ECLI:NL:RBAMS:2022:4727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en herziening van WW-uitkering met terugvordering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zijn WW-uitkering betwistte, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had in 2019 zijn werk verloren en ontving sindsdien een WW-uitkering. Het Uwv beëindigde zijn uitkering per 1 juni 2020 en vorderde een bedrag van € 989,77 terug voor de maand juli 2020. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld, omdat de eiser in juni 2020 meer verdiende dan 87,5% van zijn maandloon, wat leidde tot het verlies van zijn recht op WW-uitkering. De eiser voerde aan dat het dagloon onjuist was vastgesteld en dat hij om dringende redenen niet in staat was het teruggevorderde bedrag te betalen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat het Uwv de juiste procedure had gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, maar stelde vast dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit van het Uwv. Desondanks was de eiser niet in zijn belangen geschaad, en de rechtbank droeg het Uwv op om het griffierecht en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/11

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de WW-uitkering [1] van [eiser] per 1 juni 2020 beëindigd.
Met een besluit van – eveneens – 4 september 2020 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de WW-uitkering van [eiser] voor de maand juli 2020 herzien en een brutobedrag van € 989,77 van [eiser] teruggevorderd.
In het besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld.
Eiser is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting is het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om, omdat [eiser] stelt dat daar dringende redenen voor zijn, te beoordelen of er redenen zijn om (deels) van terugvordering af te zien.
Op 9 december 2021 heeft het Uwv het bestreden besluit aangevuld met een nadere motivering. Bij dit besluit heeft het Uwv ook een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 december 2021 gevoegd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op eisers verzoek op een vervolgzitting behandeld. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] is in 2019 ziek uit dienst gegaan bij zijn oud-werkgever [bedrijf] . Daarna heeft hij verschillende perioden afwisselend een WW- en een ZW-uitkering [2] ontvangen.
1.2.
De WW-uitkering is bij besluit van 13 mei 2020 weer herleefd. In dat besluit heeft het Uwv vermeld dat het dagloon van [eiser] is berekend op € 69,10 en overwogen dat dit gelijk is aan het dagloon van de WW-uitkering die hij eerder ontving. Het maandloon heeft het Uwv berekend op € 1.502,93.
1.3.
Met het primaire besluit 1 heeft het Uwv de uitkering van [eiser] per 1 juni 2020 beëindigd, omdat hij in de maand juni 2020 meer verdiende dan 87,5% van het maandloon. Hij heeft daarom geen recht meer op een WW-uitkering. Met het primaire besluit 2 heeft het Uwv de WW-uitkering van [eiser] voor de maand juli 2020 herzien en een brutobedrag van € 989,77 van [eiser] teruggevorderd.
1.4.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit aangenomen dat het bezwaar (enkel) gericht was tegen het primaire besluit 1 (de stopzetting per 1 juni 2020). Het bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard. Het Uwv vindt dat het primaire besluit juist is, omdat [eiser] in de maand juni 2020 in dienst van zijn werkgever [uitzendbureau] € 1.650,56 heeft verdiend. Dit is meer dan 87,5% van zijn WW-maandloon van € 1.502,93. Hij heeft daarom per 1 juni 2020 geen recht meer op een WW-uitkering.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] heeft gesteld dat het dagloon (en daardoor het maandloon) niet goed is berekend en dat hij daardoor te weinig WW-uitkering heeft ontvangen. Op de zitting heeft hij toegelicht dat de berekening niet kan kloppen, omdat hij in de maand mei 2020 maar ongeveer € 600,- aan WW-uitkering van het Uwv uitgekeerd heeft gekregen. Dit terwijl zijn WW-uitkering even hoog hoort te zijn als zijn eerder genoten ZW-uitkering.
2.2.
