ECLI:NL:RBAMS:2022:400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
13-293608-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, beoordeling van vormverzuim en strafoplegging

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, specifiek een Glock 17 Gen 5, en munitie. De zaak kwam ter terechtzitting op 21 januari 2022, waar de officier van justitie, mr. C.W.A.M. Nij Bijvank, de bewezenverklaring van de tenlastelegging vorderde. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd, werd bij zijn aanhouding op 28 oktober 2021 aangetroffen in de auto van een andere verdachte, die eerder was aangehouden op basis van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze niet op basis van voldoende concrete informatie was uitgevoerd, en dat dit een vormverzuim opleverde dat de bewijsstukken zou moeten uitsluiten.

De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als er sprake zou zijn van een vormverzuim, dit niet relevant was voor de verdachte, aangezien het verzuim niet was begaan in het verband van het voorbereidend onderzoek tegen hem. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie, en legde een gevangenisstraf van negen maanden op. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte mee, waarbij eerder een gevangenisstraf voor een straatroof was opgelegd. De rechtbank besloot dat de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen en de munitie noodzakelijk was, gezien de aard van de feiten.

De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving omtrent vuurwapens en de gevolgen van het bezit daarvan, en bevestigt dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-293608-21
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag verdachte] 1999 te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens,
postadres [postadres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.W.A.M. Nij Bijvank, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten pistool, van het merk Glock, type 17 gen 5, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. De aanhouding van de verdachte, die buiten heterdaad plaatsvond, was slechts gestoeld op onvoldoende concrete en specifieke TCI-informatie. Er is daarom sprake van een onrechtmatige aanhouding. Dit betreft een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat onherstelbaar is en dat ten gevolge zal moeten hebben dat het aangetroffen wapen en de munitie dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
3.3.1
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het “voorbereidend onderzoek”. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Het voorbereidend onderzoek uit artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek
tegen de verdachteter zake het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. [1]
3.3.2.
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. Het Team Criminele inlichtingen (TCI) kreeg op 26 oktober 2021 via een informant de volgende informatie binnen: “ [afkorting naam] is in het bezit van een vuurwapen. [afkorting naam] draagt dit vuurwapen altijd bij zich.” De verstrekte informatie kon als betrouwbaar worden aangemerkt. Er is vervolgens onderzoek gedaan waaruit bleek dat [afkorting naam] is genaamd [naam] , geboren
[geboortedag] 1981 te [land van herkomst] (Nederlandse Antillen). Deze informatie is vervolgens ter operationele afhandeling aan het sectorhoofd van district Oost van de Eenheid Amsterdam ter beschikking gesteld is. De politie heeft toen in haar systemen onderzoek gedaan naar [naam] en daaruit kwam naar voren dat hij bekend staat als vuurwapengevaarlijk en een aantal antecedenten heeft. De officier van justitie heeft vervolgens de aanhouding buiten heterdaad van [naam] bevolen. De politie heeft ten slotte op 28 oktober 2021 [naam] aangehouden. Tijdens de interventie van de speciale eenheid, bevond de verdachte zich in de auto van [naam] . Toen de politie bezig was met de aanhouding van [naam] heeft de verdachte het rechter voorportier van de auto geopend, is hij uitgestapt en direct weggerend. De politie is achter de verdachte aangerend en heeft luidkeels geroepen: “Politie! Staan blijven”. De verdachte gaf daar geen gehoor aan en bleef rennen. De politie heeft de verdachte uiteindelijk ingehaald en op grond van verdenking van artikel 26 van de Wet wapens en munitie aangehouden.
3.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover sprake zou zijn van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, dat vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit. De TCI-informatie en het daaropvolgende onderzoek hadden immers betrekking op [naam] en niet op de verdachte. Dit brengt mee dat zelfs indien het door de raadsvrouw aangevoerde als vormverzuim gezien kan worden, dit geen vormverzuim onder artikel 359a Sv in het voorbereidend onderzoek ten aanzien van verdachte kan opleveren. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.3.4.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat op het moment dat de verdachte ervandoor ging, hij met dit handelen de verdenking van een strafbaar feit op zich laadde en de politie dus in redelijkheid kon vermoeden dat de verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig maakte of had gemaakt en hem daarom mocht aanhouden. [2]
3.4.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
hij op 28 oktober 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten pistool, van het merk Glock, type 17 Gen 5, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van pistool, en munitie voorhanden heeft gehad.

4.Het bewijs

De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen staan:
- de kennisgeving van inbeslagneming; [3]
- het proces-verbaal van definitief vuurwapenonderzoek van 4 januari 2022; [4] en
- de (bekennende) verklaring van de verdachte.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, wordt de inhoud van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Gevangenisstraf

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en een taakstraf van tweehonderdveertig uur.
7.2.
De raadsvrouw heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan zes maanden op te leggen en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. De verdachte is een jonge jongen die nog niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Hij had het wapen slechts een korte periode voorhanden en heeft het nimmer gebruikt of aan iemand getoond. Hij zit inmiddels drie maanden in voorarrest. De detentie heeft een zware wissel op de verdachte getrokken. Er is sprake geweest van ernstige belemmering in het bezoek van zijn kind en vriendin; hij zit ver van zijn woonplaats ( [plaatsnaam] ) gedetineerd en binnen de penitentiaire inrichting is veelvuldig sprake geweest van quarantainesituaties. De verdachte heeft tijdens zijn huidige detentie twee medische ingrepen moeten ondergaan.
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3.
De verdachte heeft op de openbare weg een vuurwapen met daarin patronen voorhanden gehad. Het is algemeen bekend welke ellende ongecontroleerd bezit van een vuurwapen kan veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat daar streng tegen moet worden opgetreden en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
7.3.4.
De rechtbank laat in het nadeel van de verdachte meewegen dat dit niet de eerste keer is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf en daarvoor wordt veroordeeld. Uit zijn strafblad blijkt dat de verdachte in 2018 (onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk voor het plegen van een straatroof. Bovendien was er op 28 oktober 2021 in een andere strafzaak nog een proeftijd van kracht.
7.3.5.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. Als vertrekpunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte, inclusief het voorhanden hebben van een wapen in een voertuig dat zich de openbare weg bevindt zoals in deze zaak het geval is, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Indien het vuurwapen is geladen of schietklaar en binnen handbereik is, dan kan dat aanleiding zijn om een zwaardere straf op te leggen.
7.3.6.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden is. Zij ziet, mede gezien het strafblad van de verdachte, geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank legt niet, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ook een taakstraf op omdat dat in strijd zou zijn met de wet, meer in het bijzonder artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
7.3.7.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet. [5]

8.Onttrekking aan het verkeer

Het pistool en de munitie (17 patronen), die in beslag genomen en niet teruggegeven zijn, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool (Glock 17 Gen 5) en munitie (17 patronen).
Dit vonnis is gewezen door
Mr. A.J. Wesdorp, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AM2533, rov. 3.4.2 en HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:706, rov. 4.3 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890.
2.Vgl. HR 5 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8540.
3.Pagina 042 tot en met 044 van het dossier.
4.Pagina 081 tot en met 084 van het dossier.
5.Een penitentiair programma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door personen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis in aansluiting op hun verblijf in een inrichting en dat als zodanig door Onze Minister is erkend (artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet).