ECLI:NL:RBAMS:2022:404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
13-156523-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutel

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting en diefstal. De zaak betreft een serie oplichtingen door middel van een babbeltruc, waarbij slachtoffers, vaak ouderen, telefonisch werden benaderd door iemand die zich voordeed als politieagent of bankmedewerker. De verdachte en zijn mededaders wisten de slachtoffers te overtuigen hun bankpas en pincode af te geven, waarna zij geld van hun rekeningen onrechtmatig hebben opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere oplichtingen tussen 16 april 2021 en 10 juli 2021 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten, ondanks zijn ontkenning. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding eisten voor de financiële verliezen die zij hadden geleden door de oplichtingen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons bevolen, die gebruikt waren bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-156523-21 + 16-187387-20 (TUL)
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres 1] ,
feitelijk verblijvend op het [adres 2] , gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. C.W.A.M. Nij Bijvank, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen benadeelde partij van respectievelijk [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 november 2021 – ten laste gelegd dat
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 april 2021 tot en met 10 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere onbekend gebleven slachtoffer(s) heeft bewogen tot de afgifte van enige goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van een of meerdere bankpas(sen) en/of pincode(s), door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid meermalen, althans eenmaal,
  • telefonisch contact te zoeken met voornoemde slachtoffer(s) en zich daarbij voor te doen als politieagent en/of medewerker van een bank met de mededeling dat er geld van zijn/haar/hun rekening is gehaald en/of dan wel is gepoogd om geld af te schrijven en/of om vervolgens naar zijn/haar pincode en/of persoonlijke gegevens te vragen en/of
  • naar de woning van voornoemde slachtoffer(s) te gaan en zich voor te doen als koerier van de (ING en/of ABN Amro) bank en/of als politieagent en/of
  • voornoemde slachtoffer(s) te verzoeken om zijn/haar/hun bankpas en/of pincode af te geven,
waardoor voornoemde slachtoffer(s) bewogen is/zijn tot bovenomschreven afgifte;
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 april 2021 tot en met 10 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval (telkens) enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere onbekend gebleven slachtoffer(s), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten door (telkens) met een – tevoren gestolen dan wel zonder [toe]stemming of instemming van de rechthebbende in gebruik genomen – bankpas (van ABN Amro en/of ING, op naam van rekeninghouder(s) voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer 4] ) (een) PIN betalingstransactie(s) te verrichten bij een of meer betaalautomaten en/of bij een of meer winkels voor de aanschaf van (een) goed(eren) door (telkens) deze bankpas(sen) en/of vervolgens de pincode(s), welke een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vorm(en), in te toetsen waarna de aldus gedane betaling(en) telkens ten laste van voornoemde(n) [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer 4] is/zijn gekomen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt onder 1 ten laste gelegd zich schuldig te hebben gemaakt aan het – kort gezegd – achtmaal in vereniging plegen van oplichting door middel van een zogenoemde babbeltruc. De slachtoffers, van wie een aantal al een hoge leeftijd heeft, werden telefonisch benaderd en bewogen hun pinpas mee te geven aan een ‘koerier’. Onder 2 is vervolgens de gekwalificeerde diefstal ten laste gelegd waarbij gebruikgemaakt is van de pinpas en de bijbehorende pincode van de slachtoffers.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir en aan de hand van een bewijsmiddelenoverzicht gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelede.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. Hij heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Het kettingbewijs, dat de officier van justitie noemt, bevat een aantal zwakke schakels en bepaalde schakels zoals vingerafdrukken, confrontaties met de slachtoffers en stemherkenningen ontbreken. Het schakelbewijs sluit onvoldoende uit dat een ander dan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichtingen en diefstallen. Het enige dat de verdachte kan worden verweten, is dat hij weleens een belkaart voor een ander heeft gekocht maar hij wist niet wat er met die kaart zou gebeuren.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank.
3.4.1.
Oplichting [slachtoffer 2] 4 juni 2021
3.4.1.1. Op 4 juni 2021 om 16.31 uur werd [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] ), volgens de aangifte die namens haar is gedaan, gebeld door iemand die zei dat hij van de politie was en haar vertelde dat er geld van haar rekening was gehaald. De man zei dat er Roemenen achter zaten, dat zij zou worden geholpen en dat zij zou worden doorverbonden met een medewerker van de ING. Om haar verder te helpen zou de koerier van de ING langs haar huisadres komen om haar betaalpas op te halen. [slachtoffer 2] heeft toen haar huisadres opgegeven. Vervolgens stond er een koerier voor de deur aan wie zij haar pinpas heeft meegegeven. Het telefoongesprek duurde tot 17.43 uur. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze aangifte te twijfelen.
3.4.1.2. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer waarmee [slachtoffer 2] is gebeld, is geactiveerd en opgewaardeerd op 4 juni 2021 en dat de simkaart die dag omstreeks 15.25 uur is aangeschaft bij [de winkel] op de [locatie] . De verdachte heeft zichzelf herkend op de camerabeelden van [de winkel] en heeft verklaard dat hij inderdaad een belkaart heeft gekocht die dag. Uit de camerabeelden is af te leiden dat de verdachte daarna in een Peugeot is gestapt die vervolgens is weggereden. Uit onderzoek is voorts gebleken dat de telefoon, waarmee [slachtoffer 2] later wordt gebeld, zich op dat moment in de Peugeot moet bevinden. Op andere camerabeelden is te zien dat de Peugeot om 17.05 uur de wijk achter de woning van [slachtoffer 2] inrijdt en dat de verdachte op de bijrijdersstoel zit. Op camerabeelden is te zien dat er om 17.24 uur iemand aanbelt bij het appartementencomplex waar [slachtoffer 2] woont en het appartementencomplex om 17.27 uur verlaat. Om 17.39 uur is er bij de geldmaat [straat] € 500,00 opgenomen van de rekening van [slachtoffer 2] . Op dat moment was [slachtoffer 2] dus nog telefonisch in gesprek.
3.4.1.3. Het signalement van degene die met de pas van [slachtoffer 2] heeft gepind, luidt als volgt: normaal postuur, blanke/lichtgetinte huidskleur; zwarte jas met capuchon merk North Face, zwarte pet met opschrift in witte letters POLICE, zonnebril, sjaal voor zijn mond, grijze/lichte korte broek en zwarte (sport)schoenen.
3.4.1.4. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij alleen maar een belkaart heeft gekocht, verder van niets weet en alles te wijten is aan niet nader genoemde drugsdealers die handelingen in zijn moeders woning zouden verrichten, ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande en bij gebreke van een aannemelijke verklaring van de verdachte over zijn aandeel in het geheel, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de bij de feiten betrokken personen dat het medeplegen van oplichting van [slachtoffer 2] en diefstal met een gebruikmaken van haar pinpas kan worden bewezen.
3.4.2.
Modus operandi
3.4.2.1 De rechtbank stelt vast dat de handelwijze bij de oplichting van [slachtoffer 2] en de wijze waarop de andere zeven slachtoffers zijn opgelicht (modus operandi) op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen. De modus operandi was kort samengevat als volgt. Het (op leeftijd zijnde) slachtoffer werd gebeld door iemand die zei dat hij of zij van de politie of de bank was. Deze persoon deelde mee dat hij of zij slecht nieuws had en dat Roemenen geld van de rekening hadden gehaald of wilden halen. Vervolgens werd gezegd dat het slachtoffer werd doorverbonden met iemand van de bank (als degene zich als politie voordeed) dan wel met iemand van de politie (als de beller zich als bankmedewerk(st)er voordeed). In zes van de acht gevallen werd het slachtoffer de nodige informatie zoals de pincode ontfutseld. En werd er gezegd dat er een koerier zou komen om de bankpas op te halen. De pinpas moest in een envelop worden gedaan. Ten slotte kwam kort nadat gezegd was dat er een koerier zou langkomen iemand aan de deur die de bankpas in ontvangst nam.
3.4.2.2. De rechtbank stelt voorts was dat het pinnen met de pinpassen van de slachtoffers in de meeste gevallen gebeurde kort nadat de pas was opgehaald terwijl de slachtoffers aan de lijn werden gehouden. Het signalement van degene die pinde en te zien was op camerabeelden, was in de meeste gevallen hetzelfde. Deze persoon had in alle gevallen een zwarte jas met capuchon van het merk North Face aan en had een zwarte pet op waarop in witte letters POLICE stond.
3.4.3.
Tussenconclusie
Aangezien bij vergelijking van de verschillende oplichtingen specifieke, kenmerkende overeenkomsten worden waargenomen die – ook met inachtneming van de waargenomen verschillen – in voldoende mate beter worden verklaard wanneer wordt aangenomen dat deze delicten door dezelfde individuen zijn begaan dan wanneer wordt aangenomen dat zij door verschillende individuen zijn begaan en de waargenomen overeenkomsten louter op toeval berusten, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is geweest van een dadergroep waarvan de leden zich voordeden als politieagent, medewerk(st)er van de bank en/of koerier. Het pinnen van geld en verrichten van pinbetalingen met de door oplichting verkregen bankpassen en de ontfutselde pincodes vond steeds plaats binnen een zo kort tijdsbestek na de ‘babbeltruc’ en de afgifte door de slachtoffers van hun pinpas, dat kan worden aangenomen dat de ‘babbeltruc’, het in ontvangst nemen van de pinpassen en de pintransactie door de dezelfde daders of dadergroep is begaan.
3.4.5.
Betrokkenheid van de verdachte
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de verdachte betrokken was bij de oplichting op 4 juni 2021 van [slachtoffer 2] . Nadat de verdachte in beeld was gekomen, heeft de politie nader onderzoek naar soortgelijke oplichtingen verricht. De politie heeft op 13 juli 2021 de woning waar de verdachte verbleef, doorzocht. De politie heeft daar toen in de prullenbak telefoons aangetroffen waarvan de IMEI-nummers zijn te koppelen aan de telefoonnummers die zijn gebruikt bij de oplichting van [benadeelde partij 3] ( 26 juni 2021 ), [benadeelde partij 4] ( 28 juni 2021 ) en [slachtoffer 4] ( 10 juli 2021 ).
3.4.6.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de woning van zijn moeder, waar hij verbleef, in een drugshol was veranderd waar het een komen en gaan van mensen was, dat hij weleens een belkaart voor anderen heeft gekocht en daar dan drugs voor kreeg maar geen idee had wat er met die kaarten werd gedaan. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing dat de woning van de verdachte werd gefrequenteerd door drugsdealers en -gebruikers. De rechtbank merkt op dat de verdachte heeft verklaard dat de woning vanaf mei 2021 werd bezocht door junks en dealers maar dat de eerste oplichting al op 16 april 2021 heeft plaatsgevonden.
3.4.7.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van al de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers en ook bij het pinnen met de pinpassen van de slachtoffers. De modus operandi bij de oplichtingen was telkens hetzelfde. Het pinnen met de pinpassen van de slachtoffers kort nadat de passen waren afgegeven door de slachtoffers moet zijn gedaan door dezelfde daders of dadergroep die de slachtoffers hebben opgelicht. Gelet op de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – en bij gebreke van een verklaring van de verdachte over zijn aandeel in de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de bij de feiten betrokken personen dat medeplegen kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2021 tot en met 10 juli 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas en pincode, door met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid:
  • telefonisch contact te zoeken met voornoemde slachtoffers en zich daarbij voor te doen als politieagent en medewerker van een bank met de mededeling dat er geld van zijn/haar rekening is gehaald dan wel is gepoogd om geld af te schrijven en vervolgens naar zijn/haar pincode en/of persoonlijke gegevens te vragen en
  • naar de woning van voornoemde slachtoffers te gaan en zich voor te doen als koerier van de (ING of ABN Amro) bank of als politieagent en
  • voornoemde slachtoffers te verzoeken om zijn/haar bankpas en pincode (af) te geven,
waardoor voornoemde slachtoffers bewogen zijn tot bovenomschreven afgifte;
2. hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2021 tot en met 10 juli 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, een of meerdere geldbedragen die aan [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens met een – tevoren zonder toestemming of instemming van de rechthebbende in gebruik genomen – bankpas (van ABN Amro en/of ING, op naam van rekeninghouders voornoemde [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 4] (een) pin-betalingstransactie(s) te verrichten bij een of meer betaalautomaten en/of bij een of meer winkels voor de aanschaf van (een) goed(eren) door telkens deze bankpassen en vervolgens de pincodes, die een unieke combinatie met het nummer op voornoemde bankpas vormen, in te toetsen waarna de aldus gedane betalingen telkens ten laste van voornoemde [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 4] zijn gekomen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Gevangenisstraf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren waarbij de bijzondere voorwaarden worden gesteld die de reclassering heeft geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en opgemerkt dat zo het verplichte reclasseringscontact dat de verdachte heeft in de zaak met parketnummer 16-187387-20 in stand blijft en dat dit goed is omdat de verdachte dat contact nodig heeft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
De verdachte heeft zich samen met anderen in twee maanden tijd acht keer schuldig gemaakt aan oplichting door middel van een babbeltruc en vervolgens geld stelen met de door de oplichting verkregen pinpassen. De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld, naar de rechtbank aanneemt onder andere om zijn cocaïneverslaving te bekostigen, en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Hij heeft op een even routinematige als lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien. Samen met zijn mededaders heeft de verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Feiten als bewezenverklaard treffen de slachtoffers niet alleen in financiële zin. Zij leiden tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld onder ouderen in het algemeen, maar ook – zo is gebleken – bij de betrokken slachtoffers. Daarom worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van lange duur hier op zijn plaats is.
8.3.4.
De rechtbank laat ten nadele van de verdachte meewegen dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld. Uit het strafblad van de verdachte [1] blijkt dat hij op 20 november 2020 is veroordeeld wegens gekwalificeerde diefstal tot een gevangenisstraf van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk en op 25 januari 2017 door het hof is veroordeeld wegens het medeplegen van opzetheling diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
8.3.5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 oktober 2021. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij het recidiverisico (op vermogensdelicten) als hoog inschat maar dat zij bij de verdachte motivatie ziet om te werken aan gedragsverandering en hulpverlening. De verdachte staat open voor een ambulante behandeling gericht op zijn drugsproblematiek en hij heeft zich tot op heden gehouden aan de bijzondere voorwaarden, aldus de reclassering. Zij acht de pro-criminele houding van de verdachte wel een belemmering voor eventuele interventies. De verdachte ontkent in onderhavige zaak en lijkt ook in het verleden weinig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn delictgedrag. Het advies van de reclassering houdt onder meer in de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, meewerken aan middelencontrole en ambulante woonbegeleiding.
8.3.6.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesendertig maanden passen en geboden is. Een minder zware straf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en bijzondere voorwaarden te stellen. De verdachte komt in beginsel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling wanneer hij twee derde gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat tegen die tijd beter de mate waarin en de wijze waarop de verdachte door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving en de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen, beoordeeld kunnen worden. Als de verdachte dan nog altijd gemotiveerd is om te werken aan gedragsverandering en mee te werken aan hulpverlening en open te staan voor een ambulante behandeling gericht op zijn drugsproblematiek dan zou dat in zijn voordeel kunnen werken.
8.3.7.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Verbeurdverklaring

9.1.
Onder de verdachte zijn acht telefoons in beslag genomen:
Nokia (g6078700);
Samsung (g6078711);
Nokia (g6078743);
Nokia (g6078751);
Samsung (g6078759);
Samsung (g6078763);
Nokia (g6078827);
Nokia (g6078832).
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en dat zij daarvoor vatbaar zijn, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan of zij tot het begaan daarvan zijn bestemd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

10.De vorderingen benadeelde partij

10.1.
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] hebben zich, ieder voor zich, als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd. Zij vorderen respectievelijk € 3.209,60, € 2.000,00, € 3.931,26 en € 651,50 aan materiële-schadevergoeding, te weten vergoeding van de bedragen die van hun respectieve rekeningen zijn afgeschreven, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert daarnaast vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partijen door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vorderingen zijn niet (inhoudelijk) betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank telkens niet onrechtmatig of ongegrond voor en de vorderingen zullen daarom worden toegewezen
,telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
10.3.
De rechtbank zal de verdachte voorts veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
10.4.
De rechtbank ziet geen ruimte om de immateriële-schadevergoeding die de benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert, toe te kennen. Zij zal [benadeelde partij 2] daarom in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10.5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft haar immateriële schade als volgt omschreven:
“Slapeloosheid, angsten, woede, machteloosheid, schaamte, verdriet, paniekaanvallen!! Ik zit in een rolstoel en dacht later: het had anders kunnen aflopen. Dagenlang (tot nu toe) last van hartkloppingen en ademnood en benauwdheid (mede door COPD). Ik ben afhankelijk van de dagelijkse thuiszorg i.v.m. zorg. Ben rolstoelafhankelijk. Daarbij heb ik staar (ben ik sinds kort aan een oog geopereerd). Dagelijks druppel door huiszorg 2 x in de week geholpen met douchen door Thuiszorg, dagelijks door Thuiszorg brace in de ochtend en in de avond brace afdoen. Thuiszorg maakt eten klaar in de ochtend en avond voor mij. Daarbij ben ik COPD-patiënt.”De vordering is op een factuur van Cordaan van 16 juli 2021 en een factuur van CAK van 23 juli 2021 waaruit blijkt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] hulp of ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgt, niet onderbouwd.
10.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 6:95, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat alleen recht bestaat op immateriële-schadevergoeding voor zover de wet daarop recht geeft. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106 BW bestaat alleen recht op immateriële-schadevergoeding als de verdachte het oogmerk had immaterieel nadeel toe te brengen of bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dat laatste is in ieder geval sprake als het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot geestelijk letsel. Het moet dan wel om meer gaan dan alleen psychisch onbehagen. Meer of minder ernstige gevoelens van angst, slapeloze nachten of herbelevingen zijn op zichzelf meestal onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van geestelijk letsel sprake is. De benadeelde partij zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven psychische schade is ontstaan. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, kunnen ook meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel geldt ook hier dat degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het kan in voorkomend geval echter ook zo zijn dat de aard en de ernst van de normschending kunnen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [2]
10.7.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot nu toe onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gepleegde strafbare feit heeft geleid tot geestelijk letsel, omdat de benadeelde partij geen stukken van een deskundige ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd. Het is niet zo dat de aard en de ernst van de normschending zonder meer meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank beslist daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan haar vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen als zij de schade alsnog vergoed wil krijgen van de verdachte. [3]

11.De schadevergoedingsmaatregel

In het belang van de hiervoor genoemde benadeelde partijen, wier vordering tot materiële-schadevergoeding wordt toegewezen, wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

12.De vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16-187387-20, met betrekking tot het onherroepelijk geworden en op tegenspraak gewezen vonnis van 20 november 2020 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is in dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een van de voorwaarden is dat de verdachte zich voor het einde van proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Uit dit vonnis blijkt dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd wel aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

14.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de volgende telefoons verbeurd:
  • Nokia (g6078700);
  • Samsung (g6078711);
  • Nokia (g6078743);
  • Nokia (g6078751);
  • Samsung (g6078759);
  • Samsung (g6078763);
  • Nokia (g6078827);
  • Nokia (g6078832).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 3.209,60(drieduizend tweehonderdnegen euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (16 april 2021).
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat € 3.209,60 (drieduizend tweehonderdnegen euro en zestig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (16 april 2021), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 2.000,00(tweeduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (7 juni 2021).
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat € 2.000,00 (tweeduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (7 juni 2021), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van haar vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 651,50(zeshonderdeenenvijftig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 juni 2021).
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] , aan de Staat € 651,50 (zeshonderdeenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 juni 2021), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van
€ 3.931,26(drieduizend negenhonderdeenendertig euro en zesentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 juni 2021).
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] , aan de Staat € 3.931,26 (drieduizend negenhonderdeenendertig euro en zesentwintig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 juni 2021), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 49 (negenenveertig) dagen[duur vervangende hechtenis 36f]. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 20 november 2020, namelijk
2(
twee) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.J. Wesdorp en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.

Voetnoten

1.Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 december 2021.
2.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
3.Vgl. Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1127.