ECLI:NL:RBAMS:2022:4672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/058263-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen, op 29 november 2021. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 10 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW onderzocht. De raadsvrouw stelde dat er geen sprake was van een situatie zoals bedoeld in de genoemde artikelen, terwijl de officier van justitie betoogde dat de rechtbank kon afzien van de weigeringsgrond. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat er meerdere EAB's tegen dezelfde opgeëiste persoon waren uitgevaardigd. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058263-22 (EAB III)
RK nummer: 22/1354
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan 18 oktober 2019 door de
Poznań – Grunwald and Jezyce District Court in Poznań(referentie VIII K 915/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW en dat de rechtbank gebruik moet maken van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon was niet ter zitting aanwezig en er was (in tegenstelling tot EAB’s I, II en IV) ook geen gemachtigde raadsman aanwezig. Het EAB vermeldt weliswaar dat de correspondentie met betrekking tot de zaak naar een door de opgeëiste persoon opgegeven adres is verstuurd, maar het is niet duidelijk of dat adres is opgegeven in het licht van
dezeprocedure – hetgeen door de opgeëiste persoon stellig wordt ontkent.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank kan afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen, maar de dagvaarding is per post naar het door hem opgegeven adres verstuurd en hij heeft de zogenaamde adresinstructie gekregen. Het is de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om op dat opgegeven adres beschikbaar te blijven en daar ook correspondentie in ontvangst te kunnen nemen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB onder d) is het volgende vermeld:
This correspondence from the Court was sent to the address that the convict had provided during the proceedings. The convict did not collect the correspondence although advice notes had been left for him to collect it from a post office. […] He did not inform the court about any change of his residence address or his address for service despite the fact that he had been instructed such obligation.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in
dezeprocedure (
“during the proceedings”)een correspondentieadres heeft opgegeven en de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en van de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. De correspondentie is naar dit opgegeven adres verstuurd. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsvrouw – dat niet blijkt dat de opgeëiste persoon in
dezeprocedure een adres heeft opgegeven – dan ook niet.
De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte van het strafproces dat tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon meerdere EAB’s zijn uitgevaardigd en de behandeling van in ieder geval één van de vorderingen is aangehouden in afwachting van antwoorden op nadere vragen – namelijk het EAB met parketnummer 13/058277-22 (EAB V) – , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen [1] pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat executie-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat executie-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW).

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Regional Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.