In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 28 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 mei 2021, waarin zijn verzoek om een dwangsom was afgewezen. Na het indienen van het bezwaar heeft eiser de verweerder in gebreke gesteld, wat leidde tot het beroep wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
De rechtbank Amsterdam heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat de verweerder geen verweerschrift had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de beslistermijn niet heeft overschreden, omdat de bijzondere beslistermijn van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat een uitspraak op een bezwaarschrift dat niet in de laatste zes weken van het kalenderjaar is ingediend, moet worden gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of teruggave van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M. Greebe, met griffier N. van der Kroft.