ECLI:NL:RBAMS:2022:4464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
13/345849-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontvoering, mishandeling en andere strafbare feiten tegen zijn ex-partner

Op 1 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 50-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder ontvoering, mishandeling en verkrachting van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 27 december 2021 zijn ex-partner heeft ontvoerd en haar gedurende uren tegen haar wil heeft vastgehouden in zijn woning in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, ondanks enkele inconsistenties, als betrouwbaar konden worden aangemerkt en dat er voldoende bewijs was voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling. De man werd vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder verkrachting en voorbereiding van brandstichting, omdat het bewijs daarvoor niet voldoende was. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een contact- en locatieverbod van vijf jaar ten aanzien van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de aangeefster vormden, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/345849-21 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.C. van Klaveren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 8 juli 2022, ten laste gelegd dat hij zich – kort gezegd – heeft schuldig gemaakt aan:
1. opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 16 december 2021 in Amsterdam;
2. opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 27 december 2021 in Amsterdam en/of Rotterdam;
3. verkrachting van [slachtoffer] op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juni tot en met 27 december 2021 in Amsterdam en/of Rotterdam;
4. mishandeling van zijn (ex)levensgezel, [slachtoffer] , op één of meer tijdstippen in de periode van 21 mei tot en met 27 december 2021 in Amsterdam en/of Rotterdam;
5. voorbereiding van opzettelijke brandstichting op 20 december 2021 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar zijn op schrift gesteld requisitoir, gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 5 ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de jerrycan met benzine voorhanden heeft gehad om te gebruiken voor opzettelijke brandstichting.
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberovingen, de onder 3 ten laste gelegde verkrachtingen en de onder 4 ten laste gelegde mishandelingen kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft – kort gezegd – betoogd dat deze feiten niet afzonderlijk, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. De verbale agressie en mishandelingen die vanaf mei 2021 in de relatie tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden, verklaren dat aangeefster gedurende deze periode geen voor verdachte kenbaar verzet heeft geboden toen zij van haar vrijheid werd beroofd en seksuele handelingen met verdachte verrichtte en dragen bij aan de vaststelling dat geen sprake meer is geweest van vrijwilligheid. Hoewel aangeefster en verdachte een grillige relatie kenden en aangeefster op onderdelen wisselend heeft verklaard, zijn haar verklaringen in de kern consistent en niet zonder meer onbetrouwbaar.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotitie, aangevoerd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de door aangeefster afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn, mede omdat zij op essentiële punten inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Ook vinden deze verklaringen onvoldoende steun in ander (objectief) bewijsmateriaal, terwijl bovendien meerdere contra-indicaties uit het dossier naar voren komen. Verder is betoogd dat ten aanzien van de verkrachting op 27 december 2021 niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de vereiste mate van dwang, omdat aangeefster niet kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks wilde.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde voorbereiden van opzettelijke brandstichting heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte benzine over zich heen heeft gegooid, en ook niet dat hij benzine, een andere ontbrandbare vloeistof of een aansteker voorhanden heeft gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank zal eerst beoordelen of er op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting aanleiding is om de verklaringen van aangeefster op voorhand als onbetrouwbaar aan te merken.
Uit het dossier volgt dat aangeefster op meerdere momenten, ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris, een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank constateert dat er inconsistenties zitten in deze verklaringen van aangeefster, in het bijzonder de door de verdediging in dit verband aangevoerde omstandigheid dat aangeefster zich bij de
rechter-commissaris niet meer weet te herinneren of zij op 21 mei 2021 ((on)vrijwillige) seks heeft gehad en dat zij betwijfelt of de aangetroffen seksfilmpjes daadwerkelijk in december 2021 zijn gemaakt. Dat maakt op zichzelf haar verklaringen echter nog niet onbetrouwbaar. Daarbij weegt mee dat uit zowel de verklaring van aangeefster als die van verdachte volgt dat de relatie tussen aangeefster en verdachte een complex, onvoorspelbaar en turbulent verloop kende, waarin goede en zware momenten zich afwisselden. Dat aangeefster (achteraf) niet steeds consistent verklaart over vermeende gebeurtenissen binnen de periode van die relatie is gegeven die omstandigheden begrijpelijk. Het WhatsApp-bericht van aangeefster naar een derde, waarin zij schrijft: “
hij was soms een monster… maar we hadden het ook zo fijn op andere momenten… seks was geweldig (…) ik voel me echt verslaafd aan hem”, moet eveneens in dat licht worden bezien; het bericht illustreert dat binnen de relatie de goede en zware momenten zich afwisselden. Bovendien vindt de rechtbank dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de (vermeende) ontvoeringen van 16 en
27 december 2021, de verkrachting(en) op 27 december 2021 en mishandelingen in de periode van 21 mei tot en met 27 december 2021. Deze gebeurtenissen omvatten de kern van de verdenking en de verklaringen daarover komen in grote lijnen overeen. De verklaringen van aangeefster ten aanzien van de gebeurtenissen op 27 december 2021 en de mishandelingen worden bovendien op essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Tot slot vindt de rechtbank dat de omstandigheid dat verdachte aangeefster ervan beschuldigt hem financieel te hebben uitgebuit niet maakt dat de verklaringen van aangeefster om die reden onbetrouwbaar zijn, laat staan dat daarmee een motief bij aangeefster om te liegen of om een valse aangifte te doen aannemelijk is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar worden aangemerkt en zijn deze bruikbaar voor het bewijs. Het betrouwbaarheidsverweer wordt dan ook verworpen.
