ECLI:NL:RBAMS:2022:3937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
C/13/718222 / KG ZA 22-471
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie en pinfaciliteit door betaalinstelling na beëindiging door bank

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [eiseres], en een naamloze vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. [Eiseres] is een betaalinstelling die al meer dan 22 jaar bankiert bij [gedaagde]. De bankrelatie is door [gedaagde] beëindigd, wat heeft geleid tot een vordering van [eiseres] om de bankrelatie en de pinfaciliteit te continueren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] op grond van artikel 5 lid 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht was om de relatie te beëindigen, maar dat dit in het kader van de belangenafweging niet onaanvaardbaar was. De rechter heeft echter geoordeeld dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij het voortzetten van de pinfaciliteit, aangezien het ontbreken daarvan ernstige gevolgen zou hebben voor haar bedrijfsvoering en haar klanten. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] daarom opgedragen om de dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten voor zover dat nodig is voor het faciliteren van pintransacties, totdat de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist over de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/718222 / KG ZA 22-471 AB/JT
Vonnis in kort geding van 1 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 3 juni 2022,
advocaat mr. A.A. Krips te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2022 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : [naam 1] (bestuurder),
[naam 7] (bestuurder), en [naam 2] (beleidsmedewerker) met mr. Krips;
- aan de kant van [gedaagde] : [naam 3] (KYC-officer), [naam 4] (manager betaalinstellingen), mr. H.C. Tuinstra (bedrijfsjurist), en [naam 5] (analist) met mr. Haasjes.
1.3.
[gedaagde] heeft aanvankelijk bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediende aanvullende producties 27 tot en met 33, maar heeft dat bezwaar uiteindelijk laten varen.
Deze producties zijn dan ook toegelaten, met dien verstande dat [eiseres] productie 33 heeft ingetrokken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een betaalinstelling in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Als betaalinstelling beschikt zij over een vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en staat zij onder toezicht van DNB. [eiseres] heeft vestigingen in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam en agentschappen (bij “gemakswinkels”). [eiseres] verzorgt voornamelijk internationale betalingen. Klanten die betalingen willen doen, kunnen het over te maken bedrag online (via iDeal) aanbieden of via een van de vestigingen of agentschappen, door contant of via pin te betalen.
2.2.
[eiseres] bankiert ruim 22 jaar bij [gedaagde] en hield bij haar eerder tien bankrekeningen aan. Inmiddels zijn vijf daarvan beëindigd, waaronder twee USD-rekeningen, en resteren er dus nog vijf. Op de bankrelatie tussen partijen zijn de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van [gedaagde] van toepassing. [eiseres] bankiert ook bij ING Bank N.V., waar zij onder meer een USD-rekening aanhoudt.
2.3.
Op 25 november 2014 heeft DNB een bestuurlijke boete van € 25.000,- opgelegd aan [eiseres] vanwege het niet voeren van een adequaat beleid dat een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt. Het boetebesluit ziet op de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 juli 2014. De boete is nadien gematigd tot
€ 20.000,-.
2.4.
Bij e-mail van 18 juli 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] verzocht om inlichtingen en documentatie over verschillende transacties, het boetebesluit van DNB, en de organisatiestructuur van [eiseres] . [eiseres] heeft daarop bij
e-mail van 1 augustus 2019 gereageerd. Bij brief van 19 december 2019 heeft [gedaagde] een aantal vervolgvragen gesteld, waarop [eiseres] bij brief van
30 januari 2020 heeft gereageerd. Bij brief van 27 maart 2020 heeft [gedaagde] wederom een aantal vervolgvragen gesteld. Daarop heeft [eiseres] bij brief van 16 april 2020 gereageerd.
2.5.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat de bankrelatie op grond van artikel 35 ABV zou worden beëindigd en dat (uiterlijk) per 1 december 2020 alle bankrekeningen zouden worden gesloten en de overige dienstverlening zou worden beëindigd. Daarvoor heeft [gedaagde] in die brief de volgende redenen gegeven:
“Op grond van de geldende wettelijke bepalingen waaronder de Wet op het financieel toezicht en de
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, is de bank verplicht om
voortdurend een klantenonderzoek te doen. Tijdens voornoemd onderzoek heeft de bank u op
18 juli 2019 via e-mail en aanvullend op 19 december 2019, 14 januari 2020 en 27 maart 2020 via
aangetekende brieven verzocht om opheldering te geven over de bedrijfsactiviteiten, de herkomst
van het vermogen, de contante stortingen, inkomende en uitgaande betalingen.
Ongebruikelijke transacties
De bank heeft u op 18 juli 2019 via e-mail en aanvullend op 19 december2019, 14 januari 2020 en
27 maart 2020 gevraagd om een onderbouwde verklaring te geven over transacties (uitgevoerd in de
periode 30 januari 2017 tot en met 7 december 2017) waarvan het doel of de reden van
onderneming dan wel natuurlijke persoon niet direct door de bank te verifiëren is en/of waarvan de
transacties niet direct te koppelen zijn aan het doel van de onderneming.
Tijdens het klantenonderzoek zijn er tevens transacties uitgevoerd vanuit de Ondernemingsrekening
naar de Privérekening met IBAN (…) van de heer [naam 1] , ook hierover hebben wij vragen aan u gesteld. U heeft op 30 januari 2020 en op 16 april 2020 verklaard dat de gelden afkomstig van [eiseres] op basis van leningsovereenkomsten door de heer [naam 1] werden uitgeleend met als doel te beleggen in vastgoed.
Ter onderbouwing heeft u twee leningsovereenkomsten aangeleverd: een leningsovereenkomst
tussen de heer [naam 1] en de heer [naam 6] en een leningsovereenkomst
tussen de heer [naam 1] en de heer [naam 2] . De bank constateert dat u
de leningsovereenkomsten achteraf heeft opgesteld, op 30 december 2017. Ter onderbouwing van
de herkomst van het vermogen heeft u twee rekeningcourantovereenkomsten aangeleverd: één
tussen [eiseres] en [naam bv] B.V. en de tweede tussen [naam bv] B.V. en de heer
[naam 1] . De bank constateerde dat beide rekeningcourantovereenkomsten eveneens achteraf zijn opgesteld, te weten op 7 januari 2020.
De bank heeft van u ter onderbouwing van de transacties (uitgevoerd in de periode 30 januari 2017
tot en met 7 december 2017) documenten ontvangen die tijdens het verrichten van de transacties
niet bestonden. De bank heeft op basis van deze documenten niet kunnen vaststellen dat er op het
moment van de uitvoering van de transactie een geldige (juridische) reden bestond en dat de
herkomst evenals de bestemming toen bekend was, omdat de onderbouwende documenten
achteraf zijn opgesteld. Tot slot is uit het klantenonderzoek gebleken dat de transacties niet direct te
koppelen zijn aan het doel of de activiteiten van [eiseres] .
Als gevolg van het bovenstaande kan de bank kan niet uitsluiten of de gelden een legitieme
bestemming hebben verkregen of dat de producten en diensten op oneigenlijke wijze worden
gebruikt. Bovendien is voor de bank niet inzichtelijk wat het verband is tussen de
vastgoedtransacties en de activiteiten van [eiseres] . Ook het feit dat de leningsovereenkomsten
die ten grondslag zouden liggen aan de transacties, achteraf zijn opgesteld, leidt tot aanzienlijke
risico’s omtrent de achtergrond van deze betalingen en de rol van [eiseres] daarbij. Dit risico
vormt dan ook een belangrijke reden voor de bank om de relatie met [eiseres] te beëindigen.
Boetebesluit DNB
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft op 25 november 2014 een bestuurlijke boete opgelegd aan
[eiseres] vanwege het niet voeren van een adequaat beleid dat een integere uitoefening van het
bedrijf waarborgt. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit, is vervolgens in beroep
gegaan en tot slot in hoger beroep. Op 20 juli 2017 heeft het College van Beroep voor het
bedrijfsleven het ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtmatigheid van het besluit
van de DNB is hiermee onherroepelijk vast komen te staan.
In dit kader heeft de bank u op 18 juni 2019, 19 december 2019 en op 27 maart 2020 gevraagd om in
eigen bewoordingen een opinie te geven over het besluit van de DNB en te verklaringen ‘hoe [eiseres]
waarborgt dat haar werknemers in de toekomst geen wetovertredingen begaan die het
vertrouwen in de betaalinstelling of in de financiële markten kunnen schaden’. In dit kader heeft u
interne beleidsdocumenten aan de bank doen toekomen. Hieruit heeft de bank onvoldoende
kunnen vaststellen welke maatregelen [eiseres] , na de bestuurlijke boete, heeft getroffen om
een adequaat beleid te voeren dat een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt.
Gezien het reputatie- en integriteitsrisico dat [eiseres] vormt n.a.v. verschillende doorzoekingen
en een boete opgelegd door DNB, heeft de bank gevraagd bewijs te leveren dat de procedures ook
worden gevolgd door de medewerkers.
[eiseres] heeft tot dusver verwezen naar interne beleidsdocumenten en het aanwijzingsbesluit
van DNB waarin geen onderzoek is gedaan naar het huidige functioneren van het beleid. De bank
kan dan ook onvoldoende uitsluiten dat de risico’s op witwassen zich wederom kunnen
materialiseren.
In strijd met Wft
In een rechterlijke uitspraak tegen [naam bedrijf] N.V. (…) heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [naam bedrijf] op oneigenlijke wijze gebruik maakte van de loro-rekening van de bank. Dit was de voornaamste reden voor het beëindigen van de bancaire relatie. De activiteiten van [naam bedrijf] brachten ook het gevaar mee dat mogelijk in strijd met de Wft werd gehandeld omdat [naam bedrijf] mogelijk bancaire diensten verleende in Nederland zonder dat zij beschikte over de daartoe vereiste vergunningen. [naam bedrijf] heeft niet kunnen aantonen dat zij geen bancaire diensten in Nederland verleende, waarbij [eiseres] mogelijk als bijkantoor optrad. Daarnaast heeft [eiseres] onvoldoende informatie aangeleverd om dit vermoeden te weerleggen.
Verbondenheid met [naam bedrijf] N.V.
Ten slotte bestaat er nauwe verbondenheid tussen [eiseres] en [naam bedrijf] op zowel
bestuurs- als aandeelhoudersniveau. De geconstateerde risico’s bij [naam bedrijf] leiden (in
samenhang met de hierboven genoemde constateringen) ook daarom tot twijfel ten aanzien van de
integriteit van [eiseres] , haar bestuur en haar aandeelhouder.
