Beoordeling
8. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW. Vaststaat dat geen sprake is van strijd met enig opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW dat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
9. Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond om de arbeidsovereen-komst te ontbinden. Daarover wordt het volgende overwogen.
10. Artikel 7:669 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in art. 7:669 lid 3, onder e, BW.
11. Art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e, BW bepaalt dat onder een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW wordt verstaan verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
12. DONS heeft aan haar verzoek primair verwijtbaar handelen van [verweerster] (e-grond) ten grondslag gelegd. In de kern gaat het er om of [verweerster] door het weigeren in de door DONS omschreven gevallen een PCR-test te laten doen op het coronavirus jegens DONS verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, of dat tot ontbinding dient te leiden.
13. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
14. Sinds maart 2020 heeft het kabinet diverse maatregelen genomen in verband met de uitbraak van het SARS-Cov-2 virus (verder: het coronavirus). DONS volgt het landelijk beleid voor de bestrijding van deze pandemie en neemt op basis daarvan maatregelen op de werkvloer. Onder deze maatregelen valt de instructie aan het personeel om zich bij de GGD te laten testen op het coronavirus als zij in de buurt zijn geweest van een met het coronavirus besmet persoon danwel zelf coronagerelateerde klachten hebben.
15. Bij de beantwoording van de vraag of [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld zijn botsende grondrechten in het geding. Enerzijds zijn dat de grondrechten die nopen tot het terugdringen van de coronapandemie en daarmee tot het nemen van beschermende maatregelen, welke maatregelen door DONS op de werkvloer zijn doorgevoerd. Daarbij valt te denken aan artikel 22 Grondwet, dat waarborgt dat de overheid maatregelen treft ter waarborging van de bevordering en bescherming van de volksgezondheid. Dat de overheid daadwerkelijk moet optreden om een systematisch of structureel disfunctioneren van ziekenhuisdiensten te voorkomen werd in 2019 al door onder andere het EHRM uitgesproken (ECLI:CE:ECHR:2019:0625JUD005496909).
16. Anderzijds kan het invoeren van maatregelen door een werkgever op de werkvloer ook grondrechten van een werknemer beperken. [verweerster] heeft zich daar ook op beroepen. Het gaat dan om het recht op lichamelijke integriteit en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 en 11 Grondwet).
17. Volgens vaste jurisprudentie is het recht op lichamelijke integriteit en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer echter niet absoluut. Onder omstandigheden is een inbreuk op een grondrecht gerechtvaardigd, ook in de arbeidsrelatie. Daarbij dient de inperking een legitiem doel te hebben, noodzakelijk te zijn (geschikt middel), proportioneel te zijn (verhouding doel en inbreuk) en te voldoen aan het subsidiariteitsvereiste (geen minder ingrijpend middel).
18. Het doel van de instructie van DONS aan de werknemer om zich te laten testen is het verminderen van de verspreiding van het coronavirus op de werkvloer en daarmee zorg te dragen voor een veilige werkomgeving, zowel voor de werknemer in kwestie als voor haar collega’s, de kinderen en hun ouders. DONS heeft als werkgever op grond van artikel 7:658 BW en artikel 3 Arbowet de plicht voor een veilige en gezonde werkomgeving te zorgen. Daarbij is van belang dat bij DONS sprake is van een epidemiologisch risicovolle situatie op de werkvloer. Inherent aan het werk van [verweerster] is immers dat zij niet voldoende afstand kan houden van haar collega’s en zeker niet van de kinderen. Het doel van de instructie is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook legitiem.
19. Ook acht de kantonrechter het middel, het doen van een PCR-test, een geschikt middel. In zijn uitspraak van 18 mei 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag over de PCR-test het volgende overwogen (ECLI:NL:GHDHA:2021:869). 20. De PCR-test is een test waarmee een stukje genetisch materiaal van een virus kan worden opgespoord, in dit geval genetisch materiaal van het coronavirus. Wanneer dat materiaal in de geteste persoon aanwezig is, is dat daar achtergelaten door het coronavirus. Dat virus heeft die persoon dan dus “besmet”. Omdat dat virus alleen aantoonbaar is met een PCR-test wanneer er voldoende virusdeeltjes aanwezig zijn, duidt een positieve PCR-testuitslag er in beginsel op dat ook een infectie (vermenigvuldiging) heeft plaatsgevonden. Omdat vaststaat dat het coronavirus de ziekte Covid-19 kan veroorzaken, is bij een positieve testuitslag dus een (potentiële) ziekteverwekker aangetroffen. Daaraan doet niet af dat er ook sprake kan zijn van vals-positieve uitslagen en dat een positieve testuitslag niet zonder meer inhoudt dat de geteste persoon besmettelijk is. In combinatie met klachten die passen bij het virus of in combinatie met het feit dat de geteste persoon in contact is geweest met een andere positief geteste persoon, betekent een positieve uitslag in elk geval wel dat de kans reëel is dat de persoon besmettelijk is (geweest) of nog kan worden. Niet gebleken is van een andere methode die meer geschikt is dan testen om het coronavirus op te sporen.
21. De PCR-test wordt op dit moment wereldwijd, en ook door de Europese Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding, beschouwd als de meest betrouwbare test om de aanwezigheid van (deeltjes van) het coronavirus aan te tonen.
proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste
22. De instructie aan de werknemer om zich te laten testen kan naast de normale bij DONS geldende veiligheidsregels, naar het oordeel van de kantonrechter als proportioneel worden aangemerkt. Het coronavirus is zeer besmettelijk en een minder verstrekkend middel om hetzelfde doel te bereiken, is niet door [verweerster] genoemd en niet goed voorstelbaar, zeker niet in de periode waarin de weigering van [verweerster] om zich te laten testen zich afspeelde.
23. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij ervoor kiest zich niet te laten testen maar om in quarantaine te gaan in de door DONS bedoelde situaties. Van DONS kan echter op grond van onder meer bedrijfseconomische- en roostertechnische redenen niet verlangd worden dat zij [verweerster] telkens als zij weigert een test te laten doen toestaat om tien dagen in quarantaine te gaan. Bovendien is er een gerede kans dat [verweerster] onnodig in quarantaine gaat, waardoor ook derden, waaronder andere medewerkers, kinderen en ouders, onnodig in quarantaine moeten gaan. In zoverre is de maatregel ook proportioneel.
24. De kantonrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de instructie van DONS om in bepaalde situaties een PCR-test van [verweerster] te verlangen weliswaar een inbreuk vormt op haar recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, maar toch redelijk is omdat aan de hierboven genoemde voorwaarden om haar grondrechten in te perken is voldaan. Het doel van DONS om door de instructie een veilige (werk)omgeving te scheppen weegt naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan het bezwaar van [verweerster] tegen het moeten ondergaan van een PCR-test. De inbreuk op de grondrechten van [verweerster] acht de kantonrechter dan ook gerechtvaardigd. Door stelselmatig niet te voldoen aan de redelijke instructie van DONS heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar gehandeld.
25. Op verzoek van DONS zal daarom de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3, onder e BW. Herplaatsing van [verweerster] binnen DONS ligt in een dergelijk geval niet in de rede.
26. De kantonrechter acht het handelen van [verweerster] echter niet zodanig dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens
ernstigverwijtbaar handelen zal worden uitgesproken.
27. Het vorenstaande betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met inachtneming van de geldende opzegtermijn. Deze bedraagt twee maanden. Omdat op grond van artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder a BW die termijn moet worden verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van 1 april 2022.
28. [verweerster] heeft verzocht in het geval de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden aan haar een vergoeding toe te kennen. Zij heeft daarbij niet aangegeven of de verzochte vergoeding een billijke vergoeding danwel een transitievergoeding, dan wel een combinatie van deze vergoedingen, betreft.
29. Voor zover [verweerster] heeft gedoeld op toekenning van een billijke vergoeding overweegt de kantonrechter dat gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats is indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Gebleken is dat DONS heeft getracht in gesprek te komen en blijven met [verweerster] om tot een oplossing te komen van hetgeen partijen verdeeld houdt, zoals een goed werkgever betaamt. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van DONS zal geen billijke vergoeding worden toegewezen.
29. Nu evenmin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW is DONS overeenkomstig artikel 7:673 BW wel aan [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd. Deze vergoeding zal worden bepaald op een bedrag van € 1.785,56 bruto.
31. Nu aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft DONS geen gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken.
32. Bij deze uitkomst van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.