ECLI:NL:RBAMS:2022:3947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
13/084379-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake winkeldiefstal met betrekking tot verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 april 2022 in Amsterdam een grote hoeveelheid koffiecapsules heeft weggenomen uit een Albert Heijn winkel. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd krijgt, omdat hij voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria voor deze maatregel. De rechtbank heeft echter besloten het onderzoek te heropenen, omdat er vragen zijn over de medische toestand van de verdachte en de mogelijkheid van terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn chronische verslaving en de gevolgen van trauma's uit zijn jeugd. De rechtbank heeft besloten dat er meer informatie nodig is over de verblijfsstatus van de verdachte en de mogelijkheden voor repatriëring, voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de ISD-maatregel. De zaak zal worden hervat op een nader te bepalen zitting, waarbij ook vertegenwoordigers van de ISD-VRIS en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanwezig zullen zijn om vragen te beantwoorden.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/084379-22 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juli 2022
Tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit tussenvonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.G. Specker. Verdachte is niet verschenen. De raadsman van verdachte, mr. J.S. Dallinga, heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd namens verdachte het woord te voeren. De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 4 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een grote hoeveelheid) koffie(capsules), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoeveelheid koffiecapsules niet kan worden gekwalificeerd als ‘een grote hoeveelheid’. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen. Gezien het standpunt van de officier van justitie, in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte, behoeft dit oordeel geen verdere motivering. Aangezien uit de bewijsmiddelen volgt dat het om 29 doosjes koffiecapsules ging met een totale waarde van € 217,21, acht de rechtbank, met de officier van justitie, tevens bewezen dat het om een grote hoeveelheid ging.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van de Albert Heijn, gevestigd aan [straatnaam] , van 4 april 2022, inclusief een kopie van de kassabon, inhoudende een verklaring van [persoon 1] , doorgenummerde bladzijden 3 tot en met 7 en de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] van 4 april 2020, doorgenummerde bladzijde 8 tot en met 10, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 4 april 2022 te Amsterdam een grote hoeveelheid koffiecapsules, die geheel aan het winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Heropening

Tijdens de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek ter terechtzitting zal in verband daarmee dienen te worden heropend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat verdachte voldoet aan zowel de harde, als de zachte criteria voor het opleggen van de maatregel.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte zich in een droevige situatie bevindt. Hij staat verdachte al jaren bij en heeft zich op eerdere momenten, samen met vreemdelingenrecht advocaten, ingezet zowel om het aan verdachte uitgevaardigde inreisverbod van tien jaar aan te vechten als om een laissez-passer voor hem te verkrijgen om daarmee terug te kunnen keren naar [land van herkomst] . Dit alles heeft niets opgeleverd. De raadsman heeft van een vreemdelingenrecht advocaat begrepen dat [land van herkomst] nog nooit de [nationaliteit] identiteit heeft erkend van een persoon die in Europa als bootvluchteling staat aangemerkt. De kans is zeer klein dat verdachte ooit in het bezit van een laissez-passer zal worden gesteld om naar [land van herkomst] te kunnen terugkeren, nog daargelaten dat het, gezien de medische problematiek van verdachte en het feit dat hij [land van herkomst] op zesjarige leeftijd heeft verlaten en daar aldus niets en niemand meer heeft, vrij ver gaat om van hem te verlangen dat hij (nu nog) terug zou gaan, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 15 juni 2022. De rechtbank maakt uit dit rapport op dat verdachte op zesjarige leeftijd met zijn familie per boot uit [land van herkomst] is gevlucht. De boot is gekapseisd en alleen verdachte en zijn oom hebben het ongeluk overleefd. Zij kwamen vervolgens samen naar Nederland. Verdachte groeide op bij deze oom en in 1995 kreeg hij een verblijfstitel voor onbepaalde tijd. Ten gevolge van zijn delictgedrag werd zijn verblijfstitel op 17 maart 2017 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2014 ingetrokken en kreeg hij een inreisverbod voor de duur van tien jaar. Verdachte kampt met een chronische harddrugsverslaving aan zowel cocaïne als heroïne en heeft geen wens te stoppen. Daarnaast is sprake van mogelijke psychiatrische problematiek ten gevolge van trauma's uit zijn jeugd en niet aangeboren hersenletsel. Langdurige, intensieve behandeling van verdachte wordt door de reclassering noodzakelijk geacht, maar dit is, gezien zijn huidige verblijfstatus, niet mogelijk. Nu verdachte geen aanspraak kan maken op reguliere zorg(voorzieningen) is een reclasseringstraject niet uitvoerbaar, wat maakt dat verdachte aan de zachte criteria voldoet.