Conclusie
Het gebrek aan informatie en inzicht brengt voor de bank niet in te schatten reputatie- en
integriteitsrisico’s met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke
verplichtingen voldoen. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. De bank kan
dientengevolge niet uitsluiten dat de gelden op onrechtmatige wijze zijn verkregen of dat de
producten en diensten op oneigenlijke wijze worden gebruikt. Daarom heeft de bank besloten de
relatie met [eiseres] te beëindigen.”
2.6.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opzegging. Bij brief van 3 december 2020 heeft [gedaagde] de bezwaren van [eiseres] van de hand gewezen en besloten de opzegging te handhaven, onder verlenging van de opzegtermijn van twee naar zes maanden.
2.7.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft [eiseres] opnieuw bezwaar gemaakt tegen de opzegging, onder verstrekking van nieuwe informatie en documentatie en verzocht om een opzegtermijn van 24 maanden te hanteren. Bij brief van 22 maart 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht de bankgarantie ten behoeve van DNB te continueren en ten aanzien van de overige diensten de beëindigingstermijn te verlengen tot 18 maanden. Bij brief van 1 april 2021 heeft [gedaagde] gereageerd op de bezwaren, verzoeken en nieuwe informatie uit de laatste brieven van [eiseres] . In deze brief heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij haar beëindigingsbesluit handhaaft, maar dat een termijn van twaalf maanden (tot december 2021) zal worden gehanteerd zodat [eiseres] de mogelijkheid zou hebben haar bancaire zaken elders onder te brengen.
2.8.
Bij brief van 5 mei 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] opnieuw verzocht een langere beëindigingstermijn van 24 maanden te hanteren en daarna nog alleen de pinbetalingen (zonder bankrekening bij [gedaagde] ) te faciliteren. Bij brief van
14 juni 2021 heeft [gedaagde] daarop afwijzend gereageerd, met als redenen dat het beëindigingsbesluit zorgvuldig tot stand was gekomen, dat zij het vertrouwen in [eiseres] is kwijtgeraakt en dat met een beëindigingstermijn van 12 maanden ruimschoots voldoende gelegenheid werd geboden om de diensten elders onder te brengen.
2.9.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft [eiseres] meegedeeld zich niet te kunnen vinden in het besluit van [gedaagde] en haar met klem verzocht in ieder geval pinbetalingen te blijven faciliteren (los van het al dan niet hebben van een
betaalrekening bij de [gedaagde] ). Bij e-mail van 24 augustus 2021 heeft [eiseres] haar verzoek om een pinbetalingsfaciliteit herhaald. Bij e-mail van
25 augustus 2021 heeft [gedaagde] meegedeeld haar besluit van 14 juni 2021 te handhaven.
2.10.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht haar besluit van 25 augustus 2021 in heroverweging te nemen en in ieder geval in te stemmen met het blijven faciliteren van de pinbetalingen totdat een alternatief zou zijn gevonden. Bij e-mail van 4 oktober 2021 heeft [gedaagde] meegedeeld haar beëindigingsbesluit te handhaven, met daarbij het verzoek aanvullende gegevens te verstrekken, zodat [gedaagde] het voorstel van [eiseres] over de pinbetalingen adequaat zou kunnen beoordelen. Bij e-mail van 8 oktober 2021 heeft [eiseres] opnieuw bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de pinfaciliteit.
2.11.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft [eiseres] een voorstel gedaan tot voorzetting van de pinfaciliteit met twee jaar, met een optie zijdens [eiseres] dit maximaal met een periode van twee jaar te verlengen. Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft [gedaagde] meegedeeld uitsluitend de pinfaciliteit nog drie maanden, na de einddatum, dus tot eind maart 2022 te zullen faciliteren en bereid te zijn tot een laatste verlenging na maart 2022, indien [eiseres] naar genoegen van [gedaagde] aantoont dat maximale inspanning is gedaan om elders de pinbetalingen onder te brengen, zonder dat dit is gelukt.
2.12.
Bij e-mails van 19 en 25 november 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om toch ook de iDeal-betalingen nog drie maanden langer, met een eventuele additionele drie maanden, te kunnen blijven ontvangen. Bij e-mail van 21 december 2021 heeft [gedaagde] dat verzoek toegestaan onder dezelfde voorwaarden als verbonden aan de verlenging van de pinfaciliteit, vermeerderd met enkele aanvullende voorwaarden, waaronder dat zij inzage diende te verschaffen in haar klanten en de wijze waarop [eiseres] integriteitsrisico’s signaleert en mitigeert.
2.13.
Bij e-mail van 14 december 2021 heeft [eiseres] toegelicht dat gelet op de nijpende situatie waarin zij verkeert, zij van mening is dat het meest aangewezen is om de volgende stappen te nemen:
“(1)Met [gedaagde] overeen komen dat cliënte een bodemprocedure entameert en de kwestie in enge zin (dus alleen met betrekking tot voortzetting van Ideal en pinbetalingen) aan de bodemrechter voor te leggen, met het verzoek van [eiseres] dat [gedaagde] de pinbetalingen en Ideal blijft toestaan/faciliteren (en niet meer dan dat) totdat [eiseres] dat elders heeft kunnen regelen;2) De (al dan niet) voortzetting van de pinbetalingen en Ideal derhalve van het oordeel van de bodemrechter (alleen in eerste instantie) laten afhangen, terwijl al het overige, m.u.v. de reeds toegezegde continuering van de bankgarantie, wordt beëindigd;3) Tegelijkertijd zich ten volle blijven inspannen – met de verplichting om dat goed inzichtelijk te maken en te bewijzen aan [gedaagde] – om elders de pinbetalingen en ideal te regelen. (…)”.2.14. Bij brief van 23 december 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bevestigd dat zij de pin- en iDeal-betalingen tot 31 maart 2022 zal blijven faciliteren, en dat zij bereid is die termijn te verlengen tot 30 juni 2022 indien [eiseres] zich blijft houden aan de gestelde voorwaarden. Daarnaast heeft [gedaagde] geschreven dat zoals overeengekomen de overige producten en diensten per
31 december 2021 zullen worden beëindigd, onder vermelding van een overzicht van die producten en diensten, te weten onder meer drie bankrekeningen, drie vreemde valutarekeningen, de toegang tot internetbankieren, en het chartaal contract. [gedaagde] heeft ingestemd met het voorlopig aanhouden van de door haar gestelde bankgaranties.
2.15.
Bij e-mail van 2 januari 2022 heeft [eiseres] voor zover van belang het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Zoals toegezegd stuur ik u hierbij de betreffende correspondentie met ING Bank. (…) Zoals eveneens toegezegd zal [eiseres] de (…) gevraagde informatie genoemd in punt 2 in uw e-mail van 21 december verschaffen. Evenwel heeft [eiseres] hierbij de volgende opmerkingen. (1) Zowel de risico-classificatie als de toelichting op de achtergrond van de betreffende transactie zijn beschikbaar in het transactie verwerkingssysteem. Echter, [eiseres] beschikt niet over een tool om deze direct te exporteren (bijvoorbeeld naar een excel sheet). Dat kan dus nog even wat langer duren, daar is [eiseres] nu mee bezig;” (…).
Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Met referte aan het schrijven van uw raadsman (…) en onze reactie hierop van 2 januari 2022 doen wij u de door u gevraagde transactiegegevens[van de maand januari 2022, vzr.]
toekomen. (…)’.
2.16.
Bij brief van 22 februari 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven dat de door haar aangeleverde informatie – onder meer over de transactiegegevens, het contact met ING Bank en de inspanningen van [eiseres] om haar bankzaken elders onder te brengen – incompleet was en niet onderbouwd. [gedaagde] heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om de informatie en documentatie alsnog vóór 14 maart 2022 te doen toekomen en aangekondigd dat bij gebreke daarvan de klantrelatie zal worden beëindigd.
2.17.
Bij e-mail van 7 maart 2022 heeft [eiseres] de transactiegegevens van de maand februari 2022 aan [gedaagde] doen toekomen en heeft zij meegedeeld dat haar advocaat zal reageren op de brief van 22 februari 2022.
2.18.
Bij brief van 16 maart 2022 heeft [eiseres] gereageerd op de brief van 22 februari 2022. Daarin heeft zij herhaald dat het technisch lastig is om de transactiegegevens te delen, maar heeft zij het volgende aanbod gedaan:
“1) [eiseres] stuurt ter illustratie van 15 transacties de volledige informatie met betrekking tot herkomst en extra toelichting; en2) [eiseres] organiseert een teams meeting met [gedaagde] waarbij [gedaagde] volledig – en al dan niet ondersteund door Teamviewer – op afstand mee kan kijken en alles (dus alle folders) kan inzien. (…); of3) [gedaagde] bezoekt het kantoor van [eiseres] en kan dan, daartoe begeleid door [eiseres] , terplekke al deze informatie inzien en zo nodig ter plekke al deze informatie (laten) printen.”Daarnaast heeft [eiseres] in haar brief op verschillende onderdelen een nadere toelichting gegeven. Ook heeft zij een aantal documenten doen toekomen, waaronder: twee beleidsdocumenten, een overzicht met gevoerde contacten met andere banken, alsmede informatie met betrekking tot specifiek door [gedaagde] genoemde transacties.
2.19.
Bij e-mail van 4 april 2022 heeft [eiseres] de transactiegegevens van de maand maart 2022 aan [gedaagde] doen toekomen.
2.20.
Bij e-mail van 21 april 2022 aan [gedaagde] heeft [eiseres] onder meer meegedeeld dat het haar na maanden lang aandringen is gelukt om de iDeal-betalingen via ING Bank te laten verlopen.
2.21.
Bij brief van 22 april 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] kort gezegd geschreven dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om risico’s voor [gedaagde] weg te nemen (en dat zij daarom geen reden ziet om de verzochte Teams-meeting te organiseren) en haar bankzaken elders voort te zetten, waardoor zij onvoldoende heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden, zodat de relatie met [eiseres] definitief zal worden beëindigd per 30 juni 2022.
2.22.
Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft [eiseres] de transactiegegevens van de maand april 2022 aan [gedaagde] doen toekomen.
2.23.
Bij brief van 4 mei 2022 heeft ING Bank N.V. aan [eiseres] geschreven dat in verband met haar beleid en het beperken van risico’s het USD-account van [eiseres] binnen drie maanden na de datum van de brief moet worden beëindigd. Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat ING Bank heeft aangezegd de USD-rekening per 3 augustus 2022 te beëindigen.
2.24.
