ECLI:NL:RBAMS:2022:4359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
13/109539-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak met betrekking tot uitbuiting in de prostitutie

Op 27 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige vrouw, die werd beschuldigd van medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een melding van het 'Student Hotel' over een jonge vrouw die mannen ontving op een hotelkamer. De verdachte had een relatie met de medeverdachte en had contact met de vermeende slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van de zinsnede 'en één of meer andere vrouw(en)' nietig was, omdat het onvoldoende duidelijk was wat hiermee werd bedoeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de verdachte niet op de hoogte was van de uitbuitingssituatie van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/109539-21 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. Harlequin, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 februari 2021 in Almere en/of Amsterdam;
subsidiair is aan haar medeplichtigheid aan mensenhandel ten laste gelegd door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 februari 2021 in Almere en/of Amsterdam, door het
  • in contact brengen van [slachtoffer] met de medeverdachte;
  • boeken van hotelkamers;
  • maken van foto’s en/of video’s voor seksadvertenties;
  • kopen van douchespullen en condooms;
  • afpakken van verdiensten.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat, bezien tegen de achtergrond van het dossier, onvoldoende duidelijk is wat bedoeld wordt met de zinsnede “en één of meer andere vrouw(en)” in de tenlastelegging. Van verdachte kan niet worden verwacht dat zij zich ten aanzien van die zinssnede op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de dagvaarding ten aanzien van dit onderdeel niet voldoet aan de eisen die gesteld zijn door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), en partieel nietig zal worden verklaard.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 18 mei 2020 werd er een melding gedaan door het ‘Student Hotel’ dat een jonge vrouw al meerdere dagen mannen zou ontvangen op een hotelkamer. De kamer bleek te zijn geboekt op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Op zijn naam was in de maanden daarvoor al vaker een kamer geboekt. Op de kamer werd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen, die vertelde daar vrijwillig betaalde seks te hebben. Op 13 augustus 2020 is er door de politie contact opgenomen met [slachtoffer] voor een informatief gesprek mensenhandel. [slachtoffer] wilde niet in gesprek met de politie en verklaarde dat zij ten aanzien van het door haar verrichte prostitutiewerk alles zelf regelde en bepaalde.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van [medeverdachte 1] bleek dat er door hem veel overschrijvingen werden gedaan naar de bedrijven achter de websites Kinky.nl en Sexjobs.nl. Navraag bij die bedrijven leverde aanwijzingen op dat [medeverdachte 1] degene was die seksadvertenties, waarin [slachtoffer] werd aangeboden voor het verrichten van seksuele diensten, beheerde.
Op 16 februari 2021 werd door de politie nogmaals in gesprek gegaan met [slachtoffer] . In eerste instantie verklaarde zij dat ze het prostitutiewerk vrijwillig deed en dat [medeverdachte 1] daar niks mee te maken had. Toen haar werd voorgehouden dat [medeverdachte 1] getrouwd zou zijn met de moeder van zijn drie kinderen (medeverdachte [medeverdachte 2] , hierna: [medeverdachte 2] ), raakte [slachtoffer] geëmotioneerd. Zij heeft diezelfde dag aangifte gedaan tegen [medeverdachte 1] van uitbuiting in de prostitutie.
Het onderzoek dat daarop volgde, heeft tot de verdenkingen tegen verdachte en de en inmiddels onherroepelijke veroordeelde (toenmalige) medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geleid.
De rechtbank zal hieronder eerst – kort samengevat – de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Daarna volgen de overwegingen en het oordeel van de rechtbank.

5.Standpunten van procespartijen

5.1
Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.
5.2
Verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat de dubbele opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het primair en subsidiair ten laste gelegde ontbreekt. Verdachte heeft geen opzet op het gronddelict en geen opzet op de hulpverlening bij het plegen van het delict gehad. Verdachte wist niet dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd uitgebuit. Bovendien was er geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte is gezien haar beperkte intellectuele vermogens niet in staat geweest om zich schuldig te maken aan het ten laste gelegde. Indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dan dient vrijspraak te volgen wegens een gebrek aan overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als het medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en/of 9 Sr.
