ECLI:NL:RBAMS:2022:4635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
13/144826-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne en voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden of bewerken van harddrugs

Op 3 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne, evenals voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden of bewerken van harddrugs. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 1 juni 2021 aangehouden na een politieobservatie die was gestart naar aanleiding van een ANPR-hit. Tijdens de observatie werd de verdachte gezien in de nabijheid van een voertuig waarin een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelde en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de drugshandel. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege vermeende vormverzuimen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de politie rechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn status als 'first offender'.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/144826-21 (Promis)
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfsadres: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 24 november 2021, 13 juli 2022 en 20 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Amsterdam en/of Rotterdam althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 25,64 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 413,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode 28 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen;
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd(e) tijdstip(pen) in voornoemde pleegplaats:
  • een of meerdere vacumeermachine(s)
  • een of meerdere blik(ken) met aceton
  • (een) persblok(ken)
  • (een) afdrukmal
  • een of meerdere weegscha(a)l(en)
  • (een) maatbeker(s)
  • (een) droogbak(ken)
  • een straalkachel
  • een blokvorm
  • tape
  • krimpfolie
  • een kookbak
  • vloeipapier(en)
  • ballonnen
  • (druk)letters en/of cijfers en/of logo’s (ten behoeve van het achterlaten van een merkafdruk bij persen van stoffen)
  • een of meerdere magnetron(s)
  • een centrifuge
  • een persbeugel met perskrik
  • 984,1 gram, althans een hoeveelheid, levimasol (versnijdingsmiddel)
  • (latex) handschoenen
  • een of meerdere bak(ken) met amfetamine pasta;
  • verpakkingsmateriaal
  • schalen
  • vacuumzakken
  • (een literfles) ethylalcohol
  • (een doos met) filtermaskers van het merk Moltex 8000
  • een of meerdere filterbus(sen) (geschikt om op het filtermasker te plaatsen)
  • een keukenmachine
  • een zeef
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. Verdachte is stelselmatig en zonder verdenking in de zin van artikel 27 Sv geobserveerd. Alle handelingen van de verbalisanten, waaronder het volgen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op straat, zijn niet te rijmen met het doel om het voertuig te controleren en niet te verantwoorden met een beroep op artikel 3 van de Politiewet (hierna: PW). Er is geen bevel tot stelselmatige observatie door de officier van justitie afgegeven. Bovendien is de verbaliseringsplicht geschonden en zijn de verdediging en de rechtbank misleid, door niet transparant te zijn over de informatie die reeds bij de verbalisanten bekend was alvorens zij tot het volgen van het voertuig overgingen. De aanhouding en doorzoeking van het voertuig zijn directe vruchten van de buitenwettelijke opsporingsmethode. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van verdachte, te weten het recht op een eerlijk proces, tekort gedaan (Zwolsman-criterium).
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat voornoemde gang van zaken rondom de volgactie niet leidt tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie stelt de raadsman zich op het standpunt dat de bevindingen van de verbalisanten moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De politie heeft rechtmatig gehandeld en bewijs verkregen. Voor het volgen van een ANPR (Automatic Number Plate Recognition)-hit, om vervolgens op het juiste moment mede de controlebevoegdheden in te zetten, is voldoende grondslag te vinden in artikel 3 PW. Van belang is dat er wordt gekeken of er een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van het gevolgde subject wordt verkregen. Hier ging het om het, zoals ook is gebleken uit de verhoren van de verbalisanten, eenmalig, op de openbare weg en gedurende slechts een kleine twee uren observeren. De observatie was dus beperkt en kortstondig.
Toen er een controle werd uitgevoerd op het voertuig was sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. In dat verband zijn van belang het gegeven van de ANPR-hit dat er mogelijk sprake was van een verborgen ruimte, het verdachte gedrag van verdachte en de overdracht van de rolkoffer. Het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit staat niet in de weg aan het uitoefenen van de controlebevoegdheden door de politie. Overigens staat het de politie vrij om een verkeerscontrole te doen.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dat dient te leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot bewijsuitsluiting. Het verweer richt zich in de kern op de handelswijze van de verbalisanten en of dit toelaatbaar is gelet op de hen toekomende bevoegdheden.
Juridisch kader vormverzuimen ex. artikel 359a Sv
Indien in een voorbereidend onderzoek in de strafzaak jegens een verdachte vormen in het voorbereidend onderzoek zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld – als bedoeld in artikel 359a Sv – en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. De rechter dient rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
Niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie komt slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking. Het vormverzuim moet dan daarin hebben bestaan dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het Zwolsman -criterium). [1]
Bewijsuitsluiting kan als rechtsgevolg worden verbonden indien het gaat om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) te voorkomen. Ook kan tot bewijsuitsluiting worden overgegaan in gevallen waarin sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel.
Een schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in art. 8 EVRM levert niet zonder meer een inbreuk op het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM op. [2]
Werkwijze politieambtenaren
De rechtbank verwijst voor de gang van zaken allereerst naar hetgeen hierna is uiteengezet onder paragraaf 4.2.1: ‘Feiten en omstandigheden’. Kort gezegd is het voertuig gedurende ruim anderhalf uur gevolgd naar aanleiding van een ANPR-hit, voordat werd overgegaan tot het controleren van het voertuig. Tijdens de volgactie is ook verdachte op straat te voet gevolgd en is geprobeerd [medeverdachte 1] op straat te lokaliseren toen hij even uit het zicht van de verbalisanten was geraakt. In totaal waren zes verbalisanten betrokken bij het volgen en controleren van het voertuig en de aanhouding van verdachte en de twee medeverdachten. Er is geen bevel tot stelselmatige observatie op grond van artikel 126g Sv door een officier van justitie afgegeven.
Verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over het plaatsen van het voertuig in een afgeschermd bestand van het ANPR-systeem. In dit proces-verbaal heeft hij het volgende vermeld:
“Als Flexibel Interventieteam (FIT) van de Landelijke Eenheid concentreren wij ons op (voertuig)criminaliteit op en nabij de autosnelwegen. Het is ons ambtshalve bekend dat criminelen gebruik maken van verborgen ruimtes in voertuigen voor het transport van strafbare goederen, zoals (grote hoeveelheden) wapens, geld of verdovende middelen. Wij hebben de voertuigen waarin verborgen ruimtes zijn aangetroffen geanalyseerd. Uit de uitgevoerde analyses zijn indicatoren naar voren gekomen. In samenwerking met het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) worden voertuigen, welke voldoen aan deze indicatoren, automatisch uit het kentekenbestand van het Rijksdienst voor Wegverkeer gefilterd. Daarnaast hebben wij zelfstandig in de voor ons beschikbare bedrijfsprocessensystemen een onderzoek ingesteld naar voertuigen die aan dergelijke indicatoren voldeden. Met toestemming van Officier van Justitie Mr. R. Joesoef Djamil, van het Landelijk Parket, mogen wij de geselecteerde voertuigen, die aan één of meerdere indicatoren voldoen, in een afgeschermd bestand van het automatic numberplate recognition (ANPR) systeem plaatsen. De hits welke door de ANPR worden gegenereerd zijn enkel zichtbaar voor medewerkers van het Flexibel Interventieteam met als doel dit voertuig te controleren. Het voertuig voorzien van het kenteken [kentekennummer] voldeed aan de indicatoren en stond vermeld in het bovengenoemde referentiebestand.”
De verbalisanten die betrokken waren bij het volgen van het voertuig en de aanhouding van verdachte en de medeverdachten zijn bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Verbalisanten [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) en [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3] ) hebben verklaard dat hen niet nog meer of andere informatie dan de enkele ANPR-hit bekend was over het kenteken of de personen die in het voertuig zaten die de basis vormde voor de volgactie. Ook de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] (hierna: [verbalisant 5] ) en [verbalisant 6] (hierna: [verbalisant 6] ), die later aansloten bij de volgactie, hebben dit verklaard. De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 6] hebben verklaard dat het van de situatie afhangt of er meteen wordt overgegaan tot controle van een voertuig.
Grondslag vastlegging ANPR-gegevens en plaatsing in referentielijst
Met de invoering van artikel 126jj Sv is sinds 1 januari 2019 een bevoegdheid gecreëerd voor het vastleggen en bewaren van zogenaamde ANPR-gegevens. ANPR is een methode om gescande kentekens van voertuigen op automatische wijze te herkennen en te vergelijken met een verzamelbestand (referentielijst) waarin een selectie van kentekens is opgenomen. Deze vergelijking kan een ‘hit’ opleveren: een signaal dat het kenteken overeenkomt met een kenteken dat in de referentielijst voorkomt.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 126jj Sv staat vermeld:
“4.2 Artikel 3 Politiewet 2012
Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (artikel 2 van de oude Politiewet 1993 die inmiddels is vervallen) heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Ter uitvoering van haar taak is de politie bevoegd tot het verrichten van al die handelingen die nodig zijn voor een goede taakvervulling, binnen de wettelijke grenzen. Ter uitvoering van haar taak dient de politie opmerkzaam te zijn op personen en voertuigen die met het oog op die taak aandacht behoeven. Een mogelijkheid om opmerkzaam te zijn, is dat de politie het oog houdt op kentekens van voertuigen. Het is een passende ontwikkeling dat de politie daarbij gebruik maakt van camera’s en automatische kentekenherkenning. Zolang deze camera’s worden gebruikt om uitsluitend kentekens vast te leggen van voertuigen die relevant zijn voor de politietaak, bijvoorbeeld omdat het voertuig toebehoort aan een verdachte of een veroordeelde die zijn straf moet ondergaan, past dit binnen de uitvoering van artikel 3 van de Politiewet 2012. (..)
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt dus een basis voor het vastleggen en vergelijken van kentekens van personen die ingevolge de uitvoering van de politietaak aandacht behoeven. De op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 vergaarde (kenteken)gegevens kunnen op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) verder worden verwerkt. De Wpg staat de verwerking van gegevens toe, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Het gaat dan – evenals bij artikel 3 van de Politiewet 2012 – om hits en om kentekengegevens die worden vergaard in het kader van een opsporingsonderzoek. (..)”
De ANPR-wetgeving van artikel 126jj Sv is in 2020 geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). Ten aanzien van de onderhavige zaak zijn de onderstaande bevindingen over de gangbare praktijk van belang:
“5.1 Referentielijsten
De meest gebruikte toepassing van ANPR is het vergelijken van passerende kentekens met de kentekens op een referentielijst (..) De referentielijsten moeten worden goedgekeurd door de officier van justitie. (..) De politie kan via de applicatie ‘Falcon-i’ zelf controleren of een gezocht kenteken een hit heeft opgeleverd met de referentielijst. Tevens kan zij automatisch een melding ontvangen als een bepaald kenteken op een referentielijst een hit oplevert.”
In de meest recente ‘Evaluatie ANPR-wetgeving van artikel 126jj Wetboek van Strafvordering’ van oktober 2021 van het WODC staat het volgende gerelateerd over de grondslag van artikel 3 PW, alsmede het beleid van het Openbaar Ministerie:
“1.1 (..) Als een kenteken wordt geregistreerd dat voorkomt op een referentielijst, is er sprake van een hit. Deze toepassing wordt al jaren gebruikt op grond van algemene regels wat betreft de taakstelling van de politie zoals beschreven in artikel 3 Politiewet 2012. Op basis van dit artikel mag de politie opsporingsmethoden toepassen die hooguit een geringe inbreuk op de privacy maken.”
De grondslag voor de bevoegdheid voor het vastleggen, vergelijken en bewaren van zogenaamde ANPR-gegevens is dus gegeven met 126jj Sv en 3 PW.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat het kenteken van het voertuig zich bevond op een zogenoemde referentielijst omdat het aan bepaalde indicatoren voldeed, waardoor de politie bij het langs een ANPR-camera rijden een hit ontving. De toestemming om het kenteken op de referentielijst te plaatsen was gegeven door een officier van justitie. Dat sprake zou zijn geweest van etnisch profileren of het door de politieambtenaren zonder toestemming zelf plaatsen van het kenteken op de referentielijst, zoals door de raadsman gesuggereerd, is niet gebleken.
Bevoegdheid tot observatie
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om het voertuig te volgen teneinde deze te controleren op grond van de informatie die zij verkregen uit het ANPR-systeem. Uit het dossier is niet gebleken dat er voor de verbalisanten een andere aanleiding dan de ANPR-hit bestond om het voertuig te gaan volgen.
Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g Sv, kunnen onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 3 PW, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. [3]
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het volgen van het voertuig, alsook het volgen van verdachte en [medeverdachte 1] op straat, onder de geschetste omstandigheden niet geschikt was om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het leven van verdachte of de medeverdachten en dat derhalve van ‘stelselmatige’ observatie geen sprake was. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte – zou daar al sprake van zijn - betreft slechts een lichte inbreuk zodat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 PW, daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Of in dit geval sprake was van een verdenking van een strafbaar feit doet in dit kader niet ter zake, aangezien die eis slechts geldt indien stelselmatig wordt geobserveerd als bedoeld in art. 126g Sv.
