Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, die dateert van 2 augustus 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1974, werd beschuldigd van het plegen van strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Tijdens de openbare zitting op 30 juni 2022 was de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D. Bektesevic.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon verlengen en geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vonnis van de Provinciale Rechtbank van Pulawy, dat een vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden oplegt.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW overwogen, maar besloot af te zien van de weigering van de overlevering, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem en onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering werd toegestaan.