ECLI:NL:RBAMS:2022:4648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/703979 / FA RK 21-4077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap, gerechtelijke vaststelling vaderschap, gezag en adoptie na draagmoederschap

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, gezag en adoptie na draagmoederschap. De verzoekende partij, de moeder, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van haar echtgenoot, [belanghebbende 1], en de vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 4], die biologisch de vader van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende 4] de biologische vader is op basis van DNA-onderzoek, en dat de juridische vader, [belanghebbende 1], niet de biologische vader is. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende 1] gegrond verklaard en het vaderschap van [belanghebbende 4] vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning in kracht van gewijsde is gegaan.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de wensvaders om gezamenlijk gezag over het kind te verkrijgen toegewezen, en de adoptie door [belanghebbende 3] goedgekeurd, met terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaam van het kind gewijzigd in die van [belanghebbende 1]. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. H.M. Patijn, rechter, en de griffier was mr. I.H.H. Krajenbrink.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/703979 / FA RK 21-4077
Beschikking van 23 februari 2022 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, gerechtelijke vaststelling vaderschap, gezag en adoptie
in de zaak van:

1.[de moeder] ,wonende te [woonplaats 1] ,verzoekende partij sub 1,hierna te noemen de moeder,

advocaat mr. W.J. Eusman te Amsterdam,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen [belanghebbende 1] ,
advocaat mr. W.J. Eusman te Amsterdam,
2.
Mr. [curator], te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
3. [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen [belanghebbende 3] ,
advocaat mr. J.G. Kalk te Nijmegen .
4. [belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen [belanghebbende 4] , tezamen met [belanghebbende 3] aangeduid als: wensvaders,
advocaat mr. J.G. Kalk te Nijmegen .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de moeder, ingekomen op [geboortedatum 4] 2021;
- de beschikking van deze rechtbank van 28 juli 2021, waarbij Mr. [curator] is benoemd tot bijzondere curator over het destijds nog ongeboren kind van de moeder;
- de schriftelijke reactie tevens houdende verzoeken van de bijzondere curator van 13 september 2021;
- de refertes van de wensvaders van 20 september 2021;
- de reactie van de wensvaders, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 27 september 2021;
- de referteverklaring van [belanghebbende 1] van 1 oktober 2021;
- een F9-formulier met bijlagen van de wensvaders van 1 oktober 2021;
- de referteverklaring van de moeder van 1 oktober 2021;
- de referteverklaring van [belanghebbende 1] van 1 oktober 2021;
- een F9-formulier met bijlage van de wensvaders van 14 oktober 2021;
- een F9-formulier met bijlage van de wensvaders van 2 november 2021;
- een F9-formulier met bijlage van de wensvaders van 6 december 2021;
- een brief van mr. Kalk van 18 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022.
Gehoord zijn: partijen bijgestaan door hun advocaat en de bijzondere curator.
De Raad heeft meegedeeld niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 7 mei 2010 te [plaats] zijn de moeder en [belanghebbende 1] met elkaar gehuwd. Zij hebben samen drie kinderen.
2.2.
Op 28 oktober 2020 hebben de moeder en [belanghebbende 1] een draagmoederovereenkomst gesloten met de wensvaders.
2.3.
Op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats 2] is uit de moeder geboren:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ).
2.4.
Uit DNA-onderzoek van 24 november 2021 verricht door het Klinisch Chemisch Laboratorium van het CWZ ziekenhuis is gebleken dat [belanghebbende 4] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige] .
2.5.
De Raad heeft op 11 oktober 2021 de wensvaders toestemming gegeven als bedoeld in artikel 1:241 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek om het ongeboren kind van de moeder direct na de geboorte op te nemen in hun gezin.
[minderjarige] verblijft sinds (kort na) de geboorte bij [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] , de wensvaders.
2.6.
Zowel de moeder en de juridisch vader als de wensvaders hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken, de zelfstandige verzoeken en de refertes

3.1.
De moeder heeft verzocht een bijzondere curator te benoemen teneinde de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende 1] te verzoeken ten aanzien van haar nog ongeboren kind en te verzoeken het vaderschap van [belanghebbende 4] vast te stellen ten aanzien van dit kind.
3.2.
De bijzondere curator heeft bij zelfstandig verzoek verzocht een DNA-onderzoek door Verilabs te gelasten naar de afstamming van het nog ongeboren kind van de moeder en, op voorwaarde dat de afstamming van [belanghebbende 4] komt vast te staan, de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende 1] ten aanzien van het kind gegrond te verklaren en gerechtelijk vast te stellen dat [belanghebbende 4] de vader is van het kind.
3.3.
De wensvaders hebben bij zelfstandig verzoek verzocht [belanghebbende 4] , zodra de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is komen vast te staan en [belanghebbende 4] juridisch vader is, op grond van artikel 1:253c van het BW het gezag van de moeder te beëindigen en [belanghebbende 4] met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten vanaf de dag van de geboorte. Zij zijn voornemens een DNA-onderzoek te laten verrichten. Tevens hebben de wensouders verzocht de adoptie door [belanghebbende 3] van het kind uit de spreken met terugwerkende kracht vanaf het moment van de geboorte en te verstaan dat vanaf het moment dat de beslissing inzake de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, de wensvaders gezamenlijk het gezag over voornoemde minderjarige zullen uitoefenen en te gelasten dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de latere vermelding van de adoptie in de daarvoor in aanmerking komende akte toevoegt. Tevens verzoeken zij op de voet van artikel 1:5 BW de geslachtsnaam van het kind te wijzigen in [belanghebbende 1] .
3.4.
De wensvaders hebben zich gerefereerd aan de verzoeken van de bijzondere curator.
De moeder en [belanghebbende 1] hebben zich gerefereerd aan de verzoeken van de bijzondere curator en van de wensvaders.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
4.1.
Op grond van artikel 265 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Dit betekent dat de rechtbank Amsterdam in beginsel onbevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen, nu de ouders met gezag in [woonplaats 1] wonen en de wensouders samen met [minderjarige] in [woonplaats 2] wonen. Nu echter alle belanghebbenden hebben aangegeven geen verwijzing te wensen, zal de rechtbank de verzoeken inhoudelijk behandelen.
Gegrondverklaring ontkenning vaderschap
4.2.
De bijzondere curator onderbouwt het verzoek als volgt. Het kind is uit de moeder geboren tijdens haar huwelijk met [belanghebbende 1] , zodat hij de juridisch vader is van [minderjarige] . Uit DNA-onderzoek is echter gebleken dat het kind is voortgekomen uit zaadcelmateriaal van [belanghebbende 4] . De juridisch vader, [belanghebbende 1] , is derhalve niet de biologische vader van [minderjarige] .
4.3.
Ingevolge artikel 10:93 lid 1 juncto artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op dit verzoek Nederlands recht van toepassing.
4.4.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:200 BW. Ingevolge dit artikel kan het in artikel 199, onder a en b, bedoelde vaderschap - van de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren - worden ontkend door de vader of de moeder van het kind of door het kind zelf op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is.
4.5.
De rechtbank stelt vast [minderjarige] nu [belanghebbende 1] tot vader heeft op grond van het feit dat hij ten tijde van de geboorte met de moeder is gehuwd. Er was sprake van laagtechnologisch draagmoederschap met sperma van [belanghebbende 4] . Er heeft DNA-onderzoek plaatsgevonden naar de verwantschap tussen [minderjarige] en [belanghebbende 4] . Dit onderzoek is in dit geval verricht door het Klinisch Chemisch Laboratorium van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, welk laboratorium door de Raad voor Accreditatie volgens EN ISO 15189:2012 is geaccrediteerd. De rechtbank stelt vast dat daarmee is voldaan aan de vereisten van het Besluit DNA-onderzoek vaderschap van 20 oktober 2008.
4.6.
Gelet op het verrichte DNA-onderzoek staat vrijwel vast dat [belanghebbende 4] en niet [belanghebbende 1] de biologische vader van [minderjarige] is. De rechtbank zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, nu dit onweersproken is en tijdig is ingediend, dan ook toewijzen.
Vaststelling vaderschap
4.7.
De bijzondere curator heeft met betrekking tot dit verzoek naar voren gebracht dat uit het inmiddels verrichte DNA-onderzoek is gebleken dat [belanghebbende 4] de biologische vader is van [minderjarige] . Weliswaar is [belanghebbende 4] niet de verwekker als bedoeld in artikel 1:702 lid 1 BW, maar hij verzoekt de rechtbank aan te sluiten bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) betreffende artikel 1:204, lid 3 BW in samenhang met artikel 8 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), alsmede de uitspraken van de Hoge Raad van 24 januari 2002, NJ 2003/386 en de rechtbank Den Haag 2 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11169. De bijzondere curator acht het, gelet op alle omstandigheden, duidelijk dat er vanaf de geboorte tussen het kind en de wensvader family life zal zijn. De baby zal immers direct na de geboorte in het gezin van wensvaders worden opgenomen waarna zij de volledige verzorging en opvoeding op zich zullen nemen. is De bijzondere curator acht het in het belang van het kind dat de biologische werkelijkheid gelijk wordt gesteld met de juridische, zodat de afstamming vast komt te staan en er familierechtelijke betrekkingen zullen zijn met [belanghebbende 4] .
4.8.
Ingevolge artikel 10:97 BW is op dit verzoek Nederlands recht van toepassing.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:207 BW.
4.9.