Bevoegdheid tot staandehouden, controleren en doorzoeken
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om het voertuig te controleren op grond van de informatie die zij verkregen uit het ANPR-systeem. De rechtbank stelt verder vast dat de verbalisanten controlebevoegdheden toekomen op grond van artikel 160 WVW. Daar komt bij dat de door verbalisanten genoemde omstandigheden, namelijk de ANPR-hit en de waarneming van de overdracht van een rolkoffer, naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding gaven voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staandehouding was daarom niet onrechtmatig.
Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar bevoegd om ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken in geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. In dit geval was sprake van een heterdaadsituatie, [medeverdachte 1] werd immers aangetroffen met een blok (vermoedelijk) cocaïne in zijn handen terwijl er in het voertuig meer soortgelijke blokken werden waargenomen, waarmee de doorzoeking van het voertuig rechtmatig wordt geacht.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en ziet derhalve geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
Er is geen zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van procespartijen
4.1.1.
Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.1.2.
Verdediging
Feit 1
De raadsman heeft met betrekking tot zijn verweer tot bewijsuitsluiting gewezen op de omstandigheden die zijn aangevoerd in het kader van het verweer tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Bij het ontbreken van andersoortig bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist wat de reden was van de rit naar Amsterdam of wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte betrokken is geweest bij hetgeen zich tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft afgespeeld. Het is feitelijk niet mogelijk dat verdachte vanuit alle posities van de door hem afgelegde looproute zicht heeft gehad op het voertuig, zoals door verbalisant [verbalisant 5] is geverbaliseerd. Sterker nog, verdachte heeft op geen enkel punt van zijn gelopen route zicht gehad op het voertuig. Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 5] dient daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft de overdracht van de cocaïne niet kunnen waarnemen. Vaststaat dat verdachte meteen is aangehouden nadat hij aan de bestuurderszijde was ingestapt. Hij heeft geen tijd gehad om in de rolkoffer en de rugtas te kunnen kijken. Hij heeft daarmee geen voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van de cocaïne en daar geen beschikkingsmacht over gehad. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van medeplegen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank er niet zonder meer van uit mag gaan dat alle zich in de rolkoffer bevindende pakketten cocaïne bevatten. Op grond van het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verrichte onderzoek kan slechts worden vastgesteld dat vier pakketten uit de rolkoffer cocaïne bevatten. Het aantreffen van pakketten met cocaïne van slechte kwaliteit en het aantreffen van een pakket met ‘nep dope’ maakt dat niet langer zeker is of alle pakketten cocaïne bevatten. Daar komt bij dat de precieze gewichten van de vier pakketten waaruit de monsters zijn genomen niet bekend zijn. Hoogstens kan tot een bewezenverklaring worden gekomen van het aanwezig hebben van vier kilo cocaïne.
Van de drie onderzochte pakketten uit de rugtas bleek één pakket geen drugs te bevatten, zodat hoogstens tot een bewezenverklaring gekomen kan worden van twee kilo cocaïne.
Van het losse pakket dat is aangetroffen is het gewicht niet bekend.
Feit 2 en 3
Volgens de raadsman dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3. Verdachte was op of omstreeks 1 juni 2021 niet in de woning aanwezig. Hij heeft daar slechts één nacht verbleven in de nacht van 28 op 29 mei 2021 en heeft toen niet in de ruimtes op de benedenverdieping verbleven. Hij heeft dan ook geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen cocaïne en goederen en daar ook geen beschikkingsmacht over gehad.
Er zijn geen redengevende bewijsmiddelen voor een nauwe en bewuste samenwerking in de tenlastegelegde periode.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vraag beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hieronder zal de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden schetsen waar zij op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vanuit gaat. Daarna zal worden gemotiveerd tot welke conclusies de rechtbank is gekomen, waarbij ook hetgeen de officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd zal worden besproken, voor zover sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dan wel verweer.