[eiser] heeft verder gesteld dat hij het hele bedrag van € 989,77 niet kan terugbetalen. Volgens [eiser] is sprake van dringende redenen om van invordering af te zien, vanwege zijn persoonlijke omstandigheden zoals zijn mentale gesteldheid. Hij heeft medische klachten en is onder bewind gesteld. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij door iedereen als zelfredzaam wordt gezien, maar hij dat helemaal niet is. Zo staat hij al anderhalf jaar onder bewind, met als reden om van zijn schulden af te komen door in de schuldsanering toegelaten te worden. Van de bewindvoering wil hij echter af, omdat er niets met zijn dossier is gedaan en het hem wel geld kost. Budgetbeheer is volgens [eiser] een betere optie. In september dient daarom een zitting om de bewindvoering stop te zetten. [eiser] heeft verder toegelicht dat hij inmiddels wel weer een (administratieve) full time baan heeft, maar dat het volgens hem een kwestie van tijd is voordat het misgaat. Geestelijk gaat het namelijk niet goed met hem. De constante druk van invordering levert voor [eiser] onevenredige druk op. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] ook nog verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832. Ook heeft [eiser] een medische rapportage van 22 januari 2020 van de verzekeringsarts van het Uwv bijgevoegd.
Standpunt van het Uwv
3.1.
Op de zitting van 1 november 2021 heeft het Uwv onderkend dat het bezwaar ook was gericht tegen het primaire besluit 2. In de aanvullende motivering van 9 december 2021 is het Uwv ingegaan op de juistheid van het primaire besluit 2 en is hij ingegaan op het in beroep ingenomen standpunt van [eiser] dat er dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering. Die redenen zijn er volgens het Uwv niet en het Uwv vindt dus nog steeds dat (ook) het primaire besluit 2 terecht is genomen.
3.2.
Het Uwv heeft toegelicht dat het bedrag aan WWuitkering voor de maand mei 2020 inderdaad netto ongeveer € 600,- aan WWuitkering betrof. [eiser] had namelijk slechts recht op een halve maand WW-uitkering in mei 2020, waarbij het ging om een maandloon van bruto € 1.502,93,-. Het Uwv vindt dat het dagloon goed is vastgesteld en dat het bovendien in rechte vaststaat. Het Uwv heeft ter zitting ook toegelicht hoe hij tot stopzetting van de WW-uitkering van [eiser] is gekomen. [eiser] heeft een WWuitkering voor de (halve) maand mei 2020 ontvangen. Voor juni 2020 heeft [eiser] middels het inkomstenformulier zijn inkomsten van [uitzendbureau] doorgegeven. Deze inkomsten waren meer dan 87,5% van het maandloon. Voor de maand juli 2020 heeft [eiser] vervolgens geen inkomsten opgegeven. In september 2020 kwam het Uwv hierachter, waarna bleek dat [eiser] voor de maand juli 2020 ook inkomsten had genoten die meer dan 87,5% van het maandloon waren. Om die reden werden in september 2020 de primaire besluiten afgegeven. Hierbij heeft het Uwv tevens ter zitting toegelicht dat, als iemand gedurende één maand boven de 87,5% van het maandloon komt, de WW-uitkering niet wordt stopgezet. Dit gebeurt pas als het twee opvolgende maanden gebeurt, hetgeen bij [eiser] voor juni en juli 2020 het geval bleek te zijn.
Relevante regelgeving
4. Voor het gehanteerde juridische kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht en hiervan deel uitmaakt.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zet eerst recht dat in het proces verbaal over de aanhouding van de zaak abusievelijk staat dat er een op 4 september 2020 een besluit over invordering is genomen. Dit moet zijn een besluit over terugvordering.
6. Het beroep is gevolgd op het bezwaar van [eiser] dat zich richt tegen de primaire besluiten van 4 september 2020. Deze besluiten gaan over de stopzetting van de WW per 1 juni 2020 en de herziening en terugvordering van WW-uitkering over juli 2020. Waar het beroep het heeft over invordering, zal de rechtbank terugvordering lezen. De rechtbank beslist niet over het invorderingsbesluit van 20 oktober 2020. Tegen dat besluit is namelijk, voor zover de rechtbank bekend, geen bezwaar en beroep ingesteld.
