkt dat op 13 maart 2022 twee personen arriveren op een motorscooter zonder kentekenplaat. Eén van hen (NN1) draagt een blauwgrijze Nike-jas met capuchon, een bivakmuts en oranje handschoenen, en de ander (NN2) een donkere gewatteerde jas met capuchon met drie strepen op de mouwen, een grijze broek, oranje handschoenen en donkere schoenen met witte zool. NN1 kruipt onder de garagedeur door en opent de voetgangerstoegangsdeur voor NN2.
Beide personen verlaten de garage om 02:42 met de zwarte motorscooter met het kenteken [nummer 10] . Om 03:42 uur klimt NN1 weer onder het garagehek door en opent de voetgangerstoegangsdeur. Daarna rennen NN1 en NN2 de garage in. Beide personen zijn nog hetzelfde gekleed als een uur daarvoor. NN2 pakt de motor met kenteken [nummer 11] en beide personen verlaten met de motor de garage om 03:43 uur.
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt in deze zaak uit bovenstaande af dat beide diefstallen op dezelfde locatie en in dezelfde nacht zijn gepleegd. Verbalisant Voskuil benoemt dat het signalement van de verdachte met de donkere gewatteerde jas volledig overeenkomt met het signalement van verdachte Kassim bij de diefstal in zaak M, waarin verdachte een
selfie(IMG4254) had gemaakt in de lift en waarop verbalisant Voskuil hem heeft herkend. Ook verdachte heeft zichzelf op deze foto herkend, zo heeft hij verklaard ter terechtzitting. Bovendien passen ook deze twee diefstallen binnen de terugkerende
modus operandi,zoals deze blijkt uit het dossier. Zo vonden de diefstallen plaats midden in de nacht in parkeergarages en maakte het tweetal daders gebruik van een grijze motorscooter zonder kentekenplaat. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte op 13 maart 2022 de motoren met kentekens [nummer 10] en [nummer 11] heeft gestolen, samen met een ander.
Zaak 2
Ten aanzien van zaak Q (kenteken [nummer 12] )
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 augustus 2022, zaak Q bewezen.
Ten aanzien van de zaken 1 en 2
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Partiële vrijspraak in zaak 1
Ten aanzien van zaak L (kenteken [nummer 13] )
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen wat in zaak L is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde
op tijdstippen gelegen in de periode van 6 december 2021 tot en met 16 maart 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
- op 16 maart 2022 een motor (merk: Kawasaki, type: ER-6N, kenteken [nummer 2] ), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde (zaak A) en
- in de periode van 6 december 2021 tot en met 8 december 2021 een motor (merk: Piaggio, type Beverly 350i, kenteken [nummer 1] ), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde (zaak C) en
- op 9 maart 2022 een motor (merk: Suzuki, type: GSX-R600, kenteken [nummer 3] ), die aan [slachtoffer 3] toebehoorde (zaak D) en
- op 12 maart 2022 een motor (merk: Piaggio, type: Vespa, kenteken [nummer 4] ), die aan [slachtoffer 4] toebehoorde (zaak F) en
- op 14 maart 2022 een motor (merk: Husqvarna, type: SMS-630, kenteken [nummer 5] ), die aan [slachtoffer 5] toebehoorde (zaak I) en
- op 14 maart 2022 een motor (merk: KTM, type 690SM, kenteken: [nummer 6] ), die aan [slachtoffer 7] toebehoorde (zaak J) en
- op 3 maart 2022 een motor (merk: Yamaha, type: MTN-850, kenteken [nummer 7] ), die aan [slachtoffer 11] toebehoorde (zaak M) en
- op 11 maart 2022 een motor (merk: Piaggio, type: Vespa, kenteken [nummer 8] ), die aan [slachtoffer 12] toebehoorde (zaak N) en
- op 12 maart 2022 een motor (merk: Kawasaki, type: Race Tour, kenteken: [nummer 9] ), die aan [slachtoffer 14] toebehoorde (zaak O) en
- op 13 maart 2022 motoren (merk: Piaggio, type: Beverly, kenteken: [nummer 10] en merk: Yamaha, type: MTN850-A, kenteken: [nummer 11] ), die aan [slachtoffer 15] toebehoorden (zaak P),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen motoren onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
en
op 16 maart 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een motor (merk: Piaggio, type: Beverly 350i, kenteken [nummer 1] ) (zaak C), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van het in zaak 2 ten laste gelegde
op 10 december 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motor (merk: Piaggio, type: M34, kenteken: [nummer 12] ), die aan [slachtoffer 16] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen motor onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. In de tenlastelegging staat bij zaak J het kenteken
[nummer 14]en bij zaak M het kenteken
[nummer 15]vermeld. Uit het dossier blijkt zonder twijfel dat dit moet zijn
[nummer 6]en
[nummer 7]. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd en corrigeert de kennelijke verschrijving in de bewezenverklaring. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde in zaak 1 (zaak C)
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat op basis van het begunstigingskarakter van het misdrijf heling het aan een veroordeling wegens dat misdrijf in de weg staat wanneer aannemelijk is geworden dat de verdachte de geheelde voorwerpen zelf door misdrijf heeft verkregen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak 1 (zaak C) tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heling van de motor met kenteken [nummer 1] . De omstandigheid dat de rechtbank eveneens heeft bewezen dat de verdachte deze motor zelf heeft gestolen staat aan een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit niet in de weg, maar wel aan de kwalificatie daarvan als heling (zie ECLI:NL:HR:2017:652). Dat betekent dat het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde in zaak 1 weliswaar kan worden bewezen maar niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. Voor dit feit moet derhalve ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Ten aanzien van de overige bewezen geachte feiten
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte met deze strafeis geen voordeel zou genieten naar aanleiding van zijn positieve proceshouding, terwijl de officier van justitie dat wel heeft beoogd. In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] heeft de officier van justitie 24 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk geëist. Met deze strafeis is de verdachte, gelet op de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, even lang gedetineerd als medeverdachte [medeverdachte] , terwijl hij daarnaast ook gebonden zou zijn aan de gestelde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daarom verzocht bij de bepaling van de strafmaat meer rekening te houden met de proceshouding van de verdachte. Er heeft bovendien reeds een gedeeltelijke vergelding plaatsgevonden nu verdachte zijn verblijfplaats bij Cordaan is kwijtgeraakt terwijl het daar erg goed ging met verdachte. Het strafblad van verdachte wijst bovendien uit dat hij vier jaar lang niet in aanraking met justitie is gekomen. Het reclasseringsrapport laat te wensen over nu daar abusievelijk gedateerde en gekopieerde informatie in is opgenomen. De raadsman heeft er verder op gewezen dat verdachte en zijn mededader niet erg professioneel te werk zijn gegaan gelet bijvoorbeeld op de omstandigheid dat verdachte met zijn telefoon opnames heeft gemaakt van de diefstallen die hij heeft bewaard op zijn telefoon. Verdachte heeft ook niet veel geld verdiend aan de gestolen motoren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van slechts een paar maanden samen met een ander twaalf motoren gestolen. Verdachte en zijn mededader hebben daarbij grote schade veroorzaakt. Op twee na is geen van de gestolen motoren teruggevonden. Een deel van de schade is vergoed door verzekeringsmaatschappijen maar niet alles. De eigenaren van de gestolen motoren hebben naast de financiële schade ook veel overlast ondervonden van de diefstallen. En niet alleen de eigenaren hebben schade geleden door het handelen van verdachte en zijn mededader. Ook de verzekeringsmaatschappijen hebben uit moeten keren wat uiteindelijk weer zal leiden tot hogere premies waar wij allemaal last van ondervinden. Hoewel het niet verstandig was van verdachte om opnames op zijn telefoon te bewaren, was de manier waarop verdachte en zijn mededader te werk gingen naar het oordeel van de rechtbank wel professioneel te noemen. Verdachte en zijn mededader gingen doelbewust te werk waarbij heel gericht motoren werden weggenomen. De motoren die gestolen zijn stonden bijna allemaal in een afgesloten parkeergarage. Op de beelden is te zien dat de daders precies wisten welke motor weggenomen moest worden. Dit wijst op een gedegen voorbereiding waarbij de situatie van te voren is afgelegd (door verdachte of anderen). Daarbij maakten verdachte en zijn mededader gebruik van professionele apparatuur waarmee ze zelfs motoren die zeer goed waren beveiligd met meerdere sloten in korte tijd onder hun bereik konden brengen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben na de diefstal op 16 maart 2022 geprobeerd te vluchten, waarbij zij nietsontziend en met een veel te hoge snelheid over wegen, fietspaden en voetpaden hebben gereden. Zij mogen van geluk spreken dat er als gevolg van zijn uiterst riskante rijgedrag geen ongelukken zijn gebeurd, waarbij willekeurige weggebruikers getroffen hadden kunnen worden. Verdachte heeft er alles aan gedaan om uit handen te blijven van de politie en heeft zich daarbij niets gelegen laten liggen aan de belangen van anderen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 juli 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor vergelijkbare vermogensfeiten en ter zake van een van deze veroordelingen nog in een proeftijd liep.
In het rapport van 19 juli 2022 heeft de reclassering geadviseerd verdachte bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contact verbod, een locatiegebod (met elektronische monitoring) en het meewerken aan dagbesteding.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor diefstallen van auto’s en motorfietsen, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij weegt zij als strafverzwarende factoren mee dat er sprake was van een professioneel samenwerkingsverband en dat er grote schade is.
