ECLI:NL:RBAMS:2022:4891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
9856875 CV EXPL 22-6024
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling collegegeld door publiekrechtelijke instelling voor hoger onderwijs

In deze zaak vordert de stichting Windesheim, een publiekrechtelijk gereguleerde instelling voor hoger en wetenschappelijk onderwijs, betaling van collegegeld door gedaagde, die zich had ingeschreven voor de opleiding Social Work. De eiseres stelt dat gedaagde het verschuldigde collegegeld niet heeft betaald, ondanks meerdere aanmaningen. De vordering betreft een bedrag van € 433,75 aan hoofdsom, € 78,72 aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Gedaagde voert aan dat zij door ziekte nooit les heeft gevolgd en geen contact heeft opgenomen met Windesheim om zich af te melden. De kantonrechter oordeelt dat partijen een onderwijsovereenkomst hebben gesloten en dat gedaagde als consument moet worden aangemerkt. Windesheim stelt dat zij geen handelaar is in de zin van de consumentenrichtlijn en daarom niet hoeft te voldoen aan de informatieverplichtingen. De kantonrechter heeft Windesheim in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De beslissing is genomen op 25 augustus 2022 door kantonrechter M. van Walraven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9856875 CV EXPL 22-6024
vonnis van: 25 augustus 2022
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e
de stichting
Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim
gevestigd te Zwolle
eiseres
nader te noemen: Windesheim
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 26 april 2022, met producties;
  • het proces-verbaal van mondeling antwoord, met producties;
  • het instructievonnis van 2 juni 2022;
  • de conclusie van repliek.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Windesheim is een door de overheid bekostigde instelling voor hoger en wetenschappelijk onderwijs die publiekrechtelijk is gereguleerd.
1.2.
[gedaagde] heeft zich via studielink bij Windesheim ingeschreven voor de opleiding Social Work, als deeltijd student, voor het collegejaar 2019/2020.
1.3.
Het collegegeld voor het collegejaar 2019/2020 bedraagt € 1.041,00.
1.4.
Op de onderwijsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van Windesheim en de Regeling in- en uitschrijving studiejaar 2019-2020 van toepassing verklaard.
1.5.
Nadat betaling van het collegegeld ondanks aanmaningen uitbleef, heeft Windesheim bij brief van 10 januari 2020 aangekondigd dat als [gedaagde] het openstaande bedrag niet voor 24 januari 2020 betaalt, zij zal overgaan tot uitschrijving op grond van artikel 17 lid 1 van de Regeling in- en uitschrijving studiejaar 2019-2020.
1.6.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft Windesheim bevestigd dat [gedaagde] is uitgeschreven.

Vordering

2. Windesheim vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
2.1. € 433,75
€ 433,75 aan hoofdsom;
2.2. € 78,72
€ 78,72 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief btw;
2.3. € 1,14
€ 1,14 aan wettelijke rente, berekend tot 19 april 2022;
2.4.
wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 19 april 2022;
2.5.
de proceskosten.
3. Windesheim stelt dat [gedaagde] het verschuldigde collegegeld niet heeft betaald. Nu [gedaagde] vijf van de twaalf maanden ingeschreven heeft gestaan, is zij 5/12e deel van het onder 1.3 genoemde bedrag aan collegegeld verschuldigd. Dat komt neer op het onder 2.1 genoemde bedrag aan hoofdsom.
4. Windesheim stelt verder dat zij vanwege het feit dat zij een door de overheid bekostigde instelling voor hoger en wetenschappelijk onderwijs is die publiekrechtelijk is gereguleerd, geen handelaar is in de zin van de richtlijn consumentenrechten (Richtlijn 2011/83/EU, ktr) en evenmin in de zin van Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zijn de regels met betrekking tot de (pre)contractuele informatieverplichtingen niet op Windesheim van toepassing.

Verweer

5. [gedaagde] voert aan dat zij na haar inschrijving nooit les heeft gevolgd bij Windesheim, door een aandoening aan haar alvleesklier. Doordat [gedaagde] veel bezig was met haar ziekte en door stress heeft zij geen contact met Windesheim opgenomen om zich af te melden. [gedaagde] heeft na ontvangst van een brief van Windesheim wel telefonisch contact opgenomen om haar verhaal te doen. Er zou worden gekeken naar de mogelijkheden, maar [gedaagde] heeft niets meer vernomen. [gedaagde] is tussen 6 december 2019 en 9 maart 2020 regelmatig opgenomen geweest in het ziekenhuis en overlegt in dat kader ontslagbrieven van het ziekenhuis.

Beoordeling

6. Vast staat dat partijen een onderwijsovereenkomst hebben gesloten, waarop algemene voorwaarden en een in- en uitschrijvingsregeling van toepassing zijn.
7. [gedaagde] is aan te merken als consument. Windesheim stelt dat zij niet als handelaar als bedoeld in de richtlijn consumentenrechten en Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 BW is aan te merken.
8. In de richtlijn consumentenrechten staat, voor zover hier relevant, het volgende:
Artikel 2DefinitiesVoor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
2. „handelaar”: iedere natuurlijke persoon of iedere rechtspersoon, ongeacht of deze privaat of publiek is, die met betrekking tot onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt, mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;
Artikel 3Toepassingsgebied1. Deze richtlijn is van toepassing, onder de voorwaarden en in die mate als aangegeven in de bepalingen ervan, op alle tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomsten. Zij is ook van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming, ook door openbare leveranciers, voor zover deze producten op een contractuele basis worden geleverd.
(…)
3. Deze richtlijn is niet van toepassing op overeenkomsten:
betreffende sociale dienstverlening, met inbegrip van sociale huisvesting, kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke nood, waaronder langdurige zorg;
betreffende gezondheidszorg zoals omschreven in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2011/24/EU, ongeacht of deze diensten al dan niet via gezondheidszorgfaciliteiten worden verleend;
betreffende gokactiviteiten waarbij bij kansspelen een inzet met een waarde in geld wordt gedaan, met inbegrip van loterijen, casinospelen en weddenschappen
betreffende financiële diensten;
voor het doen ontstaan, het verkrijgen of het overdragen van onroerend goed of rechten op onroerend goed;
betreffende de constructie van nieuwe gebouwen, de ingrijpende verbouwing van bestaande gebouwen en de verhuur van woonruimte;
die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (18);
die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (19);
die overeenkomstig de wetten van de lidstaten worden opgesteld door een openbaar ambtenaar die volgens de wet onafhankelijk en onpartijdig moet zijn en die door het verstrekken van uitgebreide juridische informatie dient te verzekeren dat de consument de overeenkomst alleen na zorgvuldig juridisch beraad en met kennis van de juridische reikwijdte ervan sluit;
betreffende de levering van voedingsmiddelen, dranken of andere goederen die bestemd zijn voor dagelijkse huishoudelijke consumptie en die fysiek door een handelaar op basis van frequente en regelmatige rondes bij de woon- of verblijfplaats, dan wel arbeidsplaats van de consument worden afgeleverd;
voor passagiersvervoerdiensten, met uitzondering van artikel 8, lid 2, en de artikelen 19 en 22;
die worden gesloten door middel van verkoopautomaten of geautomatiseerde handelsruimten;
die worden gesloten met telecommunicatie-exploitanten door middel van openbare betaaltelefoons met het oog op het gebruik ervan, tot doel hebben, of die worden gesloten met het oog op het gebruik van één enkele internet-, telefoon- of faxverbinding gemaakt door de consument.
9. In Afdeling 2B, Titel 5 van Boek 6 BW, een implementatie van de hiervoor aangehaalde richtlijn, staat in artikel 6:230g lid 1 onder b BW de definitie van handelaar en in artikel 6:230h BW het toepassingsbereik van die afdeling, die in essentie gelijk zijn aan het in de vorige overweging geciteerde gedeelte uit de richtlijn consumentenrechten.
10. Als sprake is van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de handelaar heeft voldaan aan de uit Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 BW voortvloeiende informatieverplichtingen. Dat ambtshalve onderzoek moet ook plaatsvinden op zaken op tegenspraak, tenzij de consument afziet van een dergelijk ambtshalve onderzoek, maar daarvan is niet gebleken. Als de handelaar niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, heeft de consument recht op (partiële) vernietiging van de overeenkomst, wat de kantonrechter zo nodig ambtshalve moet beoordelen.
11. De omstandigheid dat Windesheim een door de overheid bekostigde instelling voor hoger en wetenschappelijk onderwijs is die publiekrechtelijk is gereguleerd, lijkt gezien de hiervoor aangehaalde definitie van handelaar niet relevant te zijn om als handelaar te worden aangemerkt (vergelijk ook de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 17 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:320 over het gelijksoortige begrip “verkoper” in de Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG)). Evenmin lijkt die omstandigheid van invloed te zijn voor het toepassingsgebied, waar de onderhavige overeenkomst tussen partijen niet lijkt te vallen onder één van de aldaar limitatief opgesomde uitzonderingen.
12. Windesheim wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voorgaande en te onderbouwen op grond waarvan zij meent dat zij niet hoeft te voldoen aan de wettelijke informatieverplichtingen. De enkele niet nader onderbouwde stelling in de dagvaarding (aangehaald in overweging 4) volstaat vanwege het voorgaande voorshands niet. Desgewenst kan Windesheim zich subsidiair erover uitlaten of en zo ja, waarom zij heeft voldaan aan de onder overweging 10 bedoelde informatieverplichtingen.
13. De zaak wordt hiervoor naar de rol over vier weken verwezen.
14. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van
donderdag 22 september 2022 te 10.00 uurvoor het nemen van een akte door Windesheim als bedoeld in overweging 12;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.