Hieronder zal de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden schetsen, zoals die kunnen worden afgeleid uit het dossier, het onderzoek ter terechtzitting en de onherroepelijke veroordelingen in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 17 februari 2022. Daarna zal de rechtbank het juridisch kader uiteenzetten en motiveren tot welke conclusies zij is gekomen, waarbij ook hetgeen de officier van justitie en de raadsvrouw hebben aangevoerd zal worden besproken.
6.1
Feiten en omstandigheden
In de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] is komen vast te staan dat hij zich gedurende ruim een jaar schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] ertoe gebracht om zich te prostitueren en (een groot deel van) haar verdiensten aan hem af te staan, door bij haar het (valse) vooruitzicht op een gezamenlijke toekomst te voor te spiegelen en in stand te houden. Haar verdiensten kwamen in werkelijkheid voor het overgrote deel ten gunste van hemzelf en [medeverdachte 2] . Hiervan werden door hen onder andere luxe goederen gekocht. [medeverdachte 1] heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [slachtoffer] zich ten opzichte van hem bevond en daarbij ook gedreigd met geweld en het openbaren van voor [slachtoffer] compromitterende foto’s en filmpjes. Door de werkzaamheden van [slachtoffer] te faciliteren en haar daarbij te controleren werd het [slachtoffer] bemoeilijkt om zich aan de situatie te onttrekken. [medeverdachte 1] heeft ervoor gezorgd dat [slachtoffer] niet in vrijheid kon beslissen of zij wel of niet in de prostitutie wilde (blijven) werken. [medeverdachte 2] heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] , door voordeel te trekken uit die uitbuiting van [slachtoffer] .
Wat betreft de rol van de verdachte bij de mensenhandel kan op grond van het dossier het volgende worden vastgesteld.
Omgang met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij vanaf 2017 bevriend was met [medeverdachte 1] , waarbij hij vaak bij haar over de vloer kwam maar dat dit andersom niet vaak gebeurde. Verdachte bracht [medeverdachte 1] wel eens in contact met vriendinnen van haar omdat hij van vrouwen en seks hield. Het contact met [medeverdachte 1] werd minder nadat hij in januari 2020 een relatie kreeg met [slachtoffer] . Verdachte had in die periode een jong kind waar zij voor moest zorgen, dus zij kon vaak niet zomaar met [medeverdachte 1] op pad. Verdachte kende [medeverdachte 2] al sinds de middelbare school, maar zij ging pas echt met haar om nadat [medeverdachte 1] was aangehouden in februari 2021.
Omgang met [slachtoffer]
Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft leren kennen in het casino. Verdachte wist dat [slachtoffer] in een woongroep woonde en in het verleden in de prostitutie had gewerkt. Verdachte was door haar moeder al gewaarschuwd om niet in de buurt van [slachtoffer] te komen, omdat [slachtoffer] altijd problemen had met mannen in het casino. Ze wist dat [slachtoffer] een relatie had met [medeverdachte 1] en dat zij zich gedurende die relatie bezighield met prostitutiewerk. Verdachte had het idee dat [slachtoffer] niet wilde dat zij met [medeverdachte 1] omging en [slachtoffer] deed weleens raar tegen haar zonder dat zij wist wat er speelde. Verdachte had soms met [slachtoffer] te doen doordat zij wist van haar thuissituatie, en wilde haar helpen.
Het in contact brengen van [slachtoffer] met [medeverdachte 1]
[slachtoffer] heeft verklaard [medeverdachte 1] te hebben leren kennen in januari 2020 via verdachte. [slachtoffer] en verdachte zouden samen in een hotelkamer hebben ‘gechilld’ en [medeverdachte 1] zou daar later bij gekomen zijn. Volgens [slachtoffer] is zij bij die ontmoeting direct met [medeverdachte 1] in gesprek geraakt over escortwerk. [medeverdachte 1] heeft verklaard [slachtoffer] te hebben leren kennen in een Best Western Hotel. Volgens hem was verdachte bij die ontmoeting aanwezig. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat zij in januari 2020 onder andere met [slachtoffer] en [medeverdachte 1] op een hotelkamer heeft verbleven, maar dat [slachtoffer] daarvoor al kende. Ze had [slachtoffer] ook op de hotelkamer die zij met vriendinnen had geboekt uitgenodigd. Omdat [slachtoffer] eigenlijk terug moest naar haar woongroep maar dit niet meer mogelijk was vanwege het late tijdstip, heeft verdachte haar aangeboden te overnachten in de hotelkamer.
Het boeken van hotelkamers
Volgens [slachtoffer] heeft verdachte begin januari 2020 een hotelkamer geboekt voor één dag. Er is onderzoek gedaan naar de bankrekening van verdachte. Op 6 januari 2020 heeft er een afschrijving van de rekening van verdachte voor een bedrag van € 80,- plaatsgevonden voor het Best Western Hotel. Verdachte heeft verklaard dat zij één keer, in januari 2020, uit liefdadigheid, op verzoek van [medeverdachte 1] een hotelkamer heeft geboekt bij het Best Western hotel.
Het maken van foto’s en/of video’s voor seksadvertenties
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] spraken via WhatsApp over het maken van foto’s voor seksadvertenties van [slachtoffer] , waarbij [medeverdachte 2] opmerkte: “Kan [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt verdachte) dat niet weer doen”.
Het kopen van douchespullen en condooms
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte douchespullen en condooms voor haar heeft gekocht op haar eerste werkdag.
Het afpakken van verdiensten
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij haar verdiensten aan verdachte heeft afgegeven toen [medeverdachte 1] op vakantie was in Turkije. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bespraken in juli 2020 via WhatsApp dat verdachte geld op zou halen bij [slachtoffer] en het die dag daarna zou komen afgeven bij [medeverdachte 2] . Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] op dezelfde data kan worden afgeleid dat [slachtoffer] met hulp van verdachte geld zou overmaken naar [medeverdachte 1] . Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar één keer, toen hij voor een operatie in Turkije was, gevraagd had om geld op te halen bij [slachtoffer] . [medeverdachte 2] heeft dat geld bij haar opgehaald. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte is gebleken dat in de periode van 18 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 meerdere grote contante bedragen door verdachte op haar rekening zijn gestort, die meteen werden doorgestort naar de bankrekening van [medeverdachte 2] . Toen [medeverdachte 1] was aangehouden heeft verdachte naar eigen zeggen meerdere keren uit liefdadigheid geld naar de bankrekening van [medeverdachte 2] gestort dat zij contant van haar had gekregen.
6.2
Juridisch kader
Medeplegen
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Medeplichtigheid
Van medeplichtigheid is sprake als iemand hulp verleent bij een misdrijf dat door een ander wordt begaan. De medeplichtigheid kan bestaan uit het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf (simultane/gelijktijdige medeplichtigheid), dan wel het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf (consecutieve/voorafgaande medeplichtigheid).
De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben: zijn of haar opzet moet enerzijds gericht zijn op het misdrijf dat hij of zij ondersteunt en anderzijds op die ondersteuning. Voorwaardelijk opzet is voldoende. Het opzet van de medeplichtige moet in beginsel op het gehele misdrijf gericht zijn, met dien verstande dat het zich niet behoeft uit te strekken tot de precieze wijze van uitvoering. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien het (ten laste gelegde) gepleegde misdrijf meer omvat dan de medeplichtige wilde (bijvoorbeeld diefstal met geweld in plaats van diefstal). Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de medeplichtigheid aan mensenhandel is door de advocaat-generaal mr. A.J. Machielse in 2017 een conclusie genomen, die door de Hoge Raad is gevolgd. In de conclusie beschrijft Machielse hoe in zijn visie uit de bewijsvoering kan blijken dat gedragingen van een verdachte zouden kunnen worden aangemerkt als opzettelijk gericht op de bevordering van mensenhandel. [1]
Verhouding tussen medeplegen en medeplichtigheid
Bij medeplegen is dus sprake van min of meer gelijkwaardige participanten, wier – intellectuele of materiële – aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis is. De verhouding tussen medeplichtige en pleger van het misdrijf is daarentegen ongelijkwaardig; de medeplichtige wordt verweten dat hij het door een ander begane misdrijf bevorderd en/of vergemakkelijkt heeft. Voor het overige is de grens tussen medeplegen en medeplichtigheid niet scherp aan te geven en zal deze moeten worden gezocht in objectieve en subjectieve omstandigheden, afhankelijk van de feitelijke toedracht.