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] kregen op 1 juni 2021 om 16:14 uur een ANPR-hit binnen op de rijksweg A2 van het voertuig. Het voertuig was voor de duur van één jaar in hun eigen referentiebestand geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit met als doel om dit voertuig te controleren. De toestemming om het voertuig in het referentiebestand te plaatsen was verleend door officier van justitie J. Djamil op basis van bepaalde standaardvoorwaarden, waaraan dit voertuig voldeed. Toen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] eenmaal zicht hadden op het voertuig zagen zij dat er twee licht getinte Zuid Amerikaanse personen in het voertuig zaten. De verbalisanten zijn het voertuig onopvallend gaan volgen tot dat deze uiteindelijk in Amsterdam op de Van der Kunststraat aan de linkerzijde van de weg parkeerde. De verbalisanten reden rechtdoor via de Weesperzijde en hebben kort geen zicht op het voertuig gehad. Verbalisant [verbalisant 2] stapte vervolgens uit het dienstvoertuig en liep richting het voertuig. Hij zag dat de bijrijder (naar later bleek: [medeverdachte 1] ) niet meer in het voertuig zat en dat er geen mensen in de buurt van het voertuig aanwezig waren. Hij vermoedde dat [medeverdachte 1] het NS station Amstel ingelopen was en is gaan kijken of dat het geval was. Kort daarna hoorde verbalisant [verbalisant 2] portofonisch van zijn collega [verbalisant 6] dat [medeverdachte 1] weer in het voertuig was gestapt en dat hij niet wist waar hij vandaan gekomen was. De verbalisanten hoorden van hun collega [verbalisant 5] dat het voertuig was gekeerd en via de Gooiseweg de rijksweg A10 opreed in de richting van Amsterdam Noord. Zij sloten vervolgens weer aan bij het volgen van eerdergenoemd voertuig en hadden zicht op het voertuig. Zij zagen dat het voertuig de Statenjachtstraat in Amsterdam opreed en daar parkeerde. Zij zagen dat de bestuurder (naar later bleek: verdachte) uit het voertuig stapte. Zij zagen dat [medeverdachte 1] uitstapte en achter het stuur van het voertuig ging zitten. [4]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft in het door hem zelf opgemaakte proces-verbaal beschreven dat hij een man (naar later bleek: [medeverdachte 2] ) een zwarte rolkoffer achter zich aan zag slepen. [medeverdachte 1] claxonneerde en [medeverdachte 2] liep vervolgens naar het voertuig waar [medeverdachte 1] in zat. [medeverdachte 2] legde de rolkoffer aan de bijrijderskant op de achterbank van het voertuig. [medeverdachte 2] ging vervolgens op de bijrijdersstoel zitten en het voertuig reed weg. [5]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hoorden portofonisch van hun collega [verbalisant 6] dat hij een man met een rolkoffer in het voertuig had zien stappen. Verbalisant [verbalisant 3] is achter het voertuig aangereden en zag dat het voertuig in de Aakstraat stopte. Hij zag dat de bijrijder, die voldeed aan het door collega [verbalisant 6] opgegeven signalement, uitstapte zonder rolkoffer. Hij zag dat de deze persoon richting het aldaar gelegen park liep. Het voertuig reed terug richting de Statenjachtstraat. [6]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft zicht gehad op wat verdachte in de tussentijd deed. Hij zag dat verdachte een flesje water kocht bij een avondwinkel en continue om zich heen keek en bezig was met zijn telefoon. Op elk punt van zijn gelopen route heeft verdachte zicht gehad op het voertuig. Bij het voorbijrijden van het voertuig had hij daar opvallend veel aandacht voor. De verbalisant kreeg de indruk dat verdachte de omgeving in de gaten aan het houden was. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat nadat het voertuig langs verdachte reed deze opstond en in de richting van het voertuig liep. Hij zag dat [medeverdachte 1] het voertuig ongeveer 50 meter verderop parkeerde. Hij zag dat [medeverdachte 1] uit het voertuig stapte en achterin het voertuig stapte. Hij zag dat verdachte achter het stuur van het voertuig plaatsnam. [8]
Hierop besloot verbalisant [verbalisant 2] samen met zijn collega's een controle in te stellen bij het voertuig. Verbalisant [verbalisant 2] liep naar de bijrijdersdeur en maakte zich kenbaar als politieambtenaar. Hij zag dat [medeverdachte 1] achterin het voertuig op de achterbank zat en zwarte latexhandschoenen aan had. Hij zag dat [medeverdachte 1] een zwartkleurig pakket in zijn handen hield. Hij zag dat naast [medeverdachte 1] een tas stond met daarin een pakket dat hij ambtshalve herkende als een pakket waarin vaak cocaïne wordt verpakt. In de rolkoffer waren ook meerdere blokken zichtbaar. [9]
Verdachte en de medeverdachten werden om 17.47 uur aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
In het voertuig zijn in totaal 23 in plastic verpakte blokken aangetroffen, waarvan 14 in een rolkoffer, acht in een rugtas en één los blok. [10] Het totaalgewicht van de blokken was 25,52 kilogram. Van de blokken zijn acht monsters genomen, welke door het NFI zijn onderzocht. [11] De verschillende monsters varieerden qua concentratie cocaïne tussen de 54 en de 96%, met uitzondering van één monster dat niet of nauwelijks cocaïne bevatte. [12]
De woning van [medeverdachte 1] aan de [adres medeverdachte 1] is doorzocht. In de woning is in totaal een hoeveelheid van 413,8 gram aan cocaïne aangetroffen. [13] Ook werden allerlei goederen aangetroffen die typisch worden aangetroffen op locaties waar drugs vervaardigd of bewerkt worden, met name bij de bewerking van cocaïne. Zo werden onder andere lege blikken aceton, een pers en persblokken, een vacumeerapparaat, weegschalen, magnetrons en een centrifuge aangetroffen. Ook werden zwarte latex handschoenen aangetroffen, met daarop het DNA van [medeverdachte 1] . [14] [15] [16] [17] [18] Uit forensisch onderzoek bleek dat het, gelet op de aangetroffen goederen, zeer aannemelijk was dat in de woning al minimaal 47 blokken van één kilogram cocaïne waren geperst. [19]
Verdachte heeft verklaard dat hij naar Nederland was gekomen om door verdachte te worden geschoold in het kappersvak. Hij heeft maar één nacht, van 28 op 29 mei 2021, in de woning van verdachte verbleven. [20] De hal en de woonkamer waren enkel afgescheiden door een deur met glazen ramen, waar doorheen gekeken kon worden. [21]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op de dag van zijn aanhouding in zijn woning is geweest. Hij zag dat er spullen in zijn woning stonden die te maken hadden met drugs en hij rook een acetonlucht. [22]
In één van de telefoons die onder [medeverdachte 1] in beslag werden genomen zijn drie foto’s van een biljet van € 5,- gevonden, welke konden worden herleid naar een op de telefoon aangetroffen Signal gesprek tussen [naam 1] ( [gebruikersnaam 1] ) en [naam 2] ( [gebruikersnaam 2] ). In het gesprek krijgt [naam 1] op 24 mei 2021 uitleg van [naam 2] over wat een token is en hoe hij deze moet maken. Hij moet een serienummer van een biljet van € 5,- opsturen en het merk van zijn auto doorgeven. Op 1 juni 2021, de dag dat [medeverdachte 1] werd aangehouden, heeft de gebruiker van de telefoon een afbeelding van een deel van een biljet van € 5,- verstuurd en informatie verstrekt over zijn tijd van aankomst (“Over 19 minuten”, “Ik ben er”), tot aan het moment vlak voor zijn aanhouding. In de telefoon van [medeverdachte 2] is een foto van een biljet van € 5,- met hetzelfde serienummer aangetroffen. [23]
Gelet op de in de telefoon aangetroffen afbeeldingen waarop [medeverdachte 1] zelf en het adres van één van zijn kapperszaken te zien is, wordt afgeleid dat hij de gebruiker is van de telefoon. [24]
In dezelfde telefoon werden diverse foto’s en video’s aangetroffen van blokken die gelet op de vorm, kleur, structuur en wijze van verpakking als blokken cocaïne kunnen worden bestempeld. De foto’s en video’s komen terug in een aantal Signal gesprekken, waarin onder andere wordt gesproken over het verkopen van ‘brokken’, ‘leveren’, prijzen [25] , ‘proeven/testen’, poeder, klanten [26] en ‘smelten’ [27] . In een gesprek met ‘ [gebruikersnaam 2] ’ wordt een adres in de Statenjachtstraat genoemd, de straat waarin [medeverdachte 1] is aangehouden. [28] [29]
4.2.2.
Rechtmatigheid van het politieoptreden
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat bewijsuitsluiting moet volgen (in verband met een onherstelbaar vormverzuim op grond van artikel 359a Sv), wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft in paragraaf 3.1.3 geoordeeld dat geen sprake is van een vormverzuim en verwijst in het kader van het verweer van de bewijsuitsluiting naar die beslissing, zodat het hier geen verdere bespreking behoeft.
4.2.3.
Overwegingen ten aanzien van feit 3 (voorhanden hebben stoffen en goederen in de woning)
Beschikkingsmacht en wetenschap
Van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen, stoffen of goederen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. De verdovende middelen, stoffen of goederen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het ‘aanwezig hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen, stoffen of goederen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van deze objecten. [30]
Vaststellingen
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte op 28 mei 2021 van Madrid naar Amsterdam is gevlogen. Verdachte was naar Nederland gekomen om [medeverdachte 1] te ontmoeten. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat verdachte slechts één nacht, van 28 op 29 mei 2021 in de woning van [medeverdachte 1] heeft verbleven. Dit wordt bevestigd door een door de raadsman ingebrachte getuigenverklaring van [getuige] .
