ECLI:NL:RBAMS:2022:4573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/717452 / HA RK 22-137
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam

Op 11 mei 2022 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer. De verzoekers, drie gedetineerden vertegenwoordigd door hun advocaten, stelden dat de rechters vooringenomen waren in hun beslissingen. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een afwijzing door de rechtbank om bepaalde getuigen te horen, waaronder [naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de afwijzing niet getuigde van vooringenomenheid en dat de verzoekers geen gegronde vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De Wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechtbank geen grond voor wraking vormden en dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. De beslissing werd mondeling meegedeeld en de griffier heeft de gronden van de uitspraak aan de partijen overhandigd. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 11 mei 2022 op het op 11 mei 2022 gedane en onder zaaknummer C/13/717452 / HA RK 22-137 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1],
thans gedetineerd in het Justieel Complex [locatie 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.M.J.H. Coumans te Amsterdam,
[verzoeker 2],
thans gedetineerd in de PI [locatie 2] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.C.B. Dionisius te Breda,
[verzoeker 3],
thans gedetineerd in de PI [locatie 3] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.P.N. Pieterse te Rotterdam.
welk verzoek strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer mrs. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, C.M. Degenaar en A.C.J. Klaver, hierna ook de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal terechtzitting van 11 mei 2022,
  • de brief van mr. Dionisius aan de rechters “verzoeken n.a.v. brief [naam 2] ”, die als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd.
De rechters hebben niet in de wraking berust. De Wrakingskamer heeft in de avond van 11 mei 2022 mondeling uitspraak gedaan. Die uitspraak is door de griffier van de Wrakingskamer aan partijen meegedeeld. Deze beslissing bevat de gronden van die uitspraak.

1.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Bij de rechtbank Amsterdam zijn strafzaken aanhangig tegen verzoekers (parketnummers respectievelijk 13/997020-20, 13/997090-18 en 13/997013-19) en drie medeverdachten.
Na uitroeping van de zaken heeft mr. Dionisius de volgende verzoeken gedaan:
“ Samengevat ben ik van mening dat gezien de recente ontwikkelingen een aantal stappen dient te worden genomen:
1. Het horen van [naam 1] omtrent de recent door hem van [naam 2] ontvangen brief;
2. Toevoeging van de brief van [naam 2] aan het dossier;
3. Het op basis van het eerder toegewezen verzoek nogmaals horen van [naam 2] omtrent de onderwerpen waarvoor hij eerder reeds toegewezen was;
Subs. Op basis van het zojuist gedane nieuwe verzoek horen van [naam 2] omtrent de onderwerpen waarvoor hij eerder reeds toegewezen was;
4. Benoeming van een rechtspsycholoog om een geveinsde ziekte of aandoening uit te sluiten of te bevestigen en de betrouwbaarheid van de reeds afgelegde, nog af te leggen verklaring van [naam 2] en de inhoud van het OVC-gesprek te beoordelen;
5. Benoeming van een forensisch psychiater om te onderzoeken of er bij [naam 2] sprake is van een psychiatrische stoornis die zijn uitlatingen omtrent en zijn feitelijke handelingen bij het in ZD10 aan hem verweten transport heeft beïnvloed.”Mrs. Coumans en Pieterse hebben zich bij deze verzoeken aangesloten.
Na beraad in raadkamer heeft de voorzitter blijkens het proces-verbaal de volgende beslissing van de rechtbank meegedeeld:
“1. Het gedeelte van het proces-verbaal van de zitting dat betrekking heeft op de verklaring van [naam 1] over de brief van [naam 2] wordt toegevoegd aan het dossier van alle verdachten.
2. De rechtbank beschikt niet over de brief van [naam 2] en kan die dus ook nog niet aan het dossier toevoegen. Het verzoek om de brief te voegen wordt daarom vooralsnog afgewezen.
3. De rechtbank heeft het verzoek opgevat als een verzoek om de verstrekking door [naam 3] van de brief af te wachten en op basis daarvan een verhoor van [naam 2] te gelasten. De verdediging heeft naar voren gebracht dat er een brief is van [naam 2] waaruit zou blijken dat hij geheugenproblemen heeft geveinsd. De rechtbank vat het verzoek op als een nieuw verzoek om [naam 2] als getuige te horen en ziet het dus niet als een voortzetting van een eerder gedaan verzoek. De rechtbank zal het verzoek wel beoordelen aan de hand van het verdedigingsbelang omdat sprake is van een nieuw feit (de brief). Voorzover uit de brief zou blijken dat sprake is van een brief waaruit de onbetrouwbaarheid van [naam 2] over zijn psychische problemen blijkt, is de rechtbank van oordeel dat dit geen reden vormt om een verdedigingsbelang aan te nemen. Het was al bekend dat [naam 2] mogelijk zijn klachten veinsde, daarover is hij ook reeds bevraagd en er is geen reden om aan te nemen dat [naam 2] nu alsnog een inhoudelijke verklaring zal gaan afleggen als hij opnieuw wordt gehoord. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4. Het verzoek tot het benoemen van een rechtspsycholoog en een forensisch psychiater wordt afgewezen. De rechtbank acht een nader onderzoek niet noodzakelijk. Zij acht zich voldoende geïnformeerd.”