Voorwaarde voor gerechtelijke vaststelling vaderschap is dat het verwekkerschap van [belanghebbende 4] vaststaat. De rechtbank leidt uit de stellingen en stukken af dat [minderjarige] biologisch gezien een kind van [belanghebbende 4] is, maar dat hij niet haar verwekker is. De verwekker is immers de man die door de geslachtsdaad een kind heeft verwekt. De zaaddonor wordt daaronder niet verstaan (TK 1995-1996, 24649, nr. 3, blz. 8). Op die grond kan de bijzondere curator derhalve in beginsel niet worden ontvangen in het verzoek.
4.10.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM betreffende artikel 1:204, lid 3, BW in samenhang met artikel 8 EVRM. Hierin wordt het in de Nederlandse wetgeving bestaande onderscheid tussen enerzijds een biologische vader - verwekker, en anderzijds een biologische vader - donor, niet gemaakt. Het bestaan van bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is dat er bloedverwantschap is in combinatie met concrete omstandigheden benodigd voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge artikel 8 EVRM heeft de biologische vader die ‘family life’ heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit family life.
4.11.
De rechtbank dient dus te beoordelen of er in dit geval family life tussen [minderjarige] en [belanghebbende 4] kan worden aangenomen. Aangezien [minderjarige] vrijwel direct na haar geboorte in het gezin van de wensvaders is opgenomen en zij sindsdien door hen wordt verzorgd en opgevoed, is er sprake van family life tussen de wensvaders en [minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [belanghebbende 4] gelijkgesteld dient te worden met de verwekker.
4.12.
Nu verder geen sprake is van een van de in lid 2 genoemde beletselen, zal het verzoek van de bijzondere curator als na te melden worden toegewezen. Hierbij overweegt de rechtbank dat – nu gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 4] , gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW, pas mogelijk is nadat de beslissing houdende de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende 1] in kracht van gewijsde is gegaan – de vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 4] ten aanzien van [minderjarige] zal worden uitgesproken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing inhoudende de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
Eenhoofdig gezag [belanghebbende 4]
4.13.
Wensvaders achten het in het belang van het kind, dat [belanghebbende 4] zodra zijn vaderschap is komen vast te staan het eenhoofdig gezag zal krijgen, nu het kind met toestemming van de Raad, direct na de geboorte bij de wensvaders zal opgroeien en zij haar vanaf de geboorte zullen opvoeden en verzorgen. Dit is geheel volgens het plan van de draagmoeder, haar echtgenoot en de wensvaders. Daardoor zal er geen hechtingsproces plaatsvinden tussen de draagouders en het kind. De draagmoeder wenst gegeven haar intenties met het draagmoederschap niet de verantwoordelijkheid te nemen en te hebben voor de verzorging en opvoeding van het kind. Het is dan ook in het belang van het kind dat de wensvaders alle beslissingen over haar kunnen nemen.
4.14.
Zodra de beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende 1] in kracht van gewijsde is gegaan, is de moeder alleen met het gezag belast. [belanghebbende 4] is op dit moment nog niet bevoegd tot het ouderlijk gezag. Dit wordt anders indien en zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank het verzoek beoordelen als ware [belanghebbende 4] reeds bevoegd tot het gezag.
4.15.
Het verzoek met betrekking tot het gezag is gebaseerd op artikel 1:253c BW. Dit artikel bepaalt - voor zover hier van belang - dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
4.16.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] vlak na de geboorte is opgenomen in het gezin van wensvaders. Zij wordt sindsdien door hen opgevoed en verzorgd. De zwangerschap van de moeder was vanaf het begin gericht op ouderschap voor de wensvaders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat [belanghebbende 4] met het eenhoofdig gezag over haar belast zal worden, zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Nu voorts alle betrokkenen het eens zijn met dit verzoek zal de rechtbank aldus beslissen.
Adoptie
4.17.
Uit artikel 1:227, lid 2, BW volgt dat een verzoek tot adoptie, onder de omstandigheden in dit geval, waarin [belanghebbende 3] de levensgezel van [belanghebbende 4] is, slechts kan worden gedaan indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met [belanghebbende 4] heeft samengeleefd.
Ingevolge artikel 1:227 lid 3 BW kan een verzoek tot adoptie enkel worden toegewezen, indien:
-de adoptie in het kennelijk belang van het kind is;
-op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en
aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
4.20.
De rechtbank leidt uit de stukken en de afgelegde verklaringen af dat de wensvaders al bijna 6 jaar samenwonen en meer dan 8 jaar een relatie hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder naar voren gebracht dat [minderjarige] van haar als moeder op het gebied van de directe verzorging en opvoeding niets meer van haar te verwachten heeft. Daarmee is de rechtbank genoegzaam gebleken dat [minderjarige] van de draagmoeder als moeder niets meer te verwachten heeft. De rechtbank is, op grond van alle hierboven omschreven omstandigheden, van oordeel dat de adoptie in het belang van [minderjarige] is.
