ECLI:NL:RBAMS:2022:4028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
RK 22/225
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen kennisneming camerabeelden door supermarkt in verband met mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van [Klager B.V.] tegen de vordering van het Openbaar Ministerie tot verstrekking van camerabeelden. Het beklag is gericht tegen de kennisneming van deze beelden, die zijn verkregen op basis van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, een supermarkt, stelt dat zij als verdachte moet worden aangemerkt omdat de gedragingen van haar medewerkers, [persoon 1] en [persoon 2], aan haar kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van deze medewerkers niet in redelijkheid aan klaagster kunnen worden toegerekend, omdat de verdenking betrekking heeft op een mishandeling die niet past binnen de normale bedrijfsvoering van de supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster niet door het Openbaar Ministerie als verdachte is aangemerkt en dat de vordering tot verstrekking van de camerabeelden niet aan een verdachte kan worden gedaan. Daarom heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.

De procesgang begon met de ontvangst van het klaagschrift op 14 januari 2022. De rechtbank heeft op 3 mei 2022 de raadsman van klaagster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De raadsman voerde aan dat de camerabeelden niet aan klaagster mochten worden gevorderd, omdat zij als verdachte moet worden gezien. De officier van justitie heeft zich echter verzet tegen deze stelling en verklaarde dat klaagster niet als verdachte is aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de gedragingen van de medewerkers niet aan klaagster kunnen worden toegerekend, waardoor de vordering tot verstrekking van de camerabeelden niet aan een verdachte is gedaan.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beklag ongegrond is, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: PL1300-2022006122-5
RK: 22/225
Beschikking op het klaagschrift tegen de vordering van gegevens ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[Klager B.V.] ,

statutair gevestigd te [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. C.T. van Weerd, [adres 1] ,
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 14 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 3 mei 2022 de heer [persoon 1] , de raadsman van klaagster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt zich tegen de vordering van gegevens.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift pleitaantekeningen overgelegd. Kort samengevat heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 126nda, lid 2 Sv kan een vordering tot het verstrekken van camerabeelden ex artikel 126nda, lid 1 Sv niet aan de verdachte worden gericht. Gelet op het bepaalde in artikel 51 Sr kan klaagster als verdachte worden aangemerkt. Gezien de functies van [persoon 1] (bestuurder en aandeelhouder van klaagster) en [persoon 2] (teamleider/leidinggevende van klaagster) kan hun vermeende handelen ook aan klaagster worden toegerekend. De camerabeelden hadden dan ook niet van klaagster mogen worden gevorderd en klaagster was ook niet verplicht om de beelden aan de politie te verstrekken. Het klaagschrift dient daarom gegrond te worden verklaard en klaagster verzoekt de rechtbank om opdracht te geven de gegevens te vernietigen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen de gegrondverklaring van het beklag. De vordering richt zich tot [Klager B.V.] , zijnde klaagster. Hoewel de officier van justitie de verwevenheid tussen [persoon 1] , als franchisenemer en klaagster wel begrijpt, is klaagster niet als verdachte aangemerkt. De vordering richt zich tot klaagster, die over de camerabeelden gaat. Van de uitzondering zoals als bedoeld in artikel 126nda lid 2 Sv is dan ook geen sprake.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 10 januari 2022 heeft een incident plaatsgevonden in een [supermarkt] aan [adres 2] . Een klant is aangesproken op het niet dragen van een mondkapje. Deze situatie is uitgemond in een vechtpartij, waarna zowel de klant als [persoon 2] aangifte willen doen/hebben gedaan. De politie heeft zowel [persoon 2] als [persoon 1] als verdachte van mishandeling aangemerkt.
Op 11 januari 2022 is op grond van artikel 126nda Sv een vordering tot het verstrekken van camerabeelden van de beveiligingscamera’s gedaan. De vordering is gericht aan [supermarkt] / [Klager B.V.] Bij de stukken bevindt zich de schriftelijke vordering waarin staat vermeld: “dit document dient ter bevestiging van de mondeling gedane vordering d.d. 10 januari 2022”.
[persoon 1] en [persoon 2] zijn respectievelijk bestuurder/aandeelhouder en teamleider van [Klager B.V.] , een franchisenemer van [supermarkt] .
Op 12 januari 2022 zijn de beelden aan de politie verstrekt. Daarbij is verzocht geen gebruik van de beelden te maken totdat op het ingediende klaagschrift is beslist. Het Openbaar Ministerie heeft opdracht gegeven aan de politie om met het uitkijken van de beelden overeenkomstig dit verzoek te wachten.
Het klaagschrift is gericht tegen de kennisneming van de camerabeelden. De vordering tot het verstrekken van deze beelden mag niet aan een verdachte worden gedaan op grond van artikel 126nda lid 2 Sv. Klaagster stelt dat zij als verdachte moet worden gezien nu de gedragingen van [persoon 1] en [persoon 2] aan klaagster kunnen worden toegerekend.
Indien een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is gericht tegen een vordering tot kennisneming van gegevens op vordering verstrekt, geldt - evenals in andere beklagzaken - dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat het onderzoek zich niet kan uitstrekken tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van de gevorderde gegevens (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505).
Indien bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv bezwaar wordt gemaakt tegen de kennisneming van gegevens met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de daaraan in de art. 126nda Sv gestelde vereisten, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja
,of die onregelmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden.
De rechtbank dient hier de vraag te beantwoorden of de vordering verstrekking gegevens op juiste gronden is gedaan. Een dergelijke vordering mag niet worden gedaan aan een verdachte. De officier van justitie heeft klaagster niet als verdachte aangemerkt.
Gesteld wordt dat klaagster, een rechtspersoon, wel verdachte is nu de gedragingen van [voorletter persoon 1] en [persoon 2] aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
Op grond van artikel 51 Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
In de jurisprudentie wordt geoordeeld dat een rechtspersoon als dader van een
strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank heeft bij de beoordeling of de gedraging kan worden toegerekend aan klaagster acht geslagen op het volgende.
[persoon 1] en [persoon 2] zijn in dienstbetrekking dan wel anderszins werkzaam bij klaagster.
De verdenking waar het hier om gaat, ziet op mishandeling van een klant. Als kan worden bewezen in de strafzaak dat er een mishandeling heeft plaatsgevonden, dan acht de rechtbank dat gedrag niet passend in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van klaagster, een supermarkt. Er kan ook niet worden gezegd dat een dergelijke gedraging dienstig is geweest aan klaagster. Ten aanzien van d) gaat de rechtbank ervan uit dat dergelijk gedrag niet gebruikelijk is bij klaagster.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van [persoon 1] en [persoon 2] niet in redelijkheid aan de klaagster kunnen worden toegerekend.
Het door klaagster in de pleitaantekeningen aangehaalde punt ten aanzien van artikel 96a lid 3 sub c Sv in verbinding met artikel 219 Sv kan de rechtbank niet plaatsen nu het hier niet gaat over personen zoals genoemd in artikel 219 Sv maar over een rechtspersoon.
Nu klaagster niet door het Openbaar Ministerie als verdachte is aangemerkt en in het kader van deze beklagprocedure summier getoetst de vermeende gedragingen niet aan klaagster kunnen worden toegerekend, is de vordering tot het verstrekken van camerabeelden niet aan een verdachte gedaan.
Het beklag tegen het kennisnemen van de op vordering verkregen camerabeelden zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.