3.3.2.
Oordeel over het onder 2 en 4 tenlastegelegde
Ten aanzien van feit 4: mishandeling in de periode 21 mei 2021-27 december 2021
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring en dat onderdelen daarvan mogen berusten op slechts één enkele getuigenverklaring. [1]
Aangeefster heeft bij de politie gedetailleerd verklaard dat zij gedurende een langere periode op verschillende momenten is mishandeld door verdachte. Verdachte ontkent dit. De verklaring van aangeefster wordt echter op meerdere punten en door een aantal voor het bewijs gebezigde bronnen ondersteund. Het is niet vereist dat exact kan worden vastgesteld op welke data aangeefster is mishandeld en dat uit ieder van de ondersteunende bewijsmiddelen kan worden afgeleid op welke data zij betrekking hebben. De rechtbank acht voldoende dat aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 mei 2021 voor het eerst is mishandeld, dat zij nadien veelvuldig is mishandeld en dat aan deze periode van mishandelingen pas een einde is gekomen met de aanhouding van verdachte op 27 december 2021. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan worden bewezen dat verdachte zijn (ex)levensgezel op meerdere tijdstippen in de periode van 21 mei 2021 tot en met 27 december 2021 in Amsterdam heeft mishandeld door haar meermalen met kracht op haar hoofd en in het gezicht te slaan, te stoten of te stompen, haar telkens met kracht bij de keel vast te pakken en deze dicht te knijpen en haar hoofd met kracht tussen de autostoelen te duwen.
De rechtbank vindt dat de verklaring van aangeefster voor wat betreft de overige in de tenlastelegging opgenomen onderdelen niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2: wederrechtelijke vrijheidsberoving 27 december 2021
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd en de overige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en aangeefster op 27 december 2021 samen op een parkeerplaats in Amsterdam in een auto hebben gezeten en vervolgens naar de woning van verdachte in Rotterdam zijn gereden.
Aangeefster heeft bij de politie – kort gezegd – verklaard dat verdachte ineens bij haar in de auto stapte, meerdere malen in de Engelse taal “
move over!” zei, een rood stanleymes tegen haar hals hield en daarbij zei “
I’ll cut you”. Verder heeft verdachte haar in het gezicht geslagen, haar hoofd hardhandig tussen twee stoelen gedrukt en haar bij de keel vastgepakt. Vervolgens is verdachte met haar naar Rotterdam gereden en hij heeft haar daar uren tegen haar zin in een voor haar onbekende woning opgehouden, aldus aangeefster. Verdachte ontkent dat hij aangeefster opzettelijk van haar vrijheid heeft beroofd en heeft ter zitting verklaard dat aangeefster vrijwillig met hem naar [plaats] is gereden en in zijn woning is gebleven. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte onaannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
De aangifte wordt allereerst ondersteund door de melding van de moeder van aangeefster, waarin zij zich zorgen maakte over een mogelijke ontvoering van haar dochter, en het door haar ontvangen bericht van aangeefster waarin stond “
ik ben ok, ik kom hier wel weg”. Daarnaast ziet de rechtbank belangrijk steunbewijs in de door het aanhoudingsteam waargenomen hevige emoties bij aangeefster, waarbij de verbalisant aangeefster hoorde zeggen dat ze bang was dat er nooit een einde zou komen aan de ontvoering. Ook vindt de rechtbank steunbewijs in het in de woning van verdachte aangetroffen stanleymes, waarover aangeefster heeft verklaard dat zij met dat mes is bedreigd. Uit de rapportages van het forensisch DNA-onderzoek volgt dat op het snijvlak van het lemmet een mengprofiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van aangeefster en verdachte. Dat op het heft van het stanleymes niet alleen een DNA-hoofdprofiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, maar ook DNA-kenmerken van het minder prominent aanwezige DNA-profiel van aangeefster, vindt de rechtbank, anders dan de verdediging, geen contra-indicatie voor de verklaring van aangeefster. Tot slot biedt ook de hoeveelheid door verdachte naar aangeefster verstuurde dreigende berichten in een periode van ongeveer twee weken voorafgaand aan 27 december 2021 steun aan haar verklaring (i) dat verdachte boos was omdat zij de relatie had beëindigd en hem negeerde, hetgeen ook ter zitting door verdachte is bevestigd, en (ii) dat zij niet vrijwillig met verdachte is meegegaan.