ECLI:NL:RBAMS:2022:3952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
13/751046-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen, was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was aanwezig via een videoverbinding tijdens de zitting op 14 mei 2020, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk. De rechtbank schorste het onderzoek ter zitting vanwege onduidelijkheden over de rechtspraak in Polen en de gevolgen daarvan voor de overleveringszaken.

De behandeling van de vordering werd voortgezet op 16 juni 2022, maar de opgeëiste persoon verscheen niet. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek al in april 2020 was verstreken, waardoor er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat deze de Poolse nationaliteit had. Het EAB vermeldde een aanhoudingsbevel en de rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon geen bewijs had geleverd dat er een reëel gevaar bestond voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, conform de artikelen 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751046-20
RK nummer: 20/391
Datum uitspraak: 30 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2019 door
the Regional Court in Rzeszów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
(adres ten tijde van schorsing op 14 mei 2020:
[adres] ),
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 mei 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon, die aanwezig was via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in verband met de
ontwikkelingen in Polen en de op dat moment bestaande onduidelijkheid over de
mogelijke gevolgen van die ontwikkelingen op de rechtspraak van de Internationale Rechtshulpkamer aangaande Poolse overleveringszaken. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst.
Zitting 16 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 juni 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. Jonk. De opgeëiste persoon is – zonder voorafgaand bericht – niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op basis van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al in april 2020 was verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn in deze zaak niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan ook geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten: een
enforceable decision on pre-trial detention of the District Court in Rzeszów, 2nd Criminal Divisionvan 23 juni 2016 (referentie: II Kp 336/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit II waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld op de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Naar het oordeel van de rechtbank kan feit I niet onder het lijstfeit worden geschaard. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit I levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
Volgens de opgeëiste persoon is één van de (vermeende) slachtoffers de zoon van een officier van justitie. De raadsman heeft geprobeerd deze stelling van de opgeëiste persoon te onderbouwen, maar het Poolse Openbaar Ministerie heeft niet gereageerd op zijn verzoeken om informatie. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling van het EAB aan te houden en op dit punt nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Om die reden bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. [2] De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de (mogelijke) omstandigheid dat één van de slachtoffers de zoon van een officier van justitie is, nog niet betekent dat de beoordeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon door rechters in Polen niet eerlijk zal verlopen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47 en 302 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rechtbank Amsterdam, 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (