ECLI:NL:RBAMS:2022:3886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
13-099540-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in verdovende middelen en wapenbezit met psychische omstandigheden van de verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 8 juli 2022 veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren en handelen in verdovende middelen, alsook voor het bezit van een wapen. De feiten vonden plaats op of omstreeks 10 april 2020, waarbij de verdachte onder andere 17,68 gram cocaïne, 137 tabletten 2C-B, en een boksbeugel in zijn bezit had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren drugs heeft verkocht, wat blijkt uit WhatsApp-berichten die op zijn in beslag genomen telefoon zijn aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij drie à vier keer drugs heeft verkocht, maar ontkent dat hij dit vaker heeft gedaan. De rechtbank heeft de psychische toestand van de verdachte, die in het verleden met ernstige depressies en PTSS heeft gekampt, meegewogen in de strafoplegging. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van tachtig uur, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf. De verdachte is verder ontslagen van rechtsvervolging voor het vervoeren van ketamine, omdat dit niet strafbaar was. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen iPhone gelast, die is gebruikt voor de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-099540-20
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij, op of omstreeks 10 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
  • 17,68 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • 137 (groene hartvormige) tabletten 2C-B en/of 6,25 gram 2C-B en/of 1 (gele) tablet 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of
  • 50 (roze) tabletten fluoramfetamine en/of 28,4 gram (oranje) tabletten fluoramfetamine en/of
  • tabletbrokjes overeenkomend met 69,6 tabletten fluoramfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende fluoramfetamine en/of
  • 13,6 gram MDMA en/of 14 (groene) tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
  • 30 milliliter amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
  • 1,49 liter GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
  • 2,57 gram ketamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ketamine en/of
  • 385 pillen Amfexa bevattende dexamfetaminesulfaat, in elk geval een hoeveelheid bevattende dexamfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij, in of omstreeks de periode van 30 december 2019 tot en met 10 april 2020, althans op of omstreeks 10 april 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer anderen), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of GHB en/of 2C-B en/of MDMA (XTC), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij, op of omstreeks 10 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel heeft vervoerd en voorhanden gehad.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij acht bewezen dat de verdachte
1. op 10 april 2020 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd
‑ 17,68 17,68 gram cocaïne en
‑ 17,68 137 (groene hartvormige) tabletten 2C-B, 6,25 gram 2C-B en 1 (gele) tablet 2C-B en
‑ 17,68 50 (roze) tabletten fluoramfetamine en 28,4 gram (oranje) tabletten fluoramfetamine en
‑ 17,68 13,6 gram MDMA en 14 (groene) tabletten MDMA en
‑ 17,68 30 milliliter amfetamine en
‑ 17,68 1,49 liter GHB en
‑ 17,68 2,57 gram ketamine en
‑ 17,68 385 pillen Amfexa bevattende dexamfetaminesulfaat;
2. in de periode van 30 december 2019 tot en met 10 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk, heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [naam 1] en [naam 2] en een of meer anderen een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of GHB en/of 2C-B en/of MDMA (xtc);
3. op 10 april 2020 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, heeft vervoerd en voorhanden gehad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De verdachte heeft feit 1 en feit 3 bekend. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde in het bijzonder het volgende. De verdachte heeft bekend dat hij drie à vier keer verdovende middelen heeft verkocht waarvan twee of drie keer aan dezelfde jongen. Hij heeft ontkend dat hij vaker en aan verschillende personen verdovende middelen heeft verkocht.