2.Het verzoek

Blijkens het proces-verbaal heeft mr. Coumans het volgende naar voren gebracht, zakelijk weergegeven:
“De rechtbank heeft zojuist het verzoek van de verdediging om [naam 1] en [naam 2] als getuige te horen afgewezen. De motivering van deze beslissing is onbegrijpelijk. Wij weten dat er een brief is van [naam 2] . [naam 3] (verder: [naam 3] ) heeft ter zitting gezegd dat de brief van [naam 2] is en dat de inhoud de betrouwbaarheid raakt. [naam 3] heeft gezegd dat de brief ook gaat over het verhoor bij de rechter-commissaris van 14 april 2022 en ook over andere zaken. Er is geen duidelijkheid over die andere zaken gekomen. De rechtbank heeft het verzoek om [naam 3] hierover als getuige te horen afgewezen, omdat hij op dit moment niet wordt bijgestaan door een raadsman. Er is hem opvallend genoeg ook niet gevraagd ter zitting of hij wel bereid zou zijn vragen te beantwoorden. De verdediging kwam dus niet verder wat de inhoud van de brief betreft. Nogmaals, volgens [naam 3] gaat het over de betrouwbaarheid en over 14 april en over andere zaken. Op 14 april ging het over de strafzaken van [verzoeker 1] , [verzoeker 3] en [verzoeker 2] . De rechtbank heeft gezegd dat het proces-verbaal van de zitting wat betreft het gedeelte waar [naam 3] het over de brief heeft aan het dossier wordt toegevoegd, maar de verdediging heeft verder geen vragen aan -- [naam 3] mogen stellen.
Een ander aspect van de beslissing is dat de rechtbank niet verwacht dat [naam 2] een andere, inhoudelijke verklaring zou gaan afleggen op het moment dat hij met zijn brief zou worden geconfronteerd. De rechtbank is hiermee vooruitgelopen op een onbekende proceshouding van [naam 2] . De mogelijkheid bestaat dat [naam 2] , geconfronteerd met de brief en ontmaskering van zijn situatie, een andere proceshouding zal innemen dan hij eerder heeft gedaan. Er is de toezegging van [naam 3] dat de brief wordt overgelegd. Er is dus geen onzekerheid daarover. [naam 3] bepaalt de orde. Hij heeft verklaard dat de brief er is en dat hij die zal inbrengen. De verdediging vindt het zeer jammer dat de rechtbank niet wil wachten op de brief. Dit betekent dat de verdediging [naam 1] en [naam 2] niet over de brief kan horen en dus op achterstand komt te staan. De verdediging kan dit niet anders duiden dan dat sprake is van een schijn van vooringenomenheid is. De verdediging van [verzoeker 2] , [verzoeker 2] en [verzoeker 1] verzoekt daarom de wraking van de rechtbank.”

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
In dit geval richt het wrakingsverzoek zich tegen (de motivering van) onder meer de beslissing getuige [naam 2] niet nogmaals te horen.
Volgens verzoekers is er een schijn van vooringenomenheid gelet op de volgende omstandigheden:
- De motivering van de beslissing tot afwijzing van getuigen is onbegrijpelijk;
- De rechtbank heeft het verzoek om [naam 3] te horen afgewezen omdat hij geen raadsman heeft, maar hem niet gevraagd of hij bereid zou zijn om vragen te beantwoorden. De verdediging heeft geen vragen aan [naam 3] mogen stellen;
- De rechtbank is m.b.t. [naam 2] vooruitgelopen op een onbekende proceshouding van hem;
- Doordat de verdediging [naam 3] en [naam 2] niet kan horen komt zij op achterstand te staan.
3.5.
Geen van deze gronden kan leiden tot de conclusie dat de rechtbank bevooroordeeld is (wat overigens ook niet gesteld is) of dat er gegronde vrees is van vooringenomenheid. De motivering van een beslissing kan geen grond kan zijn voor wraking tenzij uit de motivering naar objectieve maatstaven gemeten blijkt van vooringenomenheid. Dat geval doet zich hier niet voor. Die motivering komt er in dit geval op neer dat de rechters geen reden zien waarom [naam 2] (als zijn brief überhaupt al in het geding zal worden gebracht; men is daarvoor afhankelijk van de medewerking van een van de verdachten) nu wel bereid zou zijn om inhoudelijk te verklaren.
Kennelijk zijn verzoekers van mening dat de beslissingen van de rechtbank en de motivering daarvan onjuist zijn, maar daarover komt de Wrakingskamer geen oordeel toe, gelet op bovengenoemd arrest van de Hoge Raad. Dat de motivering van de beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters jegens de verdachte is gesteld noch gebleken.
3.6.
De Wrakingskamer acht het verzoek daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter en K.A. Brunner en A.W.J. Ros, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.C. van Lavieren en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2022.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.