Bij dagvaarding van 1 juni 2022 is [eiseres] een bodemzaak tegen [gedaagde] begonnen. Daarin vordert zij kort gezegd (primair) heropening van de beëindigde bankrekeningen en voortzetting daarvan samen met de resterende bankrekeningen voor onbepaalde tijd, alsmede schadevergoeding wegens de opzegging door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te gebieden om haar dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten en aldus de rekening-courant verhouding tussen partijen onder de bestaande reeds overeengekomen voorwaarden te continueren en de resterende bankrekeningen van [eiseres] volledig open en beschikbaar te houden tenminste totdat ofwel (a) de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist over de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie en de Bankrekeningen, ofwel (b) [eiseres] bij een andere Nederlandse bank onder vergelijkbare condities en met vergelijkbare faciliteiten als bij [gedaagde] bankrekeningen zal hebben kunnen openen;
II. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te gebieden om de beëindigde bankrekeningen per onmiddellijk te heropenen en onder de reeds bestaande overeengekomen voorwaarden te continueren en volledig open en beschikbaar te houden tenminste totdat ofwel (a) de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist over de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie en de Bankrekeningen, ofwel (b) [eiseres] bij een andere Nederlandse bank onder vergelijkbare condities en met vergelijkbare faciliteiten als bij [gedaagde] bankrekeningen zal hebben kunnen openen en al datgene te doen (administratief of anderszins) wat daarmee verband houdt en/of noodzakelijk is;
III. voor zover geen vonnis zal worden gewezen voordat [gedaagde] de rekening-courant verhouding heeft beëindigd en/of voordat [gedaagde] de resterende bankrekeningen heeft gesloten: [gedaagde] op straffe van een dwangsom te gebieden de rekening-courant verhouding en de bankrekeningen onmiddellijk te heropenen en te continueren en volledig open en beschikbaar te houden totdat ofwel (a) de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist over de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie en de bankrekeningen, ofwel (b) [eiseres] bij een andere Nederlandse bank onder vergelijkbare condities en met vergelijkbare faciliteiten als bij [gedaagde] bankrekeningen zal hebben kunnen openen en al datgene te doen (administratief of anderszins) wat daarmee verband houdt en/of noodzakelijk is;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2. [eiseres] stelt daartoe dat zij een onmisbare rol speelt in het betalingsverkeer tussen Nederland en landen met een gebrekkige bancaire infrastructuur, in het bijzonder Suriname. [gedaagde] is al 22 jaar de huisbankier van [eiseres] . [eiseres] heeft een spoedeisend belang, want zonder de dienstverlening van [gedaagde] staakt de bedrijfsvoering van [eiseres] acuut. DNB zal dan de vergunning intrekken. Ook zullen 43 medewerkers moeten worden ontslagen en kunnen 60.000 klanten (vaak in een kwetsbare positie) geen betalingen meer doen. Die laatsten zullen zich dan wenden tot minder gereguleerde partijen, met alle risico’s van dien voor de Nederlandse markt. Het grootste deel van de klanten betaalt via pin en/of iDeal in plaats van cash. De gemiddelde transactie bedraagt € 200,-. [gedaagde] heeft haar dienstverlening om onbegrijpelijke redenen opgezegd. Van strafbare of onoorbare praktijken is geen sprake. [eiseres] heeft een voldoende onderbouwing gegeven voor bepaalde vastgoed transacties, het boetebesluit van DNB, de genomen compliance maatregelen en haar relatie tot [naam bedrijf] N.V. Er is geen sprake van dat vragen grotendeels onbeantwoord zijn gelaten. Momenteel loopt er geen bijzonder onderzoek door DNB en een boete uit 2014 staat niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg. Het compliance beleid van [eiseres] is na de boete op talloze terreinen uitgebreid. [eiseres] is geen bijkantoor van [naam bedrijf] N.V. Dat wordt onderschreven in de legal opinion van Trivvy B.V. [eiseres] lijdt schade door het handelen van [gedaagde] . Zij heeft zich uiterst coöperatief opgesteld. Na de opzegging heeft zij zich voldoende ingespannen om invulling te geven aan de gemaakte afspraken en heeft zij de gevraagde gegevens gedeeld. De reducering van het aantal bankrekeningen is door [eiseres] voorgesteld als noodoplossing onder voorbehoud van rechten. Dat was dus geen overeenkomst over de finale afsluiting van de bankrekeningen. De pinbetalingen vormen een substantieel onderdeel van de omzet. ING Bank zal de USD-rekening binnenkort beëindigen en faciliteert (nog) geen pin-betalingen. De meest urgente behoefte van [eiseres] is op dit moment dat [gedaagde] in ieder geval de pin-betalingen blijft faciliteren en dat zij één USD-rekening heropent en in stand houdt. Dan spelen eventuele risico’s minder een rol. Met het wegvallen van die rekeningen zal geen winst maar verlies worden gemaakt. [eiseres] heeft 28 vergeefse pogingen gedaan om elders bancair onderkomen te vinden. In lijn met de jurisprudentie is de opzegging door [gedaagde] in dit geval gelet op alle omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] had rekening houdende met haar zorgplicht, na een zorgvuldige belangenafweging niet tot de opzegging kunnen komen. Het kunnen beschikken over een bankrekening is het meest zwaarwegende belang. [gedaagde] moet niet op de stoel van DNB als toezichthouder gaan zitten, aldus steeds [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert daartegen aan dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om op te zeggen, nu [eiseres] niet voldoende meewerkt aan het klantenonderzoek, dat daardoor niet kan worden afgerond. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde] niet kan voldoen aan haar customer due diligence/KYC-verplichtingen. [gedaagde] heeft na een klantonderzoek van tien maanden, een opzegtermijn van twaalf maanden (met een verlenging van zes maanden voor de pin- en iDeal-faciliteit) gehanteerd en daarmee een voldoende ruime opzegtermijn in acht genomen en voldoende zorgvuldigheid betracht. Het voortzetten van de relatie zou niet te overziene risico’s meebrengen. De meermaals kenbaar gemaakte concrete zorgen zijn door [eiseres] niet weggenomen. Die zorgen waren uitgebreid toegelicht in de verschillende vragenbrieven. Op [eiseres] rustte een inspanningsverplichting om de bij [gedaagde] bestaande onduidelijkheden weg te nemen. [eiseres] staat onder toezicht van DNB dus zou bij uitstek in staat moeten zijn om de gevraagde informatie te leveren. [eiseres] is niet open geweest over de vragen en zorgen van ING Bank. [gedaagde] had ook overigens voldoende grond voor beëindiging van de bankrelatie. De gebrekkige medewerking aan het klantonderzoek, de schendingen van de afspraken en de resterende risico’s vormen voldoende reden om afscheid te nemen van [eiseres] . [gedaagde] heeft niet alleen een eigen belang maar moet ook de maatschappij beschermen tegen witwassen en fraude en haar goede reputatie en het vertrouwen in de financiële sector hooghouden. Zij zal klanten waarvan zij de risico’s niet voldoende kan inschatten moeten weren. De beëindiging van de bankrelatie is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu [eiseres] niet heeft aangetoond dat het voortbestaan van haar bedrijf afhankelijk is van de pinfaciliteit bij [gedaagde] . Het gaat alleen om de vraag of opzegging van de pin-faciliteit onaanvaardbaar is, nu de overige diensten reeds zijn beëindigd en [eiseres] die reeds elders heeft voortgezet. [eiseres] is niet afhankelijk van de bankrekening bij [gedaagde] . Na het beëindigen van de meeste diensten eind 2021 is zij niet in de problemen gekomen. Betwist wordt dat zij haar activiteiten heeft moeten inkrimpen. Voor het betalingsverkeer naar Suriname is [eiseres] niet onmisbaar, laat staan de pinfaciliteit. Betwist wordt dat DNB de vergunning zal intrekken; [eiseres] heeft immers nog een bankrelatie met ING Bank. [eiseres] heeft niet laten zien dat zij zich voldoende heeft ingespannen een andere dienstverlener te vinden. Als ING Bank pinbetalingen zou weigeren kan [eiseres] terecht bij een
payment service providerof een buitenlandse bank. De door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie gaat hier niet op. DNB is kennelijk een nieuw onderzoek naar [eiseres] gestart. Van categorische weigering van betaalinstellingen is geen sprake. Er is geen reden voor het moeten aangaan van nieuwe (USD-) bankrekeningen. Bovendien kan van heropenen van bankrekeningen tegen bestaande voorwaarden nooit sprake zijn, er kan hoogstens een nieuw product worden aangegaan met nieuwe voorwaarden, aldus steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding niet om een standaard zakelijke betaalrekening die door de klant van de bank wordt gebruikt voor het ontvangen van betalingen van geleverde goederen en/of diensten en het doen van betalingen.
Voor een betaalinstelling zoals [eiseres] is de bankrekening het middel waarmee zij haar dienstverlening (geldtransacties) uitvoert. [eiseres] beschikt over een vergunning van DNB. Dit betekent dat DNB als toezichthouder controleert of [eiseres] voldoet aan haar verplichtingen op grond van de Wft en de Wwft.
is op grond van de Wwft verplicht om cliëntenonderzoek te doen. Op [gedaagde] rust die verplichting ook. Voor [gedaagde] is het van belang dat zij aan de hand van het cliëntenonderzoek zich ervan kan verzekeren dat de processen bij [eiseres] voldoende zijn om haar het vertrouwen te geven dat zij handelt conform de Wft en de Wwft.
4.2.
[eiseres] hield ten tijde van de eerste opzegging tien bankrekeningen aan bij [gedaagde] , waaronder twee USD-bankrekeningen. Inmiddels zijn dat er nog vijf en heeft zij bij [gedaagde] niet langer een USD-rekening. [eiseres] heeft duidelijk gemaakt dat het haar in dit kort geding met name te doen is om het behoud van de pinfaciliteit en het hebben van een USD-rekening, die beide van levensbelang zouden zijn voor het voortbestaan van haar onderneming.
4.3.
Voor een veroordeling tot (her)opening van de per 31 december 2021 beëindigde bankrekeningen is geen aanleiding. Daarbij zou het met name gaan om de USD-bankrekeningen. De beëindiging daarvan was ten tijde van de opzegging daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar en evenmin in strijd met de zorgplicht van [gedaagde] , alleen al omdat [eiseres] toen ook beschikte over een USD-rekening bij ING Bank, waarop zij kon overschakelen. Dat heeft zij ook gedaan en dit was kennelijk de reden om toen geen juridische stappen te ondernemen tegen die opzegging. De USD-rekening bij ING heeft zij nog steeds en zij heeft nu dan ook geen spoedeisend belang bij het (her)openen van een USD-rekening bij [gedaagde] . Weliswaar heeft ING Bank inmiddels meegedeeld dat de bij haar aangehouden USD-rekening per 3 augustus 2022 zal worden beëindigd, maar daarover zal [eiseres] zo nodig in de slag moeten met ING Bank. Niet is gebleken dat [eiseres] zonder de (overige) eind december 2021 beëindigde bankrekeningen niet langer aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen. De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
De verdere beoordeling spitst zich toe op de pinfaciliteit. Niet is gebleken dat [eiseres] niet langer aan het maatschappelijk verkeer zou kunnen deelnemen zonder de resterende bankrekeningen voor zover die niet te maken hebben met die pinfaciliteit. [gedaagde] heeft aangezegd deze rekeningen per 30 juni 2022 te zullen beëindigen, maar heeft dat in afwachting van de uitkomst van dit kort geding nog niet gedaan. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het haar nog niet is gelukt een andere bank voor de pinfaciliteit te vinden, zodat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot voortzetting daarvan.
4.5.
Bij een beëindiging van een bankrelatie is het van belang onderscheid te maken tussen enerzijds het geval waarin de bank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de relatie te beëindigen, omdat zij onvoldoende inhoud kan geven aan haar KYC-onderzoeksverplichtingen en daarmee het gebruik door de klant van de bankrekening(en) een onacceptabel risico vormt op witwassen of terrorismefinanciering, en anderzijds de gevallen waarin van zo’n risico niet is gebleken, maar de bank gebruik maakt van haar in artikel 35 ABV neergelegde contractuele bevoegdheid om de relatie met een klant te beëindigen (gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). Het is aan [gedaagde] om allereerst voldoende aannemelijk te maken dat zij op grond van artikel
5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eiseres] te beëindigen.
4.6.
[gedaagde] heeft zich in dit kort geding op het standpunt gesteld dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen, maar dat standpunt heeft zij niet expliciet ingenomen in haar opzeggingsbrief. In die brief schreef zij namelijk dat zij de bevoegdheid om de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen ontleende aan artikel 35 ABV.
4.7.
Voor zover [gedaagde] toch impliciet artikel 5 lid 3 Wwft aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij inderdaad verplicht was de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen.
Daarvoor is het volgende redengevend.
4.8.
[gedaagde] heeft ter ondersteuning van haar standpunt aangevoerd dat [eiseres] haar zorgen, geuit in de drie vragenbrieven, over de navolgende onderwerpen niet heeft weggenomen:
(a) de gesignaleerde transacties tussen [eiseres] en [naam 1] in de periode 1 januari 2017 t/m 31 december 2017, bestaande uit twaalf transacties groter dan of gelijk aan € 100.000,- met een totaalbedrag van € 1.523.416,99;
(b) het boete- en aanwijzingsbesluit van DNB, gepubliceerd op 28 mei 2018 en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen;
(c) de organisatiestructuur en het verschil tussen de daarover verstrekte en openbaar toegankelijke informatie;
(d) de relatie tussen [eiseres] en [naam bedrijf] N.V.
4.9.
Gelet op die brieven en de door [eiseres] verstrekte antwoorden kan echter niet op voorhand worden gezegd dat [gedaagde] op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eiseres] te beëindigen, omdat het gebruik door [eiseres] van de bankrekeningen een onacceptabel hoog integriteitsrisico en/of een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt.
ad (a) Anders dan [gedaagde] meent heeft [eiseres] in haar antwoordbrieven voorshands een voldoende toelichting gegeven op de gesignaleerde transacties. Dat de transacties mogelijk niet direct te koppelen zijn aan het doel van de onderneming en dat de onderliggende overeenkomsten naderhand op papier zijn gezet, maakt nog niet zonder meer dat sprake is van een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering.
ad (b) De door DNB opgelegde boete dateert van 2014 en heeft betrekking op een periode daarvoor. Nadien heeft [eiseres] haar beleid aangepast. Bij de antwoordbrief van 16 april 2020 heeft zij zes beleidsdocumenten aan [gedaagde] toegestuurd. [gedaagde] voert weliswaar aan dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat haar beleid ook wordt nageleefd, maar er zijn geen concrete aanknopingspunten voor de veronderstelling dat dit niet het geval zou zijn.
Tot op heden heeft DNB aan [eiseres] ook geen nieuwe boetes opgelegd.
ad (c) Mede gelet op de antwoorden die [eiseres] in haar brieven van 30 januari 2020 en 16 april 2020 heeft gegeven is onvoldoende aannemelijk dat de organisatiestructuur van [eiseres] een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt.
ad (d) De bankrelatie met [naam bedrijf] N.V. is destijds door [gedaagde] beëindigd vanwege de banden met [eiseres] . Anders dan [gedaagde] meent heeft [eiseres] in haar antwoordbrief van 16 april 2020 voorshands een voldoende toelichting gegeven op haar relatie met [naam bedrijf] N.V. De enkele omstandigheid dat er een nauwe verbondenheid zou zijn op bestuurs- en aandeelhoudersniveau, maakt bovendien nog niet dat daarmee ook sprake is van een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering. Volgens [eiseres] is er overigens maar één bestuurder van [eiseres] die tevens indirect aandeelhouder is van [naam bedrijf] N.V.
4.10.
Verder schrijft [gedaagde] in haar opzeggingsbrief dat zij door het gebrek aan informatie en inzicht niet kan uitsluiten dat de gelden op onrechtmatige wijze zijn verkregen of dat de producten en diensten op oneigenlijke wijze worden gebruikt. Het gaat er echter niet om of [gedaagde] dit risico niet kan uitsluiten.
De toets is (zie 4.5) of het gebruik door [eiseres] van de bankrekeningen een onacceptabel risico vormt op witwassen of terrorismefinanciering. Dat dit onacceptabele risico werkelijk bestaat, heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.11.
Al met al is niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] zorgen heeft, maar bij gebreke van concrete aanknopingspunten / aanwijzingen voor (een concreet risico op) witwassen of terrorismefinanciering of een onacceptabel integriteitsrisico, kan in het kader van dit kort geding niet worden geoordeeld dat [gedaagde] verplicht was de bankrelatie te beëindigen.
4.12.
De volgende vraag is of [gedaagde] in het licht van deze zorgen gerechtigd was de relatie te beëindigen. In beginsel is zij bevoegd om op grond van artikel 35 ABV de bankrelatie op te zeggen. Of het gebruikmaken van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (op de voet van artikel 6:248 lid 2 BW), zal in een bodemprocedure moeten worden uitgemaakt, omdat dit een nader onderzoek naar de feiten vergt. In dit kort geding zal daarom op grond van een belangenafweging worden bezien of een tijdelijke ordemaatregel voor de duur van de bodemprocedure noodzakelijk en gerechtvaardigd is.
4.13.
Volgens [gedaagde] heeft DNB inmiddels een nieuw onderzoek naar [eiseres] ingesteld. [eiseres] zegt dat het slechts gaat om een routine onderzoek. Wie hier gelijk heeft valt in het kader van dit kort geding niet na te gaan, laat staan of en in hoeverre DNB van oordeel is dat [eiseres] op dit moment aan haar Wft en Wwft verplichtingen voldoet. In ieder geval heeft DNB vooralsnog geen aanleiding gezien om de vergunning van [eiseres] in te trekken of een nieuwe boete op te leggen.
4.14.
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de pinfaciliteit een onmisbare rol speelt in de bedrijfsvoering van [eiseres] . Volgens [gedaagde] vormt het aantal pintransacties slechts een klein deel van alle geldstromen van [eiseres] die via [gedaagde] werden afgewikkeld en een nog kleiner deel van de totale geldstromen van [eiseres] en kunnen deze dus ook niet haar belangrijkste inkomstenbron zijn. Volgens [eiseres] zijn de door [gedaagde] genoemde aantallen en percentages van pintransacties volstrekt onjuist en te laag, zal zij zonder pinfaciliteit verlies gaan draaien en zal dat het einde van haar bedrijf zijn. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld wie van partijen hier gelijk heeft, maar voorshands lijkt het goed mogelijk dat dit [eiseres] zal blijken te zijn. In dat geval heeft zij er een groot belang bij om de bankrelatie met [gedaagde] voorlopig in stand te kunnen houden, voor zover het gaat om de pinfaciliteit. Aan het gebruik van die pinfaciliteit kleven overigens relatief gezien minder risico’s op witwassen en terrorisme financiering.
4.15.
Indien [eiseres] haar bedrijfsvoering vanwege het ontbreken van een pinfaciliteit zal moeten staken, zal zij haar personeel moeten ontslaan en kan zij haar 60.000 klanten niet langer van dienst zijn. Dat weegt zwaar mee in de belangenafweging. De klanten van [eiseres] in Nederland komen veelal oorspronkelijk uit Suriname en kunnen via [eiseres] hun familie in het land van herkomst steunen door het zenden van geld (family support). Voorshands is onvoldoende duidelijk of zij dat op vergelijkbare wijze zouden kunnen blijven doen via andere betaalinstellingen die zich op Suriname richten.
4.16. Al met al rechtvaardigen de zwaarwegende belangen van [eiseres] een ordemaatregel. Van [gedaagde] kan in dat kader worden verlangd de relatie met haar voort te zetten voor de duur van de bodemprocedure in eerste aanleg, in die zin dat zij het zolang mogelijk blijft maken dat [eiseres] de pintransacties via haar laat lopen. Uiteraard zal [eiseres] zich te allen tijde moeten houden aan de voorwaarden die op de rekeningen van toepassing zijn en aan de overige voorwaarden die [gedaagde] stelt (zoals het verstrekken van informatie) en zal zij zich aan de Wwft en Wft moeten houden, zoals dat voor alle rekeninghouders geldt.
4.17.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.18.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij niet op 30 juni 2022 zal overgaan tot het beëindigen van de rekening-courant verhouding en het sluiten van de resterende bankrekeningen, maar dat zij dit vonnis zal afwachten. Aan de behandeling van de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub III. wordt dan ook niet toegekomen.
4.19.
Voor het opleggen van dwangsommen is geen aanleiding, nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd gevolg te zullen geven aan dit vonnis.
4.20.
Aangezien elk van partijen op enig punt in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden verrekend zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om haar dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten onder de bestaande reeds overeengekomen voorwaarden, voor zover dat nodig is voor het faciliteren van pintransacties als tot nu toe het geval was, een en ander totdat ofwel (a) de bodemrechter in eerste aanleg zal hebben beslist over de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie en de bankrekeningen, ofwel (b) [eiseres] bij een andere Nederlandse bank onder vergelijkbare condities en met vergelijkbare faciliteiten als bij [gedaagde] haar pintransacties zal hebben ondergebracht,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JT