ECLI:NL:RBAMS:2022:4396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door het Uwv aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 juli 2022, is het beroep van eiseres, een werkgever, gegrond verklaard. Eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de duur van 52 weken, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht voor haar werkneemster, die ziek was. De werkneemster had zich op 11 oktober 2018 ziekgemeld en had op 10 juli 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv handhaafde de loonsanctie in een besluit van 26 maart 2021, waarop eiseres beroep instelde.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat eiseres tekort was geschoten in haar re-integratie-inspanningen. De rechtbank stelde vast dat de werkneemster op het moment van de beoordeling slechts gedeeltelijk had hervat en dat er nog beperkingen waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres in redelijkheid niet kon worden verweten dat zij de werkneemster niet volledig hersteld had gemeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en herstelde het primaire besluit, waardoor de loonsanctie werd opgeheven. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het Uwv om deugdelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkomingen van de werkgever bestaan, vooral in het kader van loonsancties en re-integratie-inspanningen. De rechtbank wees erop dat de beoordeling van re-integratie-inspanningen zich beperkt tot de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór het primaire besluit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Mauer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loonsanctie opgelegd voor de duur van 52 weken.
Met een besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Sauvé, als waarnemer van haar gemachtigde. Tevens is verschenen [persoon] , HR-medewerker van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 juni 2022 heropend om het standpunt van verweerder te vragen over de opgevoerde kosten voor het opmaken van het rapport door [persoon2] . Verweerder heeft de rechtbank met een brief van 15 juli 2022 laten weten zich in deze kosten te kunnen vinden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Geen toestemming
1. De rechtbank stelt vast dat de werkneemster van eiseres geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak slechts in algemene zin de medische gegevens van de werkneemster benoemen.

Wat aan deze procedure voorafging

2. De werkneemster was werkzaam als accountant bij eiseres. Zij heeft zich op 11 oktober 2018 ziekgemeld.
3. De werkneemster heeft op 10 juli 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Na een arbeidsdeskundig en verzekeringsdeskundig onderzoek heeft verweerder eiseres een loonsanctie voor de duur van 52 weken opgelegd, omdat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Volgens de arbeidsdeskundige biedt eiseres het eigen werk voor 40 uur in de week niet structureel en tegen volledige loonwaarde aan, terwijl er in medische zin geen sprake meer is van ziekte, het ziektebeeld in feite is opgeklaard, de benutbare mogelijkheden zijn genormaliseerd en de werkneemster omstreeks einde wachttijd geschikt is te achten voor het eigen werk. Volgens de arbeidsdeskundige dient eiseres de werkneemster volledig hersteld te melden en over te gaan tot (her)plaatsing in het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de loonsanctie gehandhaafd. Aan dit besluit heeft verweerder de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van [medio] februari 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van [medio] maart 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was de kans op arbeidsgeschiktheid voor het volledige eigen werk per einde wachttijd aanwezig, maar niet zeker. Het eigen werk kenmerkt zich namelijk door veelvuldige (korte) deadlines en complex werk. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moet eiseres dan bezien of elders in de organisatie functies zijn, die ofwel direct passend zijn, ofwel passend te maken zijn. Daarbij wordt ook van eiseres verwacht dat zij binnen de grenzen van de redelijkheid, technische en/of organisatorische aanpassingen pleegt. Na volledige uitval in oktober 2019 is de werkneemster vanaf juni 2020 hervat in aangepast werk. Eiseres heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat het werk niet te complex moest zijn. Werkhervatting is vervolgens gerealiseerd tot 30 uur per week. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het behaalde resultaat niet in overeenstemming met de aangegeven mogelijkheden. Werkgever heeft gesteld dat eiseres bij 30 uur per week werken een productiviteit heeft van 16,5 %. Bij niet complex werk zonder veelvuldige deadlines, zou een volledige arbeidsprestatie en een volledige werkweek verwacht mogen worden. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiseres ook nagelaten om, na optreden van verbetering in de belastbaarheid van de werkneemster, de mogelijkheden in spoor 1 te onderzoeken. Op basis van de door eiseres overgelegde informatie kan niet geconcludeerd worden of re-integratie in spoor 1 al dan niet mogelijk is. De arbeidsdeskundige concludeert dan ook dat het niet nader onderzoeken van de mogelijkheden in spoor 1 op grond van de stelling dat alle andere functies bij eiseres specialistische kennis en/of ervaring vragen en dat voor alle functies ook geldt dat sprake is van een hectische werkomgeving met veelvuldige deadlines, stress en hectiek, geen deugdelijke grond is.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Eiseres diende de werkneemster volledig hersteld te melden en weer volledig te werk te stellen in haar eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat per datum einde wachttijd nog altijd sprake was van beperkingen. Van eiseres kon dus niet worden verlangd dat de werkneemster hersteld werd gemeld. Vervolgens wordt eiseres verweten dat zij geen heronderzoek heeft verricht naar hervattingsmogelijkheden en dat zij de mogelijkheden in spoor 1 niet weer heeft onderzocht. Door in bezwaar een nieuw verwijt op te werpen, is eiseres de mogelijkheid om de tekortkoming te herstellen, ontnomen. Eiseres heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018. [1]
Beoordeling door de rechtbank
7. In geschil is of verweerder terecht eiseres een loonsanctie heeft opgelegd.
8. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een loonsanctie een belastend besluit en rust op verweerder de plicht om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij dient verweerder deugdelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkoming van de werkgever heeft bestaan.
9. In de beleidsregels beoordelingskader poortwachter [3] (Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is er voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
Re-integratie-inspanningen
10. Niet in geschil is dat de werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen slechts gedeeltelijk in (niet structurele) arbeid had hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat er geen sprake was van een bevredigend resultaat en dat zij kon toekomen aan een beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eventuele re-integratie-inspanningen verricht na de datum van het primaire besluit (24 september 2020) geen rol kunnen spelen in deze beoordeling.
11. Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit een loonsanctie opgelegd en dit onderbouwd met het verwijt dat eiseres de werkneemster niet het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde heeft aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres een nader verwijt gemaakt. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiseres ook nagelaten om, na optreden van verbetering in de belastbaarheid van de werkneemster, de mogelijkheden in spoor 1 te onderzoeken. Dit nadere verwijt kan echter niet als grondslag dienen voor het bestreden besluit. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA meebrengt dat de door verweerder bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re‑integratie‑inspanningen bestaat, zodat hij zich kan richten op het herstellen van dat gebrek. [4] Bovendien volgt uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie dat verweerder bij dat besluit aannemelijk zal moeten maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en daarbij deugdelijk en concreet zal moeten motiveren waaruit de tekortkoming bestaat. [5] Dat betekent dat in deze zaak de beoordeling van de rechtbank zich beperkt tot de vraag of aan eiseres terecht het niet volledig hersteld melden en alsnog plaatsen in het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde is verweten.
12. Op de datum in geding was de werkneemster voor 30 uur in de week hervat in het aangepaste eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de werkneemster per einde wachttijd nog beperkingen in arbeid had. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat het eigen werk niet voor de werkneemster geschikt is. Nu achteraf is vastgesteld dat de werkneemster niet volledig was hersteld, kan eiseres in redelijkheid niet worden verweten dat zij haar niet volledig hersteld heeft gemeld en niet volledig te werk heeft gesteld in haar eigen werk. Dat het onderzoek naar andere functies binnen de organisatie mogelijk summier is, laat onverlet dat een verwijt duidelijk en concreet moet zijn zodat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re‑integratie‑inspanningen bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 24 september 2020 te herroepen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.568,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 525,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-). Ook de kosten van het opmaken van het deskundigenrapport komen voor vergoeding in aanmerking (5 uur à € 265,50). De te vergoeden proceskosten komen daarmee in totaal op € 3.895,50.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.895,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: wettelijk kader

Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover van belang – behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn re‑integratieverplichtingen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2095.
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224. Te raadplegen via https://wetten.overheid.nl/BWBR0014375/2006-11-18.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:698.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861.