ECLI:NL:RBAMS:2022:422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/13/712984 / HA RK 22-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek behandeld van Hudson’s Bay Company ULC, gevestigd te Vancouver, Canada, tegen mr. B.T. Beuving, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend omdat verzoekster meende dat de rechter niet onpartijdig was, vooral vanwege de behandeling van stukken die volgens verzoekster te laat waren ingediend door de wederpartij, [naam bedrijf] N.V. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter zijn beslissing gemotiveerd, maar verzoekster was van mening dat deze motivering onjuist of onvolledig was, wat volgens haar de schijn van vooringenomenheid wekte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat het verzoek is behandeld tijdens een openbare zitting. De rechter heeft zijn beslissing toegelicht en de gronden van het verzoek zijn besproken. De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, de rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd onvoldoende waren om de schijn van vooringenomenheid aan te nemen. De motivering van de beslissing van de rechter kan niet als grond voor wraking dienen, zoals ook blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 21 januari 2022 gedane en onder rekestnummer
C/13/712984 /HA RK 22/19 ingeschreven verzoek van:
Hudson’s Bay Company ULC,
gevestigd te Vancouver, Canada,
verzoekster,
gemachtigden: mr. J.Ph. De Korte en mr. G.J. Wilts,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. B.T. Beuving, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 januari 2022;
  • de toelichting bezwaar van verzoekster ten behoeve van de zitting van 21 januari 2022.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 januari 2022, waar de rechtbank de rechter en de gemachtigden van verzoekster heeft gehoord. Namens de wederpartij van verzoekster, [naam bedrijf] N.V., zijn mr. J.A. de Clercq, mr. F. de Wolf en [naam] verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is direct uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechter is een zaak in behandeling waarbij verzoekster gedaagde partij is (zaaknummer 9111657 CV EXPL 21-4796). Op 21 januari 2021 is de rechter overgegaan tot het houden van de mondelinge behandeling. Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter bij aanvang verklaard:
“Ik heb u zojuist de gelegenheid gegeven uw bezwaar tegen het houden van een mondelinge behandeling nader toe te lichten en neem nu hierover een besluit. U heeft bezwaar tegen de akte van [naam bedrijf] van 11 januari 2022 en met name de daarbij horende producties 20 tot en met 26. Ten aanzien van de door u gestelde schending van de waarheidsplicht en de substantiëringsplicht verzoekt u om niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vordering. Dat zijn beslissingen die bij eindvonnis dienen te worden genomen en niet in de huidige stand van de procedure. Dat verzoek wordt dus afgewezen.”
4.2.
Vervolgens heeft de rechter zijn beslissing toegelicht.
4.3.
Hierna heeft verzoekster de rechter gewraakt.

5.De gronden van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Volgens verzoekster wordt haar in vergelijking met [naam bedrijf] geen gelijkwaardige gelegenheid gegeven om aan de zaak deel te nemen. Haar bezwaar richt zich tegen een door [naam bedrijf] tien dagen voor de mondelinge behandeling genomen akte met producties en de beslissing van de rechter, ondanks haar bezwaren, de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden. De rechter had haar de gelegenheid moeten geven om op een termijn van minimaal vier weken schriftelijk te mogen reageren op de akte van [naam bedrijf] , ook al omdat [naam bedrijf] heeft erkend dat zij stukken bewust te laat in het geding heeft gebracht. De rechter is hier bij de motivering van zijn beslissing aan voorbij gegaan.

5.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat er van vooringenomenheid van zijn kant jegens verzoekster geen sprake is. Hij heeft een procesbeslissing genomen en heeft die beslissing tijdens de zitting gemotiveerd.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
5.4.
Een rechterlijke beslissing kan nimmer een grond voor wraking zijn, zoals blijkt uit het onder 5.3. vermelde arrest van de Hoge Raad. De motivering (of het ontbreken daarvan) kan alleen een grond voor wraking zijn als daaruit naar objectieve maatstaven gemeten blijkt van vooringenomenheid. De stelling van verzoekster dat de motivering van de beslissing miskent dat stukken bewust te laat zijn ingediend, komt erop neer dat die motivering onjuist of onvolledig is. Dat is gelet op het bovenstaande onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid aan te nemen.
5.5.
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond voor wraking vormen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en J.H.J. Evers, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.