6.3
Weging van de feiten en omstandigheden in het licht van de tenlastelegging
6.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat in het dossier geen bewijs kan worden gevonden voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte enerzijds en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] anderzijds. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
6.3.2
Oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte bepaalde in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen heeft verricht. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de verdachte wetenschap had van de uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer] zich bevond.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de ontmoeting tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] in januari 2020 heeft opgezet. De door de officier van justitie aangehaalde WhatsApp-berichten met betrekking tot het – kort gezegd – “fixen” leest de rechtbank in het licht van de verklaring van verdachte dat zij [medeverdachte 1] soms in contact bracht met vriendinnen voor het hebben van seks met [medeverdachte 1] maar niet gebleken is dat dit samenhing met (voorgenomen) uitbuiting van die vrouwen. Deze verklaring wordt niet weersproken door de stukken in het dossier.
Ten aanzien van het afpakken van de verdiensten van [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat verdachte, toen [medeverdachte 1] in juli 2020 voor een operatie in Turkije was, op zijn verzoek één keer geld bij [slachtoffer] heeft opgehaald en dat geld aan [medeverdachte 2] heeft gegeven. Niet is gebleken dat verdachte hieruit zelf enig financieel voordeel heeft genoten. Hoogstens kan worden gesteld dat zij, door te voldoen aan het verzoek van [medeverdachte 1] , daarmee haar vriendschap met hem in stand heeft gehouden.
Geconstateerd kan worden dat verdachte begin januari 2020 één keer een hotelkamer heeft geboekt. Als deze boeking al niet zag op het moment dat de ontmoeting tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden, maar zoals verdachte heeft verklaard dat zij deze boeking op verzoek van [medeverdachte 1] heeft gedaan, kan op basis van dat enkele gegeven niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer] zich bevond. Hetzelfde geldt ten aanzien van het maken van foto’s van [slachtoffer] voor seksadvertenties en het kopen van douchespullen en condooms.
Het is voor de rechtbank moeilijk voor te stellen dat verdachte geheel onwetend is geweest. Dit blijkt ook wel uit de omstandigheid dat verdachte wist dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte en daarmee veel geld verdiende, dat [medeverdachte 1] daarbij betrokken was en het geld (ook) bij hem en [medeverdachte 2] terecht kwam en dat verdachte op sommige momenten de behoefte voelde om [slachtoffer] te hulp te schieten. Hoewel het handelen van verdachte in dat kader dubieus te noemen is, heeft de rechtbank op basis van het thans voorliggende dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte daadwerkelijk wist of had moeten weten dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd uitgebuit en in dat kader hand- en spandiensten heeft verleend. De verweten gedragingen en omstandigheden zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, mede in het licht van het hiervoor geschetste juridisch kader, onvoldoende concreet en specifiek om op grond daarvan de strafbare rol van verdachte vast te stellen. Bij dit oordeel is mede betrokken de enigszins naïeve indruk die verdachte tijdens haar bevraging ter zitting op de rechtbank heeft gemaakt en het feit dat bij verdachte in het verleden een licht verstandelijk beperking is vastgesteld, waardoor de rechtbank zich afvraagt of verdachte de aard en omvang en de consequenties van haar handelen heeft kunnen overzien. Verdachte heeft met haar wens om [medeverdachte 1] te ‘pleasen’ of om hun vriendschap in stand te houden wel de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare opgezocht.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de uitbuiting van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin, zodat zij niet als medeplichtige van die uitbuiting kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het onder subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 53.100,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden die zij aan de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgestaan. Daarnaast vordert [slachtoffer] € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Ter onderbouwing is ter terechtzitting door de raadsvrouw van [slachtoffer] , mr. A. Koopsen, verwezen naar de vonnissen die reeds zijn gewezen in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke in kracht van gewijsde zijn gegaan.
[slachtoffer] heeft gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de materiële en immateriële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede ‘en/of één of meer andere vrouw(en) nietig.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.C.J. Maas-Van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.