ECLI:NL:RBAMS:2022:4408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/13/717541 / HA ZA 22-399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voeging in civiele procedure met niet verschenen gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de vennootschap COTOLAND DOO SABAC (hierna: Cotoland) en de besloten vennootschap RI EASTERN EUROPEAN FINANCE B.V. (hierna: RIEEF) betrokken zijn. Cotoland heeft in de hoofdzaak erkenning gevraagd van een vonnis van de rechter te Belgrado en heeft RIEEF in de kosten van de procedure willen veroordelen. RIEEF is echter niet verschenen in de procedure.

Raiffeisen Bank International AG (hierna: Raiffeisen Bank) heeft zich in het incident gevoegd aan de zijde van RIEEF, met het argument dat zij belang heeft bij de voeging, aangezien zij voormalig aandeelhouder van RIEEF is. Cotoland heeft verweer gevoerd tegen deze voeging, stellende dat het niet mogelijk is om zich te voegen aan de zijde van een partij die niet in de procedure is verschenen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voeging ook mogelijk is wanneer de gedaagde partij niet is verschenen, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat Raiffeisen Bank haar belang bij de voeging voldoende heeft onderbouwd en dat er geen belemmeringen zijn op grond van de goede procesorde. De vordering tot voeging is toegewezen, en Raiffeisen Bank is opgedragen om het vonnis aan RIEEF te betekenen. De kosten van het incident zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/717541 / HA ZA 22-399
Vonnis in incident van 3 augustus 2022
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
COTOLAND DOO SABAC,
gevestigd te Sabac (Servië),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RI EASTERN EUROPEAN FINANCE B.V.,
(in liquidatie),
laatstelijk gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
RAIFFEISEN BANK INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
eiseres in het incident,
advocaat: mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Cotoland, RIEEF en Raiffeisen Bank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 mei 2022;
  • de akte houdende overlegging producties van 18 mei 2022, met producties;
  • het tegen RIEEF op 18 mei 2022 verleende verstek;
  • de incidentele conclusie tot voeging van Raiffeisen Bank, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident van Cotoland.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
Cotoland wil – samengevat – erkenning van een tussen haar en RIEEF gewezen vonnis van de rechter te Belgrado, verklaringen voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Cotoland wil verder dat RIEEF in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
2.2.
RIEEF is niet in de procedure verschenen.
in het incident
2.3.
Raiffeisen Bank wil dat haar wordt toegestaan, dat zij zich in de hoofdzaak aan de zijde van RIEEF voegt.
2.4.
Raiffeisen Bank legt aan haar vordering ten grondslag dat zij belang heeft bij haar voeging aan de zijde van RIEEF. Raiffeisen Bank is (voormalig) enig aandeelhouder van RIEEF. In het geval dat de vordering tegen RIEEF in de hoofdzaak wordt toegewezen, is de verwachting dat RIEEF zich op Raiffeisen Bank (als voormalig aandeelhouder) zal proberen te verhalen.
2.5.
Cotoland voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna (nader) worden ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Voldoende is dat de partij die zich wil voegen, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
3.2.
Raiffeisen Bank wil zich voegen aan de zijde van RIEEF, de gedaagde partij in de hoofdzaak. RIEEF is echter niet in de hoofdzaak verschenen. Cotoland heeft hierop gewezen in haar verweer tegen de vordering tot voeging. Zij verbindt aan het niet verschijnen van RIEEF in de hoofdzaak de conclusie dat het voor Raiffeisen Bank niet mogelijk is zich aan de zijde van RIEEF te voegen. Cotoland verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:3171).
3.3.
De rechtbank volgt Cotoland niet in haar conclusie dat voeging in dit geval niet mogelijk is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:791) en de daarbij behorende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2019:249) maakt de rechtbank op dat voeging ook mogelijk is in het geval dat de gedaagde partij niet in de procedure is verschenen. De rechtbank baseert dit mede op het oordeel van de Hoge Raad, dat de rechter die de vordering tot voeging toewijst in een geding waarin de gedaagde niet is verschenen, moet bepalen dat de zich voegende partij de niet verschenen gedaagde van die toelating in kennis stelt (overweging 3.5 van het hiervoor genoemde arrest).
3.4.
Raiffeisen Bank heeft haar belang bij voeging in de hoofdzaak voldoende onderbouwd. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de eisen van een goede procesorde aan toewijzing van de vordering in de weg staan. De vordering zal daarom worden toegewezen. De rechtbank zal ook bepalen dat Raiffeisen Bank dit vonnis aan RIEEF laat betekenen.
3.5.
De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat Raiffeisen Bank toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van RIEEF te voegen;
4.2.
bepaalt dat Raiffeisen Bank dit vonnis binnen veertien dagen aan RIEEF laat betekenen;
4.3.
compenseert de kosten van het incident, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
14 september 2022voor conclusie van antwoord aan de zijde van Raiffeisen Bank;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: ERM