Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 augustus 2021, met producties,
- de incidentele conclusie tot het stellen van prejudiciële vragen, aanhouding en regievoering, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord, met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 juni 2022.
2.De feiten voor zover van belang in het incident
American Depository Receipts -een soort certificaten - van de
special purpose vehicle. AIRL heeft met beleggers van Airbus cessieovereenkomsten gesloten ter overdracht aan AIRL van vorderingen die deze beleggers op Airbus stellen te hebben. De beleggers zijn vermeld in Annex 1.1. bij de dagvaarding (hierna: de beleggers).
3.De vorderingen in de hoofdzaak
4.Het geschil in het incident
Primairzich op de voet van artikel 267 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) te wenden teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vaststelling van het toepasselijke recht op AIRL’s vordering onder de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II); en
- voordat partijen verder procederen, bij tussenvonnis een beslissing te nemen over het toepasselijke recht op AIRL’s vordering tegen Airbus;
- dat tussenvonnis aanstonds appellabel te verklaren in de zin van artikel 337 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv); en
- de verdere behandeling van de zaak aan te houden:
depositary receipts- buiten één van de beurzen waar de aandelen worden verhandeld? of
VEB/BPgeldt. Dat criterium geldt alleen voor artikel 7 lid 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis). Er is nog geen richtinggevende rechtspraak van het HvJ voorhanden in een vergelijkbare kwestie over de al dan niet toepasselijkheid van Rome II en evenmin over de vraag of dan artikel 4 lid 1 geldt, of dat de uitzonderingsregel van lid 3 moet worden toegepast. Voor zover wordt aangenomen dat de rechtspraak over artikel 7 lid 2 Brussel I-bis relevant is voor de invulling van artikel 4 lid 1 Rome II, dan leidt dit (nog steeds) tot onoplosbare complicaties en onduidelijkheid over het antwoord op de vraag wat het land is waar de (zuivere vermogens)schade van een belegger zich heeft voorgedaan. Via Brussel I-bis wordt de bevoegde rechter aangewezen en artikel 7 heeft een alternatief karakter, naast de hoofdregel van artikel 4. Wat bevoegdheid betreft is dat geen probleem, er moet immers een gerecht worden aangewezen dat zich in de EU bevindt. Er kan echter maar één toepasselijk rechtsstelsel zijn, dat is nodig in verband met de rechtszekerheid. Artikel 4 Rome II is de hoofdregel en er bestaat onduidelijkheid. Toepassing van het VEB/BP- criterium leidt er toe dat het recht van drie verschillende nationale rechtstelsels in aanmerking komt als het toepasselijke recht op de vorderingen van AIRL tegen Airbus, omdat haar aandelen zijn genoteerd aan de effectenbeurzen in Frankrijk, Duitsland en Spanje. Airbus is in Nederland gevestigd, zodat ook dat nationale rechtstelsel in aanmerking komt als het toepasselijke recht. Daarnaast heeft Airbus in de periode tussen 1 januari 2008 en 31 juli 2020 voldaan aan haar wettelijke openbaarmakingsverplichtingen onder (de nationale voorgangers van) de Verordening Marktmisbruik in Nederland, Frankrijk, Duitsland en Spanje. Voor Airbus is dan niet voorzienbaar welk recht van toepassing is op de gepretendeerde vorderingen.
5.De beoordeling in het incident
VEB/BP(ECLI:EU:C:2021:377) naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Hoge Raad over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van de plaats van het
Erfolgsortals bedoeld in artikel 7 lid 2 Brussel I-bis. In die zaak ging het om vorderingen van een collectieve claimorganisatie (VEB) tegen een beursgenoteerde vennootschap (BP) ter vergoeding van door effectenbezitters geleden zuiver financiële schade, te weten koersschade wegens misleidende informatie. Het HvJ heeft in dat arrest bepaald dat “
in het geval van een beursgenoteerde vennootschap als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, enkel de gerechten van de lidstaten waar deze vennootschap met het oog op haar beursnotering heeft voldaan aan de wettelijke openbaarmakingsverplichtingen, bevoegd kunnen worden geacht uit hoofde van het intreden van de schade. Enkel in die lidstaten is het voor een dergelijke vennootschap namelijk redelijkerwijs voorzienbaar dat er een beleggingsmarkt bestaat en dat zij aansprakelijk wordt gesteld.” (r.o. 35).
VEB/BPheeft gegeven aan het
Erfolgsortniet één op één kan worden toegepast bij de bepaling van het toepasselijk recht. Airbus heeft aangevoerd dat de rechtspraak van het HvJ heel casuïstisch is en dat men voorzichtig moet zijn met het ruim interpreteren van het arrest
VEB/BP. Het karakter van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis en artikel 4 lid 1 Rome II verschilt. Het kan op grond van Brussel I-bis zo zijn dat meerdere rechters bevoegd zijn, maar er kunnen niet meerdere rechtstelsels van toepassing zijn op de vorderingen.
VEP/BP-arrest hier als leidraad kan dienen.
6.De beslissing
19 oktober 2022voor conclusie van antwoord.