4.21.
De Raad heeft in het Raadsrapport van 26 oktober 2021 meegedeeld dat de wensvaders een adoptieprocedure hebben doorlopen en daarvoor beginseltoestemming hebben ontvangen. Voorts heeft de Raad aangaande het destijds nog ongeboren kind geadviseerd dat de wensvaders toestemming wordt verleend om het kind direct na de geboorte op te nemen in hun gezin.
4.22.
Verder wordt aan de in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie voldaan, behoudens aan de onder lid 1 sub f genoemde voorwaarde, te weten dat de [belanghebbende 3] [minderjarige] ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed. Het verzoek is reeds ingediend voor de geboorte van [minderjarige] . Er is dus niet voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 1:228 lid 1 sub f BW dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed. Deze termijn is bedoeld om de bestendigheid van de verzorging en opvoeding te toetsen.
In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie waarbij de genoemde termijn van een jaar geen redelijk doel dient. [minderjarige] is het biologische kind van [belanghebbende 4] en wensvaders zijn, gezien het draagoudertraject en de overeenkomst die zij met draagouders hebben afgesloten, gedurende de zwangerschap intensief betrokken geweest bij [minderjarige] . Draagouders hebben van aanvang af duidelijk te kennen gegeven dat zij [minderjarige] niet willen verzorgen en opvoeden.
De wensvaders hebben al kort na de geboorte van [minderjarige] haar verzorging en opvoeding van op zich genomen. Ten tijde van deze uitspraak hebben zij gedurende ruim vier maanden voor haar gezorgd en voorts is gelet op de stukken en de verklaringen van de wensvaders tijdens de mondelinge behandeling volkomen duidelijk dat wensvaders [minderjarige] zullen blijven verzorgen en opvoeden. Het niet voldoen aan de termijn is daarom in dit geval geen reden om de adoptie (op dit moment) af te wijzen, omdat er geen twijfel is over de bestendigheid van de verzorging en opvoeding.
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank de wettelijke termijn van verzorging en opvoeding van ten minste een jaar als bedoeld in artikel 1:228 lid 1 sub f BW in deze specifieke situatie niet verenigbaar met het bepaalde in artikel 8 jo 14 EVRM en zal deze daarom buiten beschouwing laten.
4.23.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de juridische werkelijkheid zo snel mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Op grond van het vorengaande acht de rechtbank de wettelijke termijn van verzorging en opvoeding van ten minste een jaar in deze specifieke situatie niet verenigbaar met het bepaalde in artikel 8 jo 14 EVRM en zal deze daarom buiten beschouwing laten. Derhalve zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen als volgt.
4.24.
De rechtbank merkt hierbij op dat dit betekent dat de familierechtelijke betrekking met de moeder wordt verbroken. De familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en [belanghebbende 4] zal echter wel in stand blijven.
Terugwerkende kracht adoptie
4.25.
De rechtbank ziet aanleiding om met analoge toepassing van artikel 1:230, lid 2 BW te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot het tijdstip van de geboorte van het kind.
Gezamenlijk gezag
4.26.
De wensvaders hebben verzocht hen nadat de adoptie in kracht van gewijsde is getreden hen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten. De rechtbank zal dit verzoek, nu dit onweersproken is, toewijzen.
Geslachtsnaam
4.27.
De wensvaders hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] ‘ [belanghebbende 1] ’ zal zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van:
[belanghebbende 1] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1979
ten aanzien van het uit de moeder geboren kind:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2021;
- stelt vast, zodra de uitspraak ten aanzien van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, het ouderschap van de man:
[belanghebbende 4],
geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 1988,
wonende te [woonplaats 2] ,
ten aanzien van:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2021;
- draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 2] ;
- beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
- beëindigt het gezag van de moeder over [minderjarige] zodra de uitspraak met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan en belast [belanghebbende 4] vanaf dat moment met het gezag over [minderjarige] ;
- spreekt uit, zodra de uitspraak met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, de adoptie door:
[belanghebbende 3],
geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 1986,
van de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2021;
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 2] een latere vermelding van de adoptie in de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
- verstaat dat ook na de adoptie de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en [belanghebbende 4] in stand blijft;
- belast, zodra de beschikking tot adoptie in kracht van gewijsde is getreden, [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] ;
- gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister van [geboorteplaats 2] met betrekking tot [minderjarige] door te halen, zodra de in deze gegeven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
- stelt vast dat [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] gezamenlijk hebben verklaard dat voornoemd kind de geslachtsnaam van [belanghebbende 1] zal hebben;
- verklaart de beschikking ten aanzien van de geslachtsnaam en het gezag uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).