Verdachte kreeg in 2006, 2010 en 2019 al eerder de ISD-maatregel opgelegd. De laatste ISD-maatregel vond plaats binnen de ISD-VRIS en er is destijds ingezet op repatriëring naar het land van herkomst. Terugkeer is echter tot op heden niet mogelijk geweest. De reclassering acht het wederom opleggen van de ISD-maatregel geïndiceerd. Tijdens de maatregel kan er opnieuw gewerkt worden aan repatriëring naar het land van herkomst en aan het vergroten van de motivatie van verdachte om zijn harddrugsverslaving aan te pakken.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 17 juni 2022 reclasseringswerker [persoon 2] , verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting het advies bevestigd om de ISD-maatregel op te leggen. Nu er sprake is van een zwaar inreisverbod, is dit het enige wat de reclassering kan adviseren. Er zal binnen de ISD-VRIS geprobeerd worden om contact te zoeken met familieleden van verdachte in [land van herkomst] om een zogenoemde ‘zachte landing’ te kunnen bewerkstelligen. Op een eerder moment is echter gebleken dat verdachte hiervoor niet openstond.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 mei 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 4 april 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Indien verdachte echter de ISD-maatregel opgelegd zou krijgen, zou dit de vierde maal zijn dat aan hem deze maatregel wordt opgelegd. De ISD-VRIS maatregel is gericht op repatriëring naar het land van herkomst. De rechtbank heeft echter acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het verweer van de raadsman dat de kans zeer klein, zo niet uitgesloten is dat verdachte ooit zal kunnen terugkeren naar [land van herkomst] .
Als die stelling juist is, zou een vierde ISD-maatregel er slechts in voorzien dat de samenleving (opnieuw) gedurende twee jaar zal zijn beschermd tegen door verdachte te plegen strafbare feiten. Werken aan verdachtes uitzetting gedurende die twee jaren heeft dan immers geen enkele toegevoegde waarde, terwijl een behandeling, die verdachte duidelijk nodig heeft, evenmin kan worden ingezet, gezien zijn huidige verblijfstatus. Het ligt dan ook voor de hand om aan te nemen dat, in het geval verdachte inderdaad onmogelijk zal kunnen terugkeren naar [land van herkomst] , de rechtbank zich enige tijd na afloop van de op te leggen ISD-maatregel opnieuw voor de vraag gesteld zal zien of zij die maatregel niet opnieuw aan verdachte dient op te leggen. Het risico dat verdachte na afloop van de ISD-maatregel zal recidiveren, is immers aanzienlijk, alleen al omdat hij, gezien zijn huidige verblijfstatus, na zijn vrijlating illegaal in Nederland zal verblijven, niet zal kunnen werken en geen mogelijkheden heeft om te vertrekken. Met betrekking tot het recidiverisico neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de raadsman naar voren heeft gebracht dat de uitzichtloosheid van verdachtes situatie hem bepaald niet motiveert om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het - om tot een afgewogen oordeel te komen ten aanzien van het opleggen van een ISD-maatregel, zijnde een laatste redmiddel - van belang om nader te worden geïnformeerd over de vraag of het inderdaad zo is dat het (vrijwel) uitgesloten te achten is dat de [nationaliteit] autoriteiten (ooit) een laissez-passer aan verdachte zullen verstrekken en als dat zo is, wat de consequenties daarvan zijn voor verdachtes verblijfstatus en (aldus) zijn mogelijkheden binnen de ISD-maatregel.
De rechtbank acht het daarom aangewezen een nieuwe zitting te gelasten waarvoor, naast de raadsman en de officier van justitie, ook een vertegenwoordiger van de ISD-VRIS maatregel alsook een (beslissings)bevoegde vertegenwoordiger van de Immigratie- en Nationalisatiedienst (IND) worden uitgenodigd om het voorgaande te bespreken. Ook acht de rechtbank het aangewezen dat zij nader wordt geïnformeerd over de huidige medische situatie van verdachte, al dan niet in relatie tot zijn verblijfstatus.
Bij de rechtbank spelen daarbij onder meer concreet de volgende vragen:
Hoe zit het precies met verdachtes verblijfsverleden?
Kan de terugkeer van verdachte naar zijn land van herkomst, [land van herkomst] , binnen de ISD-VRIS maatregel worden bewerkstelligd? Of is de stelling juist dat [land van herkomst] bootvluchtelingen in de regel niet terugneemt?
Als laatstgenoemde stelling juist is,
a. welke invloed heeft dit dan op het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod?
b. is hierin een reden gelegen om verdachte verblijf in Nederland toe te staan?
c. komt verdachte op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking voor verblijf (als verdachte niet kan vertrekken, is er dan geen objectieve belemmering om zijn privéleven elders uit te oefenen en zou dat dan niet moeten leiden tot recht op verblijf? Of in ieder geval tot een nieuwe toetsing aan artikel 8 EVRM?) En is daar een aanvraag voor nodig of zou de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dit ambtshalve kunnen doen?)
4. Wat is de precieze medische toestand van verdachte?
5. Staat deze medische toestand in de weg aan terugkeer naar [land van herkomst] (is artikel 64 van de Vreemdelingenwet op verdachte van toepassing)?
6. Is bij het opleggen van het inreisverbod rekening gehouden met de medische toestand van verdachte en/of met de omstandigheid dat verdachte zijn land van herkomst al op zijn zesde heeft verlaten (en dus, bij een eventuele terugkeer, aldaar - met zijn medische problematiek - weinig zal hebben om op terug te vallen)?
8.` Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting, teneinde de officier van justitie op de volgende terechtzitting een vertegenwoordiger van de ISD-VRIS en een (beslissings)bevoegde vertegenwoordiger van de IND op te roepen en hen ter terechtzitting (onder andere) voornoemde vragen te laten beantwoorden.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting.
BEVEELTde oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2022.