Overwegingen
1. Eiser is mede-eigenaar van het appartement aan [adres] . Dit appartement bevindt zich aan de achterzijde van het [pand] . Het pand is aangemerkt als Rijksmonument.
2. Op 25 juni 2019 heeft eiser een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Eiser is voornemens om het dak van een zijaanbouw aan het pand te verhogen, in het dak nieuwe daklichten te realiseren en bestaande kozijnen in de achtergevel aan de aanbouw te vervangen, waarbij de gevelopeningen worden vergroot. Eiser wil zijn appartement verbouwen om het woongenot te verhogen. Voornamelijk het verhogen van het dak van het gedeelte van zijn woning dat hij gebruikt als keuken, speelt hierin een belangrijke rol. De bestaande keuken heeft een laag plafond. Eiser kan daar - naar eigen zeggen - nauwelijks staan.
3. Met het primaire besluit - welk besluit het college met het bestreden besluit heeft gehandhaafd - heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft met het bestreden besluit de motivering van het primaire besluit aangepast.
4. Het college legt aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag. De gronden waarop het bouwplan is voorzien liggen - voor zover van belang - in het bestemmingsplan “Westelijke Binnenstad”. De gronden hebben de bestemming “Tuin-3” en de dubbelbestemming “Waarde-archeologie 2” en “Waarde-Cultuurhistorie”. De bestemming laat het gebruik van de aanbouw als zelfstandige woning niet toe. Met de verlening van de omgevingsvergunning van [medio mei] 2017 is echter - ondanks dat er ten onrechte van is uitgegaan dat sprake is van de bestemming “Gemengd-1” - ook een omgevingsvergunning verleend voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de aanbouw ten behoeve van een zelfstandige functie, te weten een woonfunctie. Het gebruik van de aanbouw als zelfstandige woning is daarmee legaal. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingplan omdat de maximale bouwhoogte wordt overschreden. Het bouwplan is gelegen op gronden die bestemd zijn voor “Tuin-3”. Gebouwen op gronden met de bestemming “Tuin-3” mogen niet worden verhoogd. Er bestaat een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor geringe overschrijdingen van de maximale bouwhoogte. Toepassing daarvan mag niet tot gevolg hebben dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Er is sprake van een onevenredige inbreuk op een goede ruimtelijk ordening. De vergroting vormt een onaanvaardbare verstoring van de gewenste openheid van de binnenterreinen. De verhoging leidt tot meer verstening en tot nadelen van het woon- en leefklimaat van anderen, aldus het college.
5. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Volgens eiser geldt op de locatie de bestemming “Gemengd-1”. Dit blijkt uit het besluit van [medio mei] 2017 waarbij aan eiser eerder een omgevingsvergunning is verleend. Dat op de gronden de bestemming “Tuin-3” berust, is een omissie van de planwetgever. Volgens eiser is er de facto geen sprake van een verhoging van het dak doordat de lichtkoepel op het dak verdwijnt. Verder voert eiser aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen en doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voor [adres 2] is voor het veranderen van het souterrain en de begane grond wel een omgevingsvergunning verleend, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
6. Het bouwplan ligt in een gebied waar het bestemmingsplan “Westelijke Binnenstad” en het bestemmingsplan “Winkeldiversiteit Centrum” geldt. Niet in geschil is dat de plankaart doorslaggevend is voor de vraag welke bestemming ter plaatse geldt. Volgens de plankaart is het bouwplan gesitueerd op gronden met de bestemming “Tuin-3”. Dat het bestemmingsplan volgens het college in de toekomst wellicht zal worden gewijzigd en dat dan ook de bestemming zal worden gewijzigd, kan in deze procedure geen rol spelen.