Onder de verdachte is bij zijn aanhouding op 10 april 2020 een iPhone in beslag genomen. Bij onderzoek naar deze iPhone bleek dat daarin ongeveer 1000 WhatsAppberichten stonden. Het telefoonnummer ( [nummer] ) dat gebruikt werd voor deze berichten bleek het telefoonnummer van de verdachte te zijn. De naam die bij dat nummer werd gebruikt was ‘ [naam 3] ’. Een van de WhatsApp-conversaties die in de telefoon is aangetroffen, betreft het gesprek tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’ op 8 april 2020. ‘ [naam 4] ’ vraagt (in het Engels) of ‘ [naam 3] ’ op dat moment in Amsterdam is. ‘ [naam 3] ’ reageert hierop door een foto van zichzelf te sturen (de rechtbank merkt op: een foto van de verdachte). ‘ [naam 4] ’ vraagt vervolgens of ‘ [naam 3] ’ over twee uur LSD en Keta kan leveren. ‘ [naam 3] ’ reageert hierop dat hij daarin kan voorzien en vraagt hoeveel. ‘ [naam 4] ’ reageert dat hij 1 Keta en 2 LSD wil. ‘ [naam 3] ’ geeft aan dat dit 40 euro zal worden. Vervolgens worden er afspraken gemaakt waar en hoe laat ‘ [naam 3] ’ kan komen. In een gesprek tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 5] ’ ( [nummer] ) op 9 april vraagt ‘ [naam 3] ’ aan ‘ [naam 5] ’ of hij nog voldoende voorraad Limonade heeft. ‘ [naam 3] ’ geeft aan dat hij de voorraad aan het aanvullen is maar in verband met de corona crisis de inkoop van grondstoffen moeilijker en duurder is omdat de grenzen dicht zijn. ‘ [naam 3] ’ geeft aan dat het voor ‘ [naam 5] ’ geen invloed op de prijs heeft. ‘ [naam 5] ’ geeft aan dat hij binnenkort weer wil bestellen. Diezelfde dag vindt ook een gesprek plaats tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 6] ’. Laatstgenoemde geeft aan dat hij op zoek is naar GHB en 2CB. ‘ [naam 3] ’ laat weten dat hij nog rijdt en vraagt om hoeveel milliliter GHB en hoeveel 2CB het gaat. ‘ [naam 6] ’ antwoordt dat hij 18 pillen 2CB en een halve liter GHB wil en vraagt wat het kost en of ‘ [naam 3] ook in Zeist levert. ‘ [naam 6] ’ vraagt tevens wat het kost per pil omdat de pillen worden verdeeld onder zijn vrienden. ‘ [naam 3] ’ reageert hierop dat het totaalbedrag van 125 euro voor de bestelling is, dat het 5 euro per stuk kost en 10 stuks voor 40 euro. Hierna worden afspraken gemaakt waar en hoe laat ‘ [naam 3] ’ kan komen. Op 10 april 2020 vindt er een gesprek plaats tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 7] ’. In dit gesprek geeft ‘ [naam 7] ’ aan een goede vriendin van [naam 8] te zijn. Tevens stelt zij de vraag of ‘ [naam 3] ’ 100 snoepjes kan leveren. ‘ [naam 3] ’ reageert dat hij dit kan leveren en vraagt voor wanneer en waar hij kan leveren. Hierna wordt er een tijd en adres afgesproken. Kort daarna reageert ‘ [naam 7] ’ met de opmerking dat zij van [naam 8] begrepen heeft dat het 100 euro voor 100 snoepjes zou zijn. Hierop reageert ‘ [naam 3] ’ dat 100 stuks voor 200 euro is. Hij zou er 175 euro van kunnen maken maar niet minder. Uiteindelijk wordt de afspraak gemaakt van 50 stuks voor 100 euro. In een gesprek dat tussen 8 en 10 april 2020 wordt gevoerd tussen ‘ [naam 3] ’ en ‘Hilversum Xtc 2cb’ vraagt ‘Hilversum Xtc 2cb’ of ‘ [naam 3] ’ die zware XTC nog heeft die hij de vorige keer had geleverd. ‘ [naam 3] ’ reageert dat hij ze nog heeft. Bij het maken van een afspraak reageert ‘ [naam 3] ’ dat het 2.00 uur gaat worden omdat hij nog klanten in Amsterdam heeft. ‘Hilversum Xtc 2cb’ vraagt of ‘ [naam 3] ’ niet wat eerder bij het magazijn kan zijn. ‘ [naam 3] ’ reageert dat hij Amsterdam, het Gooi en Utrecht onder zijn hoede heeft en daarom pas zo laat kan. [1]
De rechtbank is op grond van deze WhatsApp-conversaties en de andere gesprekken die zijn gevonden in de iPhone die bij de verdachte in beslag genomen is – in welke gesprekken het voornamelijk gaat over drugs, geldbedragen en de levering – van oordeel dat de verdachte vaker dan drie of vier keer en ook aan meer dan twee verschillende personen drugs heeft verkocht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte 2,57 gram ketamine heeft vervoerd. Ketamine wordt gebruikt als (dissociatief) tripmiddel (partydrug), en als een middel tegen pijn of als narcosemiddel in de (dier)geneeskunde en valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. [2] Deze wet kent een aantal verboden. Het is verboden om zonder registratie werkzame stoffen in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, en/of af te leveren (artikel 38 lid 1). Het is ook verboden een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen, in te voeren, uit te voeren of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied te brengen (artikel 40 lid 2). Kortom, zonder vergunning of doktersrecept, is het verhandelen of in bezit hebben van ketamine strafbaar. Het overtreden van de Geneesmiddelenwet is echter niet ten laste gelegd. Het vervoeren van ketamine zoals ten laste van de verdachte is bewezen verklaard, is niet strafbaar zodat de verdachte ten aanzien hiervan van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.

7.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, honderdtachtig uur taakstraf en een geldboete van € 1.205,- (het bedrag dat bij de verdachte in beslag genomen is).
Het pleidooi van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd. In 2019 raakte verdachte zichzelf kwijt. Hij kampte met een zware depressie en PTSS met een zelfmoordpoging als gevolg. De poging overleefde hij, waarna hij zichzelf heeft gemeld bij de crisisdienst van de ggz in Hilversum. Aldaar wordt aan hem een breed scala aan medicatie voorgeschreven. Hij slikte op dat moment al Amfexa voor zijn ADHD en kreeg daarbij Ecitalopram, Ozaxepam en Midazolan. In december 2019 heeft verdachte een uitzending van het programma Undercover in Nederland van Alberto Stegeman gezien. In die uitzending kwam aan bod dat drugs heel makkelijk te verkrijgen zijn via het darkweb. Dat triggerde iets in verdachte, waarna hij zelf via de app Telegram is gaan onderzoeken of dat daadwerkelijk klopte. Dat bleek uiteindelijk inderdaad het geval te zijn. In een advertentie zag hij dat hij een telefoon (met bestaande contacten) en drugs kon kopen voor € 900,- en is daarop ingegaan. Waarom hij dat precies heeft gedaan kan de verdachte tot op de dag van vandaag niet goed uitleggen. Tussen januari 2020 en eind februari 2020 krijgt verdachte een terugval in zijn depressie. Opnieuw zoekt hij hulp en krijgt meer medicatie voorgeschreven (Pipamperon, Oxazepam, Lorazepam, Milarzopan en antidepressiva). De mix van medicijnen maakte dat de verdachte dusdanig ontregelde dat – zo volgt ook uit de delictanalyse van De Waag – sprake was van een kokervisie die inhield dat hij door het gebruik van zijn medicatie zijn nieuwsgierigheid niet meer kon onderdrukken. Hij zette vervolgens de telefoon voor het eerst aan. Niet lang daarna kwamen de eerste berichten binnen op de telefoon, eerst in het Engels, waar hij naar eigen zeggen toen niet op ingegaan is maar in april 2020 is het misgegaan. De verdachte is toen begonnen de berichten te beantwoorden en heeft – naar eigen zeggen – drie à vier keer drugs, waarvan twee of drie keer aan dezelfde jongen, verkocht.
De raadsvrouw heeft verzocht de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en als de rechtbank van oordeel zou zijn dat de psychische toestand van de verdachte niet (zonder meer) van invloed is geweest op zijn handelen en deze omstandigheden niet zou meewegen in de strafoplegging of zich onvoldoende voorgelicht acht, alsnog een onderzoek naar de persoon van de verdachte te gelasten.
Voorts heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zijn leven weer op orde. Hij ziet wat hij verkeerd heeft gedaan en de kans dat hij nogmaals met politie en justitie in aanraking zal komen, wordt als laag ingeschat. Het verzoek is dan ook geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren.
Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht bij het bepalen van de hoogte van deze straffen rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte op dit moment een heel goede baan heeft en een hoge straf ernstige gevolgen kan hebben voor het verkrijgen van een VOG in de toekomst.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft begin 2020 in verdovende middelen gehandeld. Op 10 april 2020 had hij een aanzienlijke hoeveelheid verschillende drugs voorhanden. De verdovende middelen die de verdachte in zijn bezit had en waarin hij handelde, zijn schadelijk voor de gezondheid en daarom verboden bij de Opiumwet. De handel in verdovende middelen brengt allerlei andere vormen van criminaliteit mee. De verdachte was ook in het bezit van een metalen boksbeugel. Het bezit van een dergelijk wapen is niet zonder reden strafbaar. Er kan zwaar letsel mee worden toegebracht.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad (uittreksel uit de justitiële documentatie) van de verdachte van 23 mei 2022 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 november 2021, opgemaakt door A. Oedit, reclasseringswerker. De conclusie van de reclassering houdt in dat uit de risicotaxatie naar voren komt dat de verdachte een leven leidt gekenmerkt door de aanwezigheid van voldoende pro-sociale stabiliserende factoren. Hij is bekend met een belaste voorgeschiedenis, maar heeft zich een aanzienlijke tijd mentaal staande gehouden. Emotionele triggers en onverwerkte problematiek hebben echter zijn stabiliteit doen verliezen. Een combinatie van factoren, te weten psychische klachten en een grote ontregeling in het bewustzijn wat met name prominent zijn gedrag heeft beïnvloed, heeft uiteindelijk geleid tot het delictgedrag. Deze vorm van zelfregulatieproblematiek lijkt om een incident te gaan, de verdachte is niet bekend met eerder antisociaal (delict)gedrag en de politie meldt geen bijzonderheden over hem. In het reclasseringstoezicht – in verband met de schorsing van zijn voorlopige hechtenis – laat de verdachte het beeld zien van iemand die ontvankelijk is voor verandering. Het probleemgedrag dat samenhangt met het delict is onderzocht door De Waag. De uitkomst hiervan is dat er volgens De Waag geen indicatie bestaat voor een forensische behandeling maar wel voor behandeling van de achterliggende niet-forensische psychische problematiek. Een specialistische behandeling op dit gebied is door de verdachte gestart. Hij meldt een verbetering van klachten en een versterking van vaardigheden. De eindconclusie van de reclassering is dat de verdachte over meer stabiliteit beschikt, zijn probleemoplossing is verbeterd en hij heeft kennis verkregen van het risico en aandachtspunten hierin. Daarnaast beschikt de verdachte over een sociaal vangnet. De reclassering schat in dat al deze factoren een beschermende werking hebben ten aanzien van het recidiverisico dat de reclassering op dit moment inschat als laag.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte ten tijde van de strafbare gedragingen kampte met psychische problemen. Hij kreeg in die periode medicatie voorgeschreven en had twee keer per week gesprekken met een deskundige. Daarnaast heeft verdachte in die periode geëxperimenteerd met ADHD-medicatie die hij had aanschaft via het darkweb. De rechtbank zal met de gemoedstoestand van de verdachte rekening houden in de strafmaat.
Slotsom
Aan de ene kant maakt de ernst van het bewezen verklaarde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Aan de andere kant maakt de persoon van de verdachte, in het bijzonder de psychische toestand waarin de verdachte verkeerde en de omstandigheid dat de verdachte al twee jaar in een toezicht heeft gelopen en behandeling positief heeft afgerond en het feit dat hij zijn leven weer op orde heeft, dat de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van tachtig uur passend en geboden zijn.
De rechtbank zal geen geldboete opleggen. Als de officier van justitie de verdachte wil ‘plukken’ omdat de verdachte geld heeft verdiend met de handel in drugs dan had hij een ontnemingsvordering kunnen indienen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De verdachte is op 11 april 2020 in verzekering gesteld. De rechtbank wijst vandaag, twee jaar en drie maanden nadien vonnis. Daarmee is de redelijke termijn met drie maanden overschreden.
De rechtbank stelt vast dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM en heeft in de strafmodaliteit in combinatie met de hoogte van de op te leggen taakstraf rekening gehouden met de overschrijding van de termijn en de wijze waarop verdachte aan zichzelf heeft gewerkt.

8.Verbeurdverklaring

De in beslag genomen en niet teruggegeven iPhone die aan de verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan. De rechtbank heeft bij het opleggen van deze bijkomende straf rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet, en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het in rubriek 4 bewezene “opzettelijk 2,57 gram ketamine heeft vervoerd” niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige in rubriek 4 bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart verbeurd: een iPhone.
Gelast de teruggave aan de verdachte van: € 1.205,-.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2020, opgemaakt door [naam hoofdagent] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam (pagina 146 tot en met 155 van het dossier).
2.Rechtbank Amsterdam 26 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1211.