ECLI:NL:RBAMS:2022:4813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
AMS 20/6984
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiseres, die eerder werkzaam was als assistent dagbesteding. Eiseres had haar aanvraag om een WIA-uitkering ingediend na een periode van ziekte, maar deze werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 december 2021 is het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 3 januari 2022 gemotiveerd dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, omdat eiseres eerder al was onderzocht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV wel tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Uithoorn, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 10 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een WIA [1] -uitkering van eiseres afgewezen.
Met een besluit van 18 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2021.
Eiseres was aanwezig en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om vragen van de rechtbank te beantwoorden.
Met een brief van 5 januari 2022 heeft verweerder schriftelijk gereageerd. Ook heeft verweerder bij deze brief een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
3 januari 2022 gevoegd. Eiseres heeft daar met een brief van 23 februari 2022 op gereageerd.
Beide partijen hebben ter zitting toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek met een brief van 5 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is voordien werkzaam geweest als assistent dagbesteding voor 24,68 uur per week. Zij ontving vanaf 1 februari 2018 een WW [2] -uitkering. Op 14 maart 2018 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld. Sinds 1 mei 2018 ontvangt eiseres een ZW [3] -uitkering. Van
10 januari 2020 tot 1 mei 2020 ontving eiseres een uitkering op grond van de WAZO [4] . De WIA-aanvraag van 23 februari 2020 heeft verweerder met het primaire besluit afgewezen, omdat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat eiseres ziek werd. Eiseres wordt voor 0% arbeidsongeschikt geacht.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 november 2020 ten grondslag.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert – samengevat – aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Zij heeft beperkingen voor staan, lopen en zitten als gevolg van de behandeling met chemotherapie die ze als kind heeft ondergaan. In 2015 heeft ze een ongeluk gehad waardoor zij aan haar linkerbeen verder beperkt is geraakt en ernstige pijnklachten heeft. Verder zijn haar beperkingen door concentratieproblemen, ook als gevolg van de chemotherapie destijds, door verweerder onderschat. Volgens eiseres is het medisch onderzoek onzorgvuldig uitgevoerd. Eiseres stelt ook dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn.
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder de WIA-uitkering terecht heeft afgewezen, omdat eiseres op 1 juli 2020 (datum in geding) meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
5. Volgens vaste rechtspraak [5] mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De zorgvuldigheid van het bestreden besluit
6. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van
23 juni 2021 [6] bepaald dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar meebrengt dat in een geval waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
7. Vaststaat dat eiseres in de gehele WIA-procedure niet is gezien op een spreekuur. In de primaire fase is er telefonisch spreekuurcontact geweest met een verzekeringsarts. In bezwaar heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een hoorzitting op 11 november 2020. De hierboven genoemde uitspraak van de Raad betekent voor deze zaak dan ook dat beoordeeld dient te worden of de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde heeft.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie van 3 januari 2022 aangegeven dat een fysiek spreekuur geen aanvullende waarde had, omdat eiseres op
14 november 2019 fysiek was gezien en lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. De belastbaarheid die door die verzekeringsarts is aangenomen is overgenomen in de huidige WIA-procedure. Tussen het fysieke onderzoek van eiseres en de datum in geding zit 7,5 maand, aldus de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren er geen aanwijzingen dat de langer bestaande klachten van het linkerbeen en de concentratieproblemen in deze periode waren verslechterd, en had om die reden een fysiek onderzoek geen aanvullende waarde.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de vroeggeboorte en een daarop volgende hersenziekte van haar dochtertje haar concentratiestoornis heeft verergerd. Volgens eiseres had het voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de hand moeten liggen om haar op het spreekuur te zien, de verergering van de concentratiestoornis zou dan immers hebben geleid tot het aannemen van verdergaande beperkingen in de FML.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens rapportage van 3 januari 2022 afdoende gemotiveerd dat een fysiek spreekuurcontact tijdens de primaire fase of in de fase van bezwaar en beroep voor de verzekeringsarts geen toegevoegde waarde had. Verder blijkt uit het dossier dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie heeft meegenomen bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts heeft de beperkingen overgenomen uit de FML na de EZW-beoordeling, voor welke beoordeling eiseres fysiek is gezien en is onderzocht. Deze beoordeling was 7,5 maand voor de datum in geding in de onderhavige procedure. Een toename in de beperkingen in de tussenliggende periode, zoals door eiseres gesteld, vindt geen steun in medische stukken of anderszins. Aldus heeft de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is gebleken van een schending van het zorgvuldigheidsvereiste, zoals de Raad dat in de hierboven genoemde uitspraak heeft neergelegd. Voor zover eiseres klachten of beperkingen heeft die het gevolg zijn van haar bevalling, die plaats heeft gehad na de EZW-beoordeling en voor de datum in geding in de WIA-zaak, heeft de primaire verzekeringsarts vastgesteld dat hier sprake is van een nieuwe ziekteoorzaak. Dit oordeel is overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze situatie leidt om die reden dus niet, zoals eiseres kennelijk bedoelt te stellen, tot de conclusie dat een fysiek onderzoek van eiseres niet achterwege kon blijven.
De medische grondslag van het bestreden besluit
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij last heeft van ernstige pijnklachten aan haar linkerbeen. Bovendien is sprake van chronische vermoeidheid en psychische klachten (concentratieproblemen) na een traumatisch verlopen bevalling. Eiseres vindt dat verweerder haar medische klachten op datum in geding onderschat. Ter onderbouwing van haar klachten heeft eiseres een brief van haar kinderoncoloog van 11 juni 2019 overgelegd.
12. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden tot twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft eiseres beperkt geacht op het vlak van dynamisch handelen en statische houdingen. Eiseres kan maximaal 6 uur per werkdag lopen en staan en is beperkt in het frequent hanteren van zware lasten. Ook kan eiseres maximaal 6 uur op een dag zitten. De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van de belastbaarheid de medisch te objectiveren beperkingen op datum in geding van belang zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is blijkens zijn rapportage bekend met de brief van haar kinderoncoloog, ook de verzekeringsarts die eiseres fysiek heeft onderzocht in het kader van de EZW- beoordeling heeft kennis genomen van deze brief. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de brief van de kinderoncoloog geen aanleiding is tot het aannemen van meer beperkingen dan reeds zijn aangenomen.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd waarom de inhoud van de door eiseres verstrekte medische informatie geen aanleiding geeft om op datum in geding meer beperkingen aan te nemen vanwege psychische dan wel lichamelijke klachten van eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de FML.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
14. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
22 september 2021 nieuwe passende functies geduid voor eiseres. Ook heeft hij gemotiveerd waarom de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor eiseres. Waar er sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgelegd waarom de functies alsnog voor eiseres geschikt zijn. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 11180), medewerker postverzorging (SBC-code 315140) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), de belastbaarheid van eiseres te boven gaan. Daarmee berust ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op goede gronden.
Conclusie
15. Verweerder heeft de WIA-aanvraag van eiseres terecht per 1 juli 2020 afgewezen, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond.
16. Nu de arbeidskundige motivering hangende beroep is gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.Ziektewet.
4.Wet arbeid en zorg.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:1491.