7. De omstandigheid dat er in 2017 een omgevingsvergunning is verleend, waarbij er ten onrechte van is uitgegaan dat op de locatie de bestemming “Gemengd-1” gold en waarbij door deze omissie het gebruik van de aanbouw als woning is gelegaliseerd, maakt niet dat daarmee de bestemming is gewijzigd van “Tuin-3” in “Gemengd-1”. Het is immers aan de gemeenteraad om de bestemming in een bestemmingsplan te wijzigen. Het college is daartoe niet bevoegd. Verder is het college niet gehouden om een in het verleden gemaakte fout te herhalen.
8. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het bouwplan in strijd is met artikel 19.2.2 van de bouw- en gebruiksbepalingen. Voor gebouwen met de bestemming “Tuin-3” is de bestaande bouwhoogte de maximaal toegestane bouwhoogte; dit betekent dat de bestaande bebouwing binnen deze bestemming niet mag worden verhoogd.
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwhoogte van zijn woning niet wordt verhoogd met het bouwplan maar dat de bouwhoogte zelfs lager wordt. Het bouwplan voorziet in een ophoging van het dak met 42 centimeter maar met het bouwplan verdwijnt de huidige lichtkoepel van 62 centimeter, zodat er feitelijk sprake is van een afname van de hoogte met 20 centimeter.
10. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De bouwhoogte wordt niet bepaald door de hoogte van de nok maar de bouwhoogte volgt de contouren van het gebouw, zodat deze dus per gedeelte van een gebouw kan verschillen.De nok van de lichtkoepel is een ondergeschikt bouwdeel. In zijn geheel is daarom sprake van een verhoging van de bouwhoogte.
11. Eiser heeft aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert aan dat de verhoging van het dak van zijn woning noodzakelijk is omdat hij anders zijn woning niet optimaal kan gebruiken.
12. Het bestemmingsplan kent in artikel 29.4 van de planregels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor het overschrijden van de bouwhoogte als de afwijking van enige maat niet meer dan 10% bedraagt. Op grond van artikel 19.3 van de planregels mag het afwijken van het bestemmingsplan niet tot gevolg hebben dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Het college wil niet afwijken van het bestemmingsplan omdat een belangrijk uitgangspunt voor de binnenterreinen en tuinen met bestemming “Tuin-3” het handhaven van de aanwezige openheid en daar waar mogelijk het vergroten van de openheid is en dat onbebouwde gronden niet worden bebouwd. Met het bestemmingsplan wordt de bestaande openheid en het rustige karakter van de binnentuinen beschermd. Het bouwplan van eiser leidt met het verhogen van het dak tot een toename van de verstening van de binnentuin.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan de bestemming “Tuin-3” aantast omdat het leidt tot meer verstening van de tuin.
Onder deze omstandigheden heeft het college het behoud van de bestemming “Tuin-3” belangrijker kunnen achten dan het realiseren van een dakopbouw die de bestemming “Tuin” aantast. Het college heeft voldoende toegelicht dat, hoewel er begrip is voor de wens van eiser om de woning uit te breiden, het college wenst vast te houden aan het behoud van het groene karakter van de binnenterreinen en tuinen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college meer waarde had moeten toekennen aan het belang van eiser om de woning te voorzien van een hoger dak. De omstandigheid dat eiser aanvoert dat zijn buren hebben verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen het bouwplan maakt dat niet anders.
14. Eiser voert aan dat er voor [adres 2] voor het veranderen van het souterrain en de begane grond wel een omgevingsvergunning is verleend, terwijl dat bouwplan ook is gesitueerd op gronden met de bestemming “Tuin-3”.
15. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van [adres 2] niet slaagt. Het bouwen van een souterrain is niet vergelijkbaar met het verhogen van een dak. Bovendien zijn volgens het college de begane grond en het souterrain gewijzigd, maar is de bebouwing ondergronds niet uitgebreid, verder is de fundering onder het hoofdgebouw aangepast maar niet onder de aanbouw, laat staan dat de aanbouw op de tuinbestemming van [pand] ondergronds is uitgebreid. Eiser heeft dat niet betwist.
16. Eiser heeft de rechtbank ten slotte verzocht om een decente. Daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.