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat aangeefster door de handelingen van verdachte wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. Dat aangeefster wellicht vluchtmomenten onbenut heeft gelaten en toegang had tot haar telefoon, doet daar niet aan af. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat zij uit angst voor geweld en pijn de bevelen van verdachte opvolgde. De rechtbank vindt deze angst reëel, gelet op het feit dat zij bewezen acht dat verdachte haar gedurende een lange periode voorafgaand aan 27 december 2021 heeft mishandeld, hij haar in de dagen voorafgaand aan 27 december 2021 zeer dreigende berichten heeft gestuurd en hij op 27 december 2021 een stanleymes op haar keel heeft gezet. Door het creëren van een situatie van (dreiging met) geweld heeft verdachte aangeefster dusdanig veel angst aangejaagd voor herhaling van agressie, dat hij haar heeft belemmerd in haar vrijheid om te gaan en staan waar zij wenste. De gevoerde bewijsverweren met betrekking tot de overige contra-indicaties worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en behoeven geen verdere bespreking.
3.3.3.
Vrijspraken
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, de onder 3 ten laste gelegde verkrachtingen en het onder 5 ten laste gelegde voorbereiden van opzettelijke brandstichting. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1: wederrechtelijke vrijheidsberoving 16 december 2021
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd vast dat verdachte en aangeefster op 16 december 2021 samen in een auto hebben gezeten op een parkeerplaats in Amsterdam. Aangeefster heeft onder meer verklaard dat zij door verdachte in de auto is getrokken, dat hij de veiligheidsgordel strak om haar nek heeft gedaan, dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij haar heel veel pijn gaat doen als ze weg zou gaan en dat hij haar vervolgens ruim vier uur in de auto heeft vastgehouden. De rechtbank constateert dat het belastende bewijs afkomstig is van één bron en dat (steun)bewijs omtrent de dwang, het geweld en de dreiging met geweld, ontbreekt, zodat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De enkele melding van de moeder van aangeefster dat haar dochter niet reageerde op telefoontjes en dat ze zich zorgen maakte, biedt onvoldoende steunbewijs voor de beschuldigingen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Ten aanzien van feit 3: verkrachtingen in de periode 1 juni 2021-27 december 2021
De rechtbank leidt uit de door aangeefster afgelegde verklaringen af dat zij van 6 op
7 augustus 2021 en op 27 december 2021 (meermaals) zou zijn verkracht. De geest van de tenlastelegging gaat ervan uit dat het verzet van aangeefster al vóór 27 december 2021 is gebroken en dat alle seks tussen verdachte en aangeefster nadien onvrijwillig is geweest. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende de periode voorafgaand aan 27 december 2021 een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend dat aangeefster zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten, mede gelet op het complexe en onvoorspelbare verloop van de relatie tussen verdachte en aangeefster.
6 op 7 augustus 2021
Ten aanzien van de vermeende verkrachting van 6 op 7 augustus 2021 constateert de rechtbank dat het belastende bewijs afkomstig is van één bron en dat (steun)bewijs omtrent de dwang, op de wijze zoals de geweldshandelingen in de tenlastelegging onder gedachtestreepjes drie en vier feitelijk zijn omschreven, ontbreekt, zodat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en deze verkrachting niet kan worden bewezen. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheid dat aangeefster vanaf mei 2021 gedurende langere periode is mishandeld zodat alle seksuele handelingen die daarna hebben plaatsgevonden als verkrachting moeten worden beschouwd, ongeacht of kort daaraan voorafgaand geweld is toegepast, is daarvoor op zichzelf onvoldoende.