In de woning van [medeverdachte 1] zijn op 1 juni 2021 allerlei stoffen en goederen aangetroffen die typisch worden aangetroffen op locaties waar drugs vervaardigd of bewerkt worden. Grote gedeelten van de keuken en woonkamer waren ingericht ten behoeve van het vervaardigen dan wel bewerken van cocaïne. De hal en de woonkamer waren enkel afgescheiden door een deur met glazen ramen, waar doorheen gekeken kon worden.
Oordeel
De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de woning van [medeverdachte 1] in de periode tussen 29 mei 2021 en 1 juni 2021 is ingericht op de wijze waarop deze tijdens de doorzoeking is aangetroffen.
Uit forensisch sporenonderzoek is gebleken dat het zeer aannemelijk is dat er al minimaal 47 kilogram cocaïne was geperst, hetgeen er op wijst dat er al langere tijd drugs werd vervaardigd dan wel bewerkt. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte de aanwezige stoffen en goederen heeft opgemerkt. De voorwerpen die duidelijk waren bedoeld voor het vervaardigen dan wel bewerken van cocaïne lagen open en bloot in de woning. Zo lagen er bijvoorbeeld in de keuken lege vaten aceton, onderdelen voor een blokkenpers en schalen voorzien van witte poederresten van vermoedelijk cocaïne. In de woonkamer stonden onder andere een doos met mondmaskers, een vacumeermachine, een stapel zwarte ballonnen, een weegschaal en meerdere magnetrons. Dat rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte zich niet in deze ruimtes heeft begeven. Bovendien was de woonkamer vanuit de hal van de woning zichtbaar.
Dit betekent dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze stoffen en goederen en daar ook de beschikkingsmacht over heeft gehad.
4.2.4.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 (vervoeren en voorhanden hebben drugs in voertuig)
Vaststellingen
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte, terwijl hij wist dat de woning van [medeverdachte 1] was ingericht voor het vervaardigen dan wel bewerken van cocaïne, met [medeverdachte 1] naar Amsterdam is gereden. Bij het NS Station Amstel is [medeverdachte 1] kort uit de auto gestapt en uit het zicht verdwenen. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte 1] samen naar de Statenjachtstraat gereden waar de auto werd geparkeerd. Verdachte is uitgestapt en gaan rondlopen in de omgeving. Verdachte heeft volgens verbalisant [verbalisant 5] daarbij voortdurend zicht gehad op het voertuig. Volgens [verbalisant 5] liep verdachte doelloos rond en keek hij continue om zich heen alsof hij de omgeving in de gaten aan het houden was.
Verdachte is, nadat de overdracht van de cocaïne had plaatsgevonden, weer bij [medeverdachte 1] in de auto gestapt. Vlak daarna werden zij door de politie gecontroleerd en zat [medeverdachte 1] op de achterbank met een blok cocaïne in zijn handen.
Oordeel
Verbalisant [verbalisant 5] heeft zijn proces-verbaal op ambtseed opgemaakt en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Volgens de raadsman heeft verdachte de overdracht van de cocaïne niet kunnen waarnemen vanaf het punt waar hij stond. Dat betekent echter niet dat verdachte geen zicht heeft gehad op de inrit van de parkeerplaats waar het voertuig stond.
Verdachte heeft een aantal dagen voor de doorzoeking van de woning in ieder geval één nacht samen met [medeverdachte 1] in de woning verbleven. Verdachte is naar Nederland gekomen om [medeverdachte 1] te ontmoeten, hij wist hoe de woning van [medeverdachte 1] was ingericht en is op 1 juni 2021 samen met hem naar Amsterdam, waar een partij cocaïne in ontvangst werd genomen. Rondom het tijdstip van de overdracht van de cocaïne heeft verdachte het voertuig waar [medeverdachte 1] in zat in de gaten gehouden en hij is kort daarna weer in het voertuig gestapt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij in dit kader samen zijn opgetrokken en daarom is volgens rechtbank sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Omdat er sprake was van het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van cocaïne, is daarmee ook gegeven dat verdachte daarover de beschikkingsmacht heeft gehad.
Hoeveelheid cocaïne
Uit het dossier blijkt dat van acht van de in het voertuig aangetroffen blokken monsters zijn genomen die vervolgens zijn onderzocht. Zeven van deze monsters bleken cocaïne te bevatten, één niet.
