ECLI:NL:RBAMS:2022:3887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
C/13/716703 / KG ZA 22-348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot inzage in een leningsovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en [gedaagde 3], waarbij [eiser 1] verzocht om inzage in de originele leningsovereenkomst van 23 augustus 2016. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), terwijl er een hoger beroep aanhangig was over een eerdere veroordeling van [eiser 1] tot terugbetaling van een bedrag van € 3 miljoen aan [gedaagde 3]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser 1] recht had op inzage in de leningsovereenkomst, ondanks het verweer van [gedaagde 3] dat dit onderzoek in de hoger beroepsprocedure moest plaatsvinden. De rechter stelde vast dat [gedaagde 3] erkende dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv was voldaan, maar dat het onderzoek niet op dat moment moest plaatsvinden. De voorzieningenrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat [eiser 1] belang had bij het onderzoek, zodat hij zijn processtrategie in het hoger beroep kon bepalen. De rechter heeft de notaris en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeeld om binnen een maand inzage te verschaffen aan [eiser 1] en heeft de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3] toegewezen. De kosten aan de zijde van [eiser 1] werden begroot op € 1.797,31, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/716703 / KG ZA 22-348 IHJK/BB
Vonnis in kort geding van 4 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [plaats] ,
eisers bij dagvaarding van 9 mei 2022,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACTUS NOTARISSEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H. van Lingen te Alkmaar,
gedaagden.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , de notaris (gedaagden 1 en 2 gezamenlijk) en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 20 juni 2022 heeft [eiser 1] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 3] heeft verweer gevoerd. De notaris heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Alle partijen hebben een of meerdere producties ingediend en [eiser 1] en [gedaagde 3] tevens een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiser 1] : [naam 1] en [naam 2] met mr. Van Agt;
aan de kant van de notaris: de notaris met mr. De Jong Schouwenburg;
aan de kant van [gedaagde 3] : [gedaagde 3] met mr. Van Lingen.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [gedaagde 3] zijn ex-(zaken)partners van elkaar.
2.2.
In een door [gedaagde 3] in 2019 bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig gemaakte procedure heeft zij gesteld dat zij met [eiser 1] in Turkije vier overeenkomsten van geldlening heeft gesloten: overeenkomsten 1, 3 en 4 voor in totaal € 400.000,00 en overeenkomst 2 voor een bedrag van € 3 miljoen. Zij vorderde in die procedure (aanvankelijk) veroordeling van [eiser 1] tot terugbetaling van alle geleende bedragen. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar de door haar overgelegde kopieën van overeenkomsten 1, 3 en 4 en het door haar bij de rechtbank Midden-Nederland gedeponeerde origineel van overeenkomst 2. [eiser 1] heeft in die procedure betwist dat hij de gestelde overeenkomsten is aangegaan, dat hij die schriftelijke stukken heeft ondertekend en dat hij de daarin genoemde bedragen van [gedaagde 3] heeft ontvangen.
De rechtbank Midden-Nederland heeft [gedaagde 3] bij tussenvonnis van 28 februari 2020 opgedragen te bewijzen dat zij de vier door haar gestelde overeenkomsten van geldlening met [eiser 1] heeft gesloten en dat zij de gestelde te leen verstrekte bedragen aan [eiser 1] heeft gegeven. [gedaagde 3] heeft ervoor gekozen om alleen bewijs te leveren ten aanzien van overeenkomst 2 in de vorm van een deskundigenbericht van een handschriftdeskundige. De vorderingen die zien op de overeenkomsten 1, 3 en 4 heeft zij ingetrokken, omdat zij de originelen van die overeenkomsten niet heeft kunnen vinden. Als tegenbewijs heeft [eiser 1] getuigen laten horen.
2.3.
Bij vonnis van 11 augustus 2021 van de rechtbank Midden-Nederland is [eiser 1] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [gedaagde 3] (onder meer) te betalen een bedrag van € 3 miljoen, te vermeerderen met rente.
Daarbij is overwogen dat de handtekeningdeskundige van [gedaagde 3] heeft vastgesteld dat de handtekening van [eiser 1] op leningsovereenkomst 2 daar niet met kunstgrepen op is geplaatst en heeft geconcludeerd dat er geen grond voor twijfel bestaat met betrekking tot de echtheid van de betwiste handtekening.
2.4.
[eiser 1] is in hoger beroep gegaan van het vonnis van 11 augustus 2021. Ter voorkoming van een gedwongen executie heeft hij aan de veroordeling voldaan.
2.5.
Ten behoeve van het hoger beroep heeft [eiser 1] kopieën van de vier leningsovereenkomsten door een deskundige laten onderzoeken. De door [eiser 1] ingeschakelde deskundige heeft na onderzoek geconcludeerd dat het geen twijfel leidt dat de handtekening op de overeenkomst van 23 augustus 2016 (overeenkomst 2) een reproductie is van de handtekening op de overeenkomst van 7 januari 2016 (overeenkomst 3) of dat beide handtekeningen een reproductie zijn van hetzelfde bronmateriaal. Naar aanleiding van de conclusie van deze deskundige heeft [eiser 1] de wens uitgesproken om de op dat moment nog bij de rechtbank Midden-Nederland in depot zijnde originele leningsovereenkomst door de deskundige te laten onderzoeken.
In een e-mail van 26 november 2021 heeft de toenmalig advocaat van [eiser 1] aan de rechtbank Midden-Nederland, in cc aan de advocaat van [gedaagde 3] , onder meer het volgende geschreven:
‘Van de zijde van mr. Van Lingen is de gedeponeerde overeenkomst door een schriftkundige onderzocht. Van mijn zijde is de wens opgekomen om dat document ook door een schriftkundige te laten onderzoeken. Deze schriftkundige heeft vandaag van de griffie van de rechtbank telefonisch vernomen dat de gedeponeerde overeenkomst maandag a.s. aan mr. Van Lingen zal worden geretourneerd (en dat dit wat de rechtbank betreft al gebeurd had moeten zijn).
Mr. Van Lingen heeft mij vandaag desverzocht toestemming gegeven de rechtbank te benaderen met het verzoek de gedeponeerde overeenkomst in afwachting van het onderzoek van mijn zijde, bij de rechtbank te laten berusten en aldus het depot te laten voortduren. Mr. Van Lingen heeft mij daarbij laten weten zich in dat voortduren te kunnen vinden.’
2.6.
In een e-mail van 29 november 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 3] onder meer het volgende aan de advocaat van [eiser 1] geschreven:
‘Indien het de wens is van uw cliënten om de akte/de originele overeenkomst (die door mij c.q. mijn cliënte bij de rechtbank was gedeponeerd en die de rechtbank nu “kwijt wil”) niet aan mij te laten terugsturen maar elders te laten bewaren teneinde deze door een deskundige te laten onderzoeken, dan bestaat daar van de kant van mijn cliënte geen bezwaar tegen als dat zou kunnen gebeuren bij de notaris die de veiling verzorgt (…) en mits die overeenkomst t.z.t. door die notaris aan mij of aan mijn cliënte weer wordt afgegeven. (…)’
2.7.
Nadat de rechtbank Midden-Nederland de originele leningsovereenkomst toch naar de advocaat van [gedaagde 3] had gezonden, heeft deze de overeenkomst bij de notaris ondergebracht. De notaris heeft de originele leningsovereenkomst gehecht aan een depotakte.
2.8.
Vervolgens heeft de advocaat van [gedaagde 3] bij e-mail van 21 december 2021 aan de advocaat van [eiser 1] en de notaris het volgende geschreven:
‘Het origineel van de overeenkomst is inmiddels gedeponeerd bij Actus notarissen te Alkmaar.
Mijn cliënte is van mening dat het door partij [eiser 1] c.s. gewenste nadere deskundigenonderzoek pas aan de orde is als de procedure in hoger beroep daar aanleiding voor geeft.
Op dit moment is dat onderzoek dus niet aan de orde.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert samengevat - om de notaris en [gedaagde 3] hoofdelijk en op straffe van dwangsommen:
I. te veroordelen het originele document van de leningsovereenkomst van 23 augustus 2016 onmiddellijk aan [eiser 1] (of de door hem aan te wijzen deskundige) af te geven, dan wel de door [eiser 1] aan te wijzen deskundige onmiddellijk volledige inzage te geven in het originele document van de leningsovereenkomst;
II. te veroordelen al het nodige te doen en te laten, zodat de deskundige van [eiser 1] zijn onderzoek van het originele document van de leningsovereenkomst kan uitvoeren.
Ten slotte vordert [eiser 1] om de notaris en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat hij recht heeft op afgifte danwel inzage van de originele leningsovereenkomst die thans bij de notaris is gedeponeerd omdat aan alle vereisten van artikel 843a Rv is voldaan en [gedaagde 3] bovendien met de e-mail van 26 november 2021 van haar advocaat heeft toegezegd haar medewerking te zullen verlenen aan een onderzoek van de originele leningsovereenkomst door de deskundige van [eiser 1] .
3.3.
[gedaagde 3] heeft verweer gevoerd. Zij erkent dat [eiser 1] het recht heeft om de leningsovereenkomst te onderzoeken, maar is van mening dat dit niet nu moet gebeuren, maar in de hoger beroepsprocedure, die al vanaf 23 november 2021 stilligt omdat [eiser 1] geen vaart maakt. [eiser 1] heeft volgens [gedaagde 3] geen (spoedeisend) belang bij zijn vorderingen en in het kader van een behoorlijke rechtsbedeling moet nu eerst afgewacht worden hoe en door wie wat precies moet worden bewezen. Het onderzoek van de leningsovereenkomst door [eiser 1] moet maar wachten totdat de hoger beroepsprocedure daar aanleiding toe geeft. Daarbij is volgens [gedaagde 3] ook relevant dat in de hoger beroepsprocedure in tegenstelling tot in deze kort gedingprocedure, het gehele dossier voorhanden is.
3.4.
De notaris heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Hij heeft daarnaast onder meer verklaard dat indien de deskundige van [eiser 1] in de gelegenheid moet worden gesteld om de leningsovereenkomst te onderzoeken, dat uitsluitend mogelijk is door het geven van inzage in aanwezigheid van de notaris. Afgifte van de leningsovereenkomst is volgens de notaris niet mogelijk omdat de leningsovereenkomst is gehecht aan een depotakte die in zijn protocol (archief) is opgenomen en daardoor voor altijd aan hem verbonden is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 843a Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden: (1) degene die de vordering instelt moet op dat moment een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat niettemin geen gehoudenheid tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.2.
[gedaagde 3] heeft niet weersproken en zelfs erkend dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan, maar is desalniettemin van mening dat de vordering tot afgifte dan wel inzage van de originele leningsovereenkomst niet toewijsbaar is. Zij heeft in dit verband aangevoerd, kort gezegd, dat het onderzoek van de originele leningsovereenkomst in het kader van de hoger beroepsprocedure moet plaatsvinden en niet nu ‘even’ tussen de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep door.
De voorzieningenrechter is echter met [eiser 1] van oordeel dat het niet aan [gedaagde 3] is om te bepalen dat [eiser 1] op dit moment niet tot onderzoek van de originele leningsovereenkomst mag overgaan. Ook zonder dat in hoger beroep al een bewijsopdracht is gegeven of is beslist welke partij wat heeft te bewijzen, heeft [eiser 1] er belang bij om het onderzoek door een deskundige uit te (laten) voeren. De keuze van de deskundige is aan [eiser 1] , die immers opdrachtgever zal zijn. Verder betekent de omstandigheid dat het gerechtshof mogelijk (ook) een onafhankelijke deskundige zal aanwijzen niet dat [eiser 1] nu niet een eigen deskundige de leningsovereenkomst mag laten onderzoeken. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek kan [eiser 1] zijn strategie voor het hoger beroep bepalen en zijn proceskansen inschatten. [gedaagde 3] heeft geen inhoudelijke bezwaren geuit tegen het door [eiser 1] gewenste onderzoek. [gedaagde 3] is in november 2021 op de hoogte gebracht van de wens van [eiser 1] om de originele leningsovereenkomst te onderzoeken en heeft daar toen niet afwijzend op gereageerd.. Dat de advocaat van [gedaagde 3] met zijn e-mail van 29 november 2021 uitsluitend een akkoord heeft willen geven op het verlengen van het depot bij de rechtbank is gelet op de inhoud van de e-mail van 29 november 2021 (zie onder 2.6) in reactie op de e-mail van 26 november 2021 die de toenmalig advocaat van [eiser 1] aan de rechtbank Midden-Nederland (en in kopie aan de advocaat van [gedaagde 3] ) heeft gestuurd (zie onder 2.5), niet geloofwaardig.
Al met al heeft [eiser 1] er (een spoedeisend) belang bij om nu in kort geding de vordering tot afgifte dan wel inzage in te stellen. Het aanzienlijke bedrag dat hij betaald heeft uit hoofde van een volgens hem valse leningsovereenkomst speelt daarbij ook een rol. Dat hij niet eerder de originele leningsovereenkomst heeft laten onderzoeken maakt dat niet anders.
4.3.
[gedaagde 3] wordt gevolgd in haar standpunt dat afgifte van de originele leningsovereenkomst niet mogelijk is. Op grond van artikel 843a Rv kan alleen inzage, afschrift of uittreksel worden gevorderd (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609).
Daarnaast heeft de notaris ter zitting toegelicht dat nu de originele leningsovereenkomst aan een depotakte is gehecht deze niet meer kan worden afgeven, maar altijd aan hem verbonden is.
Inzage op kantoor van notaris kan wel. Dat is ook voldoende voor het kunnen laten onderzoeken van de originele leningsovereenkomst. De deskundige van [eiser 1] kan op het kantoor en in aanwezigheid van notaris het onderzoek verrichten. De vordering zal in die zin worden toegewezen.
4.4.
Zowel de notaris als [gedaagde 3] hebben ter zitting verklaard dat zij aan een veroordeling tot inzage vrijwillig zullen meewerken. Nu er geen aanleiding bestaat om aan deze toezeggingen te twijfelen, wordt het niet nodig geacht om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.5.
In de rol van de notaris in dit geschil wordt aanleiding gezien om alleen [gedaagde 3] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van [eiser 1] worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 105,31
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.797,31
4.6.
Tussen de notaris en [eiser 1] worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 3] en de notaris hoofdelijk om binnen een maand na vonnisdatum aan [eiser 1] inzage te verschaffen in de originele leningsovereenkomst van 23 augustus 2016, in die zin dat een door [eiser 1] aan te wijzen deskundige, na een daartoe gemaakte afspraak, op het kantoor van de notaris en in aanwezigheid van de notaris de leningsovereenkomst kan onderzoeken,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 1.797,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen de notaris en [eiser 1] , in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB