Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen, was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was aanwezig via een videoverbinding tijdens de zitting op 14 mei 2020, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk. De rechtbank schorste het onderzoek ter zitting vanwege onduidelijkheden over de rechtspraak in Polen en de gevolgen daarvan voor de overleveringszaken.
De behandeling van de vordering werd voortgezet op 16 juni 2022, maar de opgeëiste persoon verscheen niet. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek al in april 2020 was verstreken, waardoor er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat deze de Poolse nationaliteit had. Het EAB vermeldde een aanhoudingsbevel en de rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon geen bewijs had geleverd dat er een reëel gevaar bestond voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, conform de artikelen 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.