ECLI:NL:RBAMS:2022:4138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5233
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BNT Dwangsombeschikking en de bevoegdheid tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 28 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 mei 2021, waarin zijn verzoek om een dwangsom was afgewezen. Na het indienen van het bezwaar heeft eiser de verweerder in gebreke gesteld, wat leidde tot het beroep wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.

De rechtbank Amsterdam heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat de verweerder geen verweerschrift had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de beslistermijn niet heeft overschreden, omdat de bijzondere beslistermijn van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat een uitspraak op een bezwaarschrift dat niet in de laatste zes weken van het kalenderjaar is ingediend, moet worden gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.

De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of teruggave van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M. Greebe, met griffier N. van der Kroft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5233

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Nu verweerder geen stukken heeft ingediend, gaat de rechtbank uit van de stukken die eiser heeft overgelegd.
2. Eiser heeft op 28 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 26 mei 2021 waarin eisers verzoek om een dwangsom is afgewezen. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld, waarna hij in beroep is gegaan vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
4. Ter beoordeling ligt voor of verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is, omdat de bijzondere beslistermijn van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing is op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking. Op grond van dat artikel volgt op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, een uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
5. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Uit artikel 4:19, eerste lid, van de Awb volgt dat een procedure over de verschuldigdheid van de dwangsomvergoeding (paragraaf 4.1.3.2 van de Awb) die van de hoofdzaak volgt. Uit de rechtspraak volgt verder dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de hoogte van de dwangsom niet uitsluitend haar grondslag vindt in artikel 4:18 van de Awb, maar mede in het uitblijven van een besluit in de hoofdzaak. Dat is in dit geval een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen, waarbij de beslistermijn voortvloeit uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 juni 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen de dwangsombeschikking en dat hij verweerder op 19 augustus 2021 in gebreke heeft gesteld. Dit is voor het verstrijken van de beslistermijn die liep tot 31 december 2021. Dit betekent dat de ingebrekestelling prematuur is. De beslistermijn was immers op het moment van de ingebrekestelling niet verstreken.
5. Dit betekent dat met de premature ingebrekestelling niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenvergoeding of teruggave van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb