In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de vennootschap COTOLAND DOO SABAC (hierna: Cotoland) en de besloten vennootschap RI EASTERN EUROPEAN FINANCE B.V. (hierna: RIEEF) betrokken zijn. Cotoland heeft in de hoofdzaak erkenning gevraagd van een vonnis van de rechter te Belgrado en heeft RIEEF in de kosten van de procedure willen veroordelen. RIEEF is echter niet verschenen in de procedure.
Raiffeisen Bank International AG (hierna: Raiffeisen Bank) heeft zich in het incident gevoegd aan de zijde van RIEEF, met het argument dat zij belang heeft bij de voeging, aangezien zij voormalig aandeelhouder van RIEEF is. Cotoland heeft verweer gevoerd tegen deze voeging, stellende dat het niet mogelijk is om zich te voegen aan de zijde van een partij die niet in de procedure is verschenen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voeging ook mogelijk is wanneer de gedaagde partij niet is verschenen, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat Raiffeisen Bank haar belang bij de voeging voldoende heeft onderbouwd en dat er geen belemmeringen zijn op grond van de goede procesorde. De vordering tot voeging is toegewezen, en Raiffeisen Bank is opgedragen om het vonnis aan RIEEF te betekenen. De kosten van het incident zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.