27 december 2021
De rechtbank stelt vast dat er op 27 december 2021 in de woning van verdachte in [plaats] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster, waaronder het (meermaals) seksueel binnendringen van haar lichaam. Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, op de wijze zoals dat in de tenlastelegging feitelijk is omschreven, aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van deze seksuele handelingen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij, nadat verdachte haar wederrechtelijk van haar vrijheid had beroofd, meerdere keren seks met hem heeft gehad en daarbij – kort gezegd – geen voor verdachte kenbaar verzet heeft getoond omdat zij door (de bedreiging met) het bij de vrijheidsberoving gebruikte geweld bang was dat verdachte meer geweld zou toepassen. Daartegenover staat de verklaring van verdachte, die ontkent dat hij aangeefster van haar vrijheid heeft beroofd en dat hij haar op enigerlei wijze heeft gedwongen om seksuele handelingen te verrichten.
De rechtbank stelt vast dat op 27 december 2021 voorafgaand aan de seksuele handelingen in de woning in [plaats] geen sprake is geweest van de geweldshandelingen zoals omschreven in de tenlastelegging onder gedachtestreepjes één tot en met vijf. Aangeefster heeft dit immers niet verklaard en het volgt ook niet uit andere bewijsmiddelen. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat de seksuele handelingen op 27 december 2021 niet vrijwillig zijn geweest, omdat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid had beroofd, kan de rechtbank gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is vormgegeven niet tot een bewezenverklaring van verkrachting op 27 december 2021 komen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde verkrachtingen.
Ten aanzien van feit 5: voorbereiden brandstichting
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 5 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
2.
op 27 december 2021 te Amsterdam en Rotterdam, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- de portier van haar auto aan de bestuurderszijde open te trekken en vervolgens
- in de Engelse taal tegen haar te zeggen: "move over!" en vervolgens
- een stanleymes tegen haar hals te houden en vervolgens
- tegen haar te zeggen: "I'll cut you" en vervolgens
- met kracht tegen haar gezicht te slaan en vervolgens
- haar met kracht bij de keel te pakken en vervolgens
- haar hoofd met kracht tussen de autostoelen te duwen en vervolgens
- naar Rotterdam te rijden en vervolgens
- bij aankomst in Rotterdam haar uren tegen haar zin in een woning op te houden;
4.
op meer tijdstippen in de periode van 21 mei 2021 tot en met 27 december 2021 te Amsterdam telkens zijn (ex)levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- haar meermalen met kracht op haar hoofd en gezicht te slaan en/of stoten en/of stompen en/of
- haar met kracht bij de keel vast te pakken en haar keel dicht te drukken en/of
- haar hoofd met kracht tussen de autostoelen te duwen.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportages van 3 mei 2022, opgesteld door psycholoog R.A. Sterk en van 25 april 2022, opgesteld door psychiater J. van der Meer. De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat zij vanwege een gebrek aan informatie over de persoon en de ontkennende houding van verdachte geen diagnose kunnen stellen en geen onderbouwde uitspraak kunnen doen over de mate waarin de ten laste gelegde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat zij geen uitspraak kunnen doen over de kans op herhaling. Vanwege de beperkingen van het onderzoek kan daarom ook geen uitspraak worden gedaan over de zorgprognose en de beïnvloedingsmogelijkheden.