Hoewel verdachte een fors strafblad heeft weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij ter terechtzitting een positieve (proces-)houding heeft laten zien. Hij ziet in dat zijn daden fout waren, neemt daarvoor de verantwoordelijkheid en lijkt zijn leven te willen beteren. Daarnaast zijn bij verdachte minder diefstallen bewezen geacht dan bij medeverdachte [medeverdachte] en lijkt hij bovendien een meer ondergeschikte rol te hebben gehad. De rechtbank heeft dit tot uitdrukking gebracht door aan verdachte een lagere straf op te leggen dan aan medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht een lagere, deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, passend. Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor genoemd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 stuks telefoontoestel (G6162537)
  • 1 geldbedrag van € 600 (G6162538)
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon verbeurd dient te worden verklaard, nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de teruggave van de telefoon te gelasten aan verdachte, nu uit het dossier geen verband blijkt tussen de telefoon en de bewezenverklaarde strafbare feiten. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag heeft de raadsman aangevoerd dat het geldbedrag gebruikt kan worden voor de door de benadeelde partijen gevorderde schadevergoedingen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave van de telefoon aan verdachte, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 600,- het volgende.
De rechtbank is op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van oordeel dat zij ten aanzien van voorwerpen waar (klassiek) beslag op grond van artikel 94 Sv op is gelegd een beslissing dient te nemen.
De rechtbank gelast de teruggave van het geldbedrag van € 600,- aan verdachte, maar wijst de verdachte erop dat er ook conservatoir beslag is gelegd op dit geldbedrag. Dit kan in de weg staan aan een feitelijke teruggave van dit geldbedrag aan verdachte.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak C)
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 3.570,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk en gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 3.270,- gelet op het feit dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de helm zich in de gestolen motor bevond, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering betwist omdat er nieuwe onderdelen zijn aangebracht op deze motor uit 2013.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de aangifte van de benadeelde partij blijkt dat in de motor een grijze helm zat die ook gestolen is. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij daarom in z’n geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De verdachte is aansprakelijk voor de schade van het bedrag van € 3.570,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 3.570,-.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
9.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 11] (zaak M)
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert € 988,24 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit accessoires motor € 981,16 en reiskosten € 7,08, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk en geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 981,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De reiskosten naar slachtofferhulp zijn geen rechtstreekse schade maar zullen hieronder meegenomen worden als proceskosten.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De verdachte is aansprakelijk voor de schade van het bedrag van € 981,16, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 7,08, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 981,16.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
9.3
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (zaak I)
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 5.950,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk en gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 5.500,- gelet op de afschrijving van de motor, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagwaarde kan worden toegewezen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de schade rekening met een redelijke afschrijving op de waarde van de motor. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De verdachte is aansprakelijk voor de schade van het bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 5500,-.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
9.4
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 7] (zaak J)
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert € 4.200,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu niet is gebleken of de geleden schade is of zal worden uitbetaald door de verzekering.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering niet is onderbouwd..
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.5
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9] (zaak L)
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 9] vordert € 420,95 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren aangezien hij heeft gevorderd verdachte van dit feit vrij te spreken.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering nu zij verdachte vrijspreekt van het in zaak L ten laste gelegde.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.De tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer
09-147337-20 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 juni 2021 van de politierechter te ’s Gravenhage, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van hetgeen aan hem ten laste is gelegd in zaak L (kenteken [nummer 13] );
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, in rubriek 4 bewezene, niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Het (overige) bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak 1 ten eerste cumulatief/alternatief en zaak 2 ten laste gelegde:
telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
meermalen gepleegd
Verklaart het (overige) bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde moet zich na ingang van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, [adres reclassering] in Amsterdam, zodra hij wordt opgeroepen voor een gesprek, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cova+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training gevolgd dient te worden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in Cordaan of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plek voor veroordeelde is na ingang van de proeftijd Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedag medeverdachte] 1997, ingeschreven op het adres [adres medeverdachte] , thans gedetineerd, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving hiervan.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfadres verdachte] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden op het huisadres: [verblijfadres verdachte] . Bij de aansluiting op het huisadres zal er een toezichthouder van de reclassering aanwezig zijn.
Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van werk (bijvoorbeeld bij Pantar), ook indien dit traject Beschut werk inhoudt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
  • 1 stuks telefoontoestel (G6162537);
  • 1 geldbedrag van € 600,- (G6162538).
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijstde vordering van de benadeelde partij
hoofdelijk toetot een bedrag van
€ 3.570,-aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 6 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 3.570,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 6 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijstde vordering van de benadeelde partij
hoofdelijk toetot een bedrag van
€ 981,16aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 3 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijstde vordering voor het overige
af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 11] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 7,08.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 11] aan de Staat
€ 981,16,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 3 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
19 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijstde vordering van de benadeelde partij
hoofdelijk toetot een bedrag van
€ 5.500,-aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 15 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] aan de Staat
€ 5.500,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 15 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
62 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de in rubriek 10 genoemde voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van 4 juni 2021, namelijk
een gevangenisstraf van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2022.