7. [eiser] heeft gesteld dat het dagloon onjuist is en dat de WW daardoor te laag is vastgesteld. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling. Het dagloon is al vastgesteld tijdens een eerdere WW-periode van [eiser] , voordat hij in de ZW kwam en daarna voor het laatst nog eens in het besluit van 13 mei 2020. Hij heeft de juistheid van het dagloon toen niet aangevochten, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Doordat [eiser] dat toen heeft nagelaten, is het bedrag vast komen te staan en is het voor hem nu te laat om het over juni en juli 2020 gewijzigd te krijgen. Het Uwv is bij de berekening van het recht op WW over juni en juli 2020 dus terecht uitgegaan van het al eerder vastgestelde dagloon. Deze grond van [eiser] slaagt dus niet. Overigens vindt de rechtbank de toelichting van het Uwv over hoe het verschil in hoogte van de WW en ZW-uitkering van [eiser] is ontstaan navolgbaar.
8. Van dringende redenen om af te zien van herziening en/of terugvordering in de zin van de WW [3] is sprake als door de herziening of de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. De rechtbank ziet in de door [eiser] aangevoerde omstandigheden, zoals genoemd onder 2.2, geen aanleiding om zulke dringende redenen aan te nemen. De rechtbank overweegt dat het Uwv tot op heden het teveel verkregen bedrag aan WW-uitkering (nog) niet van [eiser] heeft ingevorderd. Verder heeft het Uwv op de zitting toegezegd met de terugvordering van de teveel betaalde WW-uitkering te zullen wachten tot na de zitting in september over de stopzetting van de bewindvoering. Als de bewindvoerder aanblijft, zal het Uwv alsnog met de bewindvoerder van [eiser] contact opnemen. Verder verricht [eiser] ook weer werkzaamheden en is niet gebleken dat hij door zijn medische klachten niet in staat is de terugvordering te betalen. In het geval hij straks geen bewindvoerder meer heeft kan hij zelf het Uwv vragen om een betalingsregeling.
9. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat hij had moeten worden gehoord in bezwaar, volgt de rechtbank hem daarin niet. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat was naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval. In zijn bezwaarschrift heeft [eiser] alleen maar gezegd dat er onjuiste gegevens zijn gebruikt en ingevuld dat hij medische en niet medische redenen heeft om bezwaar te maken. Hij heeft dit verder niet onderbouwd. Hij heeft alleen een salarisspecificatie over augustus 2019 overgelegd, maar die zegt niets over de periode waar de primaire besluiten over gaan, namelijk juni en juli 2020. Het Uwv heeft [eiser] dus niet uit hoeven nodigen voor een hoorzitting.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
11. Omdat het Uwv in beroep pas een voldoende motivering op het bezwaar van [eiser] heeft gegeven, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Omdat [eiser] in beroep de gelegenheid heeft gehad om op de aanvullende motivering van het Uwv te reageren, is hij niet in zijn belangen geschaad en is het beroep ondanks het gebrek toch ongegrond. [4]
12. Vanwege het motiveringsgebrek is er wel aanleiding te bepalen dat het Uwv aan [eiser] het griffierecht en de proceskosten vergoedt.
13. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Artikel 22a van de WW:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 25, eerste lid, van de WW:
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is.
Artikel 36 van de WW:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. (…)
Bij toepassing van artikel 22a van de WW hanteert verweerder het beleid, neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels). (…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 3 van de Beleidsregels:
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Artikel 4 van de Beleidsregels:
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.Een uitkering op grond van de Ziektewet.
3.Op grond van artikel 22a, tweede lid, en artikel 36, zesde lid, van de WW
4.De rechtbank passeert daarom het gebrek met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.