ECLI:NL:RBAMS:2022:4807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
13/751833-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen toegestaan ondanks niet-betalen van alimentatie

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 mei 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zittingen die leidden tot de Poolse vonnissen, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende op de hoogte was van de procedures en zijn verdedigingsrechten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751833-21
RK nummer: 22/2609
Datum uitspraak: 19 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 maart 2021 door
the Regional Court in Krosno, II Penal Division(Polen)
,en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
-
enforceable judgment of the District Court In Krosno of 13 september2019 (II K 629/19);
-
enforceable judgment of the District Court In Krosno of 5 september 2019 (II K 500/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van in totaal 18 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB liggen twee vonnissen ten grondslag. Het EAB vermeldt in onderdeel D dat de opgeëiste persoon in geen van de zaken die tot deze vonnissen hebben geleid is verschenen.
Het standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zaak die tot het vonnis met kenmerk II K 500/19 heeft geleid. Nu hij niet aanwezig was op de zitting en verder niet is gebleken dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, dient de overlevering te worden geweigerd. De aanvullende informatie is te summier om uitsluitsel te geven over de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft prijsgegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering dient te worden toegestaan. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. Uit de aanvullende informatie van 20 juni 2022 blijkt immers dat hij in beide zaken voorafgaand aan het proces is geïnstrueerd over zijn rechten en verplichtingen en de consequenties van een verzuim om zijn huidige adres voor betekening door te geven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van beide vonnissen het volgende vast. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 20 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedures die tot de vonnissen hebben geleid, en dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren om de volgende redenen.
In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 20 juni 2022, die ziet op beide vonnissen, is vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek een adres heeft opgegeven en dat de oproepingen voor de zittingen naar dat adres zijn verstuurd. Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van de plicht om op het door hem opgegeven adres bereikbaar te zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten, alsmede van de plicht dat hij een adreswijziging aan de justitiële autoriteiten moest doorgeven en van wat de gevolgen zijn als hij hier niet aan voldoet. Overlevering houdt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan - deels - is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Standpunt van de raadsvrouw
De overlevering voor het vonnis met kenmerk II K 500/19 dient te worden geweigerd. Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis is veroordeeld betreft namelijk het niet betalen van alimentatie. De opgeëiste persoon heeft geen voorwaardelijk opzet gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn dochter zodat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. Artikel 7 OLW betreft weliswaar een
facultatieveweigeringsgrond maar in dit geval dient niet te worden afgezien van weigering. Er is namelijk een aanknopingspunt met de Nederlandse rechtsorde, nu de opgeëiste persoon zich in Nederland bevond op het moment dat dit feit zou zijn gepleegd. Tot slot heeft de raadsvrouw betwist dat - mocht de rechtbank de overlevering toestaan voor de tenuitvoerlegging van de andere in Polen opgelegde vrijheidsstraf - gezamenlijke afdoening van de openstaande vrijheidsstraffen in het belang van de opgeëiste persoon is.
Standpunt van de officier van justitie
Het niet betalen van alimentatie is weliswaar niet strafbaar naar Nederlands recht, maar van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW dient te worden afgezien nu er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, bevond de opgeëiste persoon zich tijdens het gepleegde feit niet continu in Nederland, maar ging hij ook naar Polen.
Oordeel van de rechtbank
Het feit zoals omschreven in het EAB als het niet betalen van kinderalimentatie, is niet ook naar Nederlands recht strafbaar. De rechtbank kan aan de hand van het EAB en de aanvullende informatie immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kind. [1]
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Dat de opgeëiste persoon zich tijdens het begaan van het feit in Nederland zou hebben bevonden, maakt niet dat de Nederlandse rechtsorde door dit feit geraakt is, al was het maar omdat de gevolgen daarvan zich in Polen hebben geopenbaard. Overigens heeft de opgeëiste persoon tijdens de zitting verklaard dat hij in die periode afwisselend in Nederland en in Polen was. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267 en 285 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krosno,
II Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en S.H.M. Helder, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.