De rechtbank acht deze resultaten representatief voor de gehele aangetroffen hoeveelheid blokken. In totaal zijn 23 blokken (14 in de rolkoffer, acht in de rugtas, één los blok) in het voertuig gevonden met een totaalgewicht van 25,64 kilogram. Eén blok woog dus gemiddeld ruim één kilogram.
Dat betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat van de 23 blokken in ieder geval 20 blokken cocaïne bevatten en dat het totaalgewicht van de aangetroffen cocaïne minstens 20 kilogram was.
4.2.5.
Vrijspraak voor feit 2 (voorhanden hebben cocaïne in de woning)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van de cocaïne die is aangetroffen in de woning. Anders dan ten aanzien van de aangetroffen stoffen en goederen die bestemd waren voor het vervaardigen dan wel bewerken van cocaïne, kan niet worden vastgesteld dat de aangetroffen cocaïne ook open en bloot in de woning lag. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte dus wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de woning en dat hij daarover ook de beschikkingsmacht heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 1 juni 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op verschillende tijdstippen in de periode 28 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen;
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders op voornoemde tijdstippen in voornoemde pleegplaats:
  • een vacumeermachine
  • meerdere blikken met aceton
  • een persblok
  • een afdrukmal
  • meerdere weegschalen
  • een maatbeker
  • droogbakken
  • een straalkachel
  • een blokvorm
  • tape
  • krimpfolie
  • een kookbak
  • vloeipapier
  • ballonnen
  • drukletters en cijfers en logo’s (ten behoeve van het achterlaten van een merkafdruk bij persen van stoffen)
  • meerdere magnetrons
  • een centrifuge
  • een persbeugel met perskrik
  • 984,1 gram levamisol (versnijdingsmiddel)
  • latex handschoenen
  • meerdere bakken met amfetamine pasta;
  • verpakkingsmateriaal
  • schalen
  • vacuumzakken
  • een literfles ethylalcohol
  • een doos met filtermaskers van het merk Moltex 8000
  • meerdere filterbussen geschikt om op het filtermasker te plaatsen
  • een keukenmachine
  • een zeef
voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drieënhalf jaar met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, en verzocht hem dus geen straf op te leggen.
Voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot integrale vrijspraak niet zou volgen, heeft de raadsman verzocht de ernst van het gestelde vormverzuim te compenseren in de hoogte van de straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juli 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoeren en voorhanden hebben van minstens 20 kilo cocaïne. Ook heeft verdachte in een woning goederen en stoffen voorhanden gehad, bestemd voor het bereiden en bewerken van cocaïne en zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden dan wel bewerken van harddrugs.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waarbij het een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwrichten. Gebleken is dat verdachte in deze keten een rol vervulde.
Hoewel verdachte een onmisbare rol heeft vervuld, is het niet aannemelijk geworden dat hij de grote man, het brein, binnen de keten was. Het initiatief leek bij [medeverdachte 1] te liggen. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met deze beperktere rol.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij wordt daarom als ‘first offender beschouwd.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Voor het enkele aanwezig hebben van meer dan 20 kilo harddrugs wordt in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden passend geacht. Voor het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs wordt een gevangenisstraf van 50 maanden passend geacht. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de rol van verdachte in het geheel, een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek en zal daarom niet overgaan tot compensatie in de opgelegde straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank stelt vast dat met deze uitspraak de (thans geschorste) voorlopige hechtenis herleeft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en J.J.C.N. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2022.

Voetnoten

2.EHRM 12 mei 2000, NJ 2002/180 (Khan), HR 7 juli 2009, NJ 2009/399.
4.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. B 007-009.
5.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 6] , p. B 010.
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. B 007-009.
7.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] , p. B 016-017.
8.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. B 008.
9.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. B 008.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Renault [kentekennummer] ), p. B108-109.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. B 160-163.
12.NFI Rapport ‘Vergelijking cocaïnemonsters uit een voertuig en een drugsproductielocatie’ d.d. 12 november 2021, ongenummerd.
13.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. B 156-159.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 109-110.
15.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, p. B 138-140.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. B116-118.
17.Proces-verbaal vooronderzoek lab, p. B 191-192.
18.NFI Rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een overtreding van de Opiumwet in Rotterdam en Amsterdam’, p. 204.
19.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, p. B 140.
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 juli 2022.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 232.
22.Proces-verbaal van terechtzitting van 24 november 2021.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 238-239, 256-
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 261-264.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 288.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 308.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 344-345.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 260
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. B 309.