Nu de deskundigen geen conclusies kunnen trekken over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
40 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer, haar moeder en kinderen en een locatieverbod ten aanzien van de adressen van het slachtoffer en haar moeder voor de maximale duur van vijf jaren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de onder 2 en
4 bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte is bij het slachtoffer in de auto gestapt en heeft haar bedreigd met een stanleymes, heeft geweld toegepast en haar vervolgens tegen haar wil meegenomen naar een voor haar onbekende woning in [plaats] en haar daar uren tegen haar zin opgehouden. Dit is een zeer ernstig feit en verdachte heeft het slachtoffer met deze handelingen angst aangejaagd, pijn gedaan en belemmerd in haar persoonlijke bewegingsvrijheid. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is uiteindelijk niet aan verdachte, maar aan het adequaat optreden van de moeder van aangeefster en van de politie te danken dat aan deze situatie een eind is gekomen. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving seks heeft gehad met het slachtoffer, terwijl zij zich op dat moment in een uiterst kwetsbare positie bevond.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de onder 4 bewezen verklaarde mishandeling van zijn (ex)levensgezel gedurende een langere periode, als gevolg waarvan het slachtoffer pijn en letsel heeft ondervonden. De rechtbank vindt het niet alleen strafverzwarend dat verdachte de (ex)partner was van het slachtoffer, maar ook dat de incidenten overwegend in haar eigen woning hebben plaatsgevonden, de plek waar zij zich bij uitstek veilig en vertrouwd moet kunnen voelen. Ook de kinderen van het slachtoffer zijn getuige geweest van één van de mishandelingen en de moeder van het slachtoffer moest toezien hoe haar dochter verwikkeld was geraakt in een gewelddadige relatie.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft zich gesteld als benadeelde partij en door middel van een verklaring aangegeven dat zij als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandelingen gevoelens van angst en onveiligheid ervaart en dat zij kampt met slaapproblemen. Het handelen van verdachte heeft daarnaast een grote impact op de kinderen van het slachtoffer.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 2 maart 2022 van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte is dan ook niet van invloed op de op te leggen straf.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportage van 25 februari 2022 en de retourzending van 21 april 2022 van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Daaruit volgt – kort gezegd – dat de reclassering onvoldoende zicht heeft op de diverse leefgebieden van verdachte en in combinatie met zijn ontkennende houding geen inschatting kan maken van criminogene of beschermende factoren, waardoor het recidiverisico niet kan worden ingeschat. Vanwege het ontbreken van een geldige verblijfstitel, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor het inzetten van interventies omdat verdachte geen recht heeft op voorzieningen in Nederland. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig en spreekt hij onvoldoende Engels, waardoor een eventueel traject zal worden bemoeilijkt.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de onder 2 en 4 bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde en daardoor tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Gelet op het advies van de reclassering en hetgeen ter zitting is besproken ziet de rechtbank geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal tot slot aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel bestaat uit een contact- en locatieverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met slachtoffer [slachtoffer] en zich niet mag ophouden in de straat waar het slachtoffer woont, te weten de [adres] . Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van zeven dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel niet opleggen ten aanzien van (het adres van) de moeder van het slachtoffer, omdat dit niet noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten jegens de moeder. De rechtbank beveelt dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich strafbaar althans belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in het onderzoek naar het onder 2 bewezenverklaarde de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
- 1 STK mes, oranje (g6136042);
- 1 STK mes, grijs (g6136045).
Verbeurdverklaring
Het oranje mes wordt verbeurdverklaard, omdat met behulp van dit voorwerp het onder
2 bewezenverklaarde feit is begaan.
Onttrekken aan het verkeer
Het grijze mes behoort aan verdachte toe en is bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 2 bewezenverklaarde aangetroffen. De rechtbank zal beslissen dat het mes wordt onttrokken aan het verkeer, omdat het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en dit mes kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van een soortgelijk feit.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 15.000,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat het gevorderde immateriële schadebedrag moet worden gematigd en kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het financiële geschil tussen verdachte en aangeefster en de aangifte van verdachte tegen aangeefster in verband met arbeidsuitbuiting dan wel mensensmokkel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat het immateriële schadebedrag onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte de schade mogelijk kan verrekenen met een tegenvordering die hij op de benadeelde partij heeft in verband met zijn aangifte van arbeidsuitbuiting dan wel mensensmokkel en dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en
4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Maar de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en
onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. De rechtbank is van oordeel dat toekenning van het hierna te begroten schadebedrag niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Dat er mogelijk een geschil bestaat tussen verdachte en aangeefster over arbeidsuitbuiting dan wel mensensmokkel maakt dit oordeel niet anders. Het verrekeningsverweer van de verdediging wordt met inachtneming van artikel 6:136 BW gepasseerd, nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00
(zegge: tweeduizend euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 en 4 bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 57, 282, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 4
mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Legt op de
maatregeldat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaren:
(1) zich niet zal ophouden in de navolgende straat: [adres] ;
(2) op geen enkele wijze –
direct of indirect– contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel
38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaard
verbeurd: 1 STK mes, oranje (g6136042).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: 1 STK mes, grijs (g6136045).
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 21 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 21